Je kan altijd denken, Willem Elsschot hadden we tóch gehad. Hij moést er wel komen, aangezien er geen zichtbare aanleiding voor hem was. Niet waar, maar hij stond zo buiten alle stromingen, taalgebruik en kunstnormen, er was zo in het geheel niets aantrekkelijks of romantisch, maar ook niets schoolmeesterigs aan hem, dat het zwaar valt je in te beelden dat hij ergens het vak geleerd zou hebben. Dat is natuurlijk de grootste vergissing. Iets niet leren en toch doen impliceert dat je het niet serieus neemt, en hij, met heel zijn afstandelijke, burgerlijke image, nam de literatuur wèl serieus. Er is iets pijnlijk en groots aan de manier waarop hij dat wegmoffelde, iets ontroerends aan de manier waarop het dan toch aan het licht kwam en hij door de mand viel. Er zit een berg van vastberadenheid in de kleine afmetingen van dat oeuvre zelf: zo weinig – en hij kon het zo goed – in al die jaren!

Elsschot was handelsingenieur en schreef “na zijn uren”. Dat was het Vlaamse aan hem: hij kon niet fulltime met zijn werk bezig zijn, omdat er brood op tafel moest komen. Zoals anderen inderdaad, maar Elsschot méér dan de anderen, Elsschot als type voor de situatie. Wij weten overigens niet of hij die betreurde. Hij, die begonnen was als oplichter en verkoper van wind, en die later zo angstvallig elke verdenking vermeed, dat hij zijn literatuur aan de man zou willen brengen.

Wat daar achter zat, weet men eigenlijk niet. De overdreven aandacht die de episode van het Wereldtijdschrift hier van verlate studenten krijgt, illustreert zelf al de armoede van het beschikbare materiaal: alles wat daarover te schrijven was, heeft Elsschot zelf opgeschreven in Lijmen. Dat het klopte met de feiten, was natuurlijk een interessante ontdekking, maar men had kunnen verwachten dat er méér over te zeggen viel. Dat was niet het geval.

Zodat de schrijver Willem Elsschot uit dit alles opdoemt, niet slechts als een koppige, eenzame figuur – hij had geen voorlopers in Vlaanderen en kreeg geen navolgers -, maar bovendien als iemand die daarover zweeg. Keer op keer worden ons stukken van zijn correspondentie beloofd die het al in een nieuw licht zullen stellen. Daarna zal de definitieve biografie alleen nog maar geschreven hoeven te worden. Men kan daaraan twijfelen. Alles wijst er op dat Elsschot de twee afsplitsingen van zichzelf – de zakenman en de schrijver – strikt gescheiden hield. Zijn correspondentie is niet interessant, omdat hij ze niet als een stuk van zijn kunst beschouwde en er dus ook geen kunst van maakte. Zijn brieven zijn meestal dorre handelscorrespondentie, die hij net zo goed in het Duits of het Chinees had kunnen stellen, en verraden niets over de man die ze schreef. Hetzelfde geldt, enigszins anders, voor zogenaamd “nagelaten werk”. Elsschot heeft ruim de tijd gehad om alles te publiceren wat hij publiceerbaar achtte. Wat daarna bij opruiming nog gevonden wordt zal, noodzakelijkerwijs, van mindere kwaliteit zijn.

Waarom hebben wij zo’n heimwee naar Willem Elsschot, lopen wij zo te snuffelen naar méér, dat wij nooit zullen vinden? Misschien omdat Elsschot ons vrijkoopt van onbenulligheid en boersheid. Elsschot is onze volwassen oom uit de stad, op bezoek bij de kinderen op de boerderij. Wij zullen hem dat nooit vergeven. Zijn bedenkelijke begin met het Wereldtijdschrift maakt hem wat kleiner, daarom zijn wij daar zo graag mee bezig. Liever dan met zijn illustere einde: dat van een illusieloze oude man in een regenachtige provinciestad.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content