Peter Vandeweerdt

Sergej Istomin en Viviana Sofronitski schitteren in de integrale werken voor cello en piano van Mendelssohn.

In de Gentse Handelsbeurs had men nog niet zo lang geleden een inmiddels alweer afgevoerde maar niettemin mooie gewoonte. Artiesten die net hadden gespeeld werden geïnterviewd in aanwezigheid van wie tijd en zin genoeg had om na het concert nog even te blijven. De toon was informeel, en ik had er als koele minnaar van het oeuvre van Felix Mendelssohn een gimmick van gemaakt om, nadat er van hem werk was gespeeld, aan de geïnterviewden te vragen: ‘Ik hou niet van Mendelssohn, maar iedereen zegt dat het anders hoort. Help mij.’

Qua vorm verschilden de reacties nogal. De tweede violist van Artis Quartett Wien stapte net niet vloekend van het podium. De altist keek me aan alsof ik van Mars kwam. Of toch van buiten Wenen. Jammer, want van hen ben ik wél een grote fan. Die van het Brodsky Quartet waren schattiger. De primarius en de celliste kwamen me na de babbel bekeren aan de toog, zingend en luchtviool spelend. Het lukte niet, waarna ze me bezwoeren dat Mendelssohn toch ooit zou winnen.

Quod voorlopig non, al moet ik bekennen dat het met een nieuwe, fantastische opname van Mendelssohns integrale werken voor cello en piano dicht in de buurt kwam. Hoe dat komt? Niet in de eerste plaats omdat cellist Sergej Istomin en pianiste Viviana Sofronitski – dochter van de Russische klavierheld – het zo vaak geroemde ‘mozartiaanse’ karakter van Mendelssohn zo prachtig treffen. Wie van mozartiaans houdt, wende zich immers bij voorkeur tot Mozart. Evenmin omdat ze in het Lied ohne Worte opus 109, het postuum gepubliceerde Albumblatt of het Andante van de Sonate opus 45 zo feilloos tonen hoe goed Mendelssohn naar Schubert heeft geluisterd.

Nee, het is vooral de hartverwarmende combinatie van speelambacht, intelligentie en bevlogen geloof in de welsprekendheid van deze muziek. Slechts zelden weten musici in Mendelssohns kamermuziek de indruk van een pianowerk met obligaatbegeleiding zo doeltreffend te vermijden. De pianopartij is zo verschrikkelijk rijk aan noten dat in vele lezingen voortdurend dynamisch en retorisch onevenwicht dreigt. Niet zo bij Sofronitski en Istomin, en dat ligt niet louter aan het feit dat ze op epoque-instrumenten spelen (een erg mooie Widhalmcello en een Grafkopie van Paul McNulty). Ze luisteren naar de ander en naar zichzelf.

Misschien wel het mooiste moment op deze plaat is het einde van het al genoemde Albumblatt, dat Mendelssohn schreef voor de destijds grote cellist Rietz. Nu ja, het einde. Het stukje is onvoltooid en stopt op de dominant, zeg maar uitgerekend daar waar het niet mag stoppen. In de liefhebbende spijt waarmee beide musici zich hoorbaar afvragen hoe het verder in Mendelssohns hoofd zou hebben gezeten, kun je je als luisteraar een hele poos verkneukelen.

MENDELSSOHN, COMPLETE WERKEN VOOR CELLO EN PIANO, PASSACAILLE, MUSICA VERA 947.

Peter Vandeweerdt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content