Hield hij minder van het leven, dan schreef hij tot drie symfonieën per jaar. Luc Brewaeys, een komponist van de jaren negentig.
LANGE tijd leek hij een opgeschoten puber. Met zijn lange benen die hem in de weg zaten en niet te verlegen om schokkende uitspraken te doen. Door de jaren (36) en het splinternieuwe vaderschap lijkt hij wat meer allure te krijgen, zonder echter zijn naturel kwijt te raken. Van de muziek die hij tijdens de week van dit gesprek moest komponeren, stond er op dinsdag nog niets op papier, donderdag besliste hij het instrumentarium te veranderen en op zaterdag was zijn werkstuk het meest hartveroverende van zes nieuwe komposities, één geut heerlijke klanken. Zijn grote symfonische werken verschenen zopas op cd. Luc Brewaeys is samen met Luc van Hove de bekendste komponist van de nieuwe garde. Met “Talisker” stond hij in het Centraal Station van Antwerpen op de openingsdag van Antwerpen ’93. Duizenden mensen vergaapten zich aan het vitale akoestische geweld.
– In veel van uw komposities zitten zaken die de aandacht trekken, die de luisteraars plotseling verrassen.
– LUC BREWAEYS : Ja, misschien ben ik zo. In het grootste deel van mijn muziek komen er van die speciale dingen dat je zegt, hé wat gebeurt er nu. Ik denk dat het iets is wat in mij zit. Ik bedoel dat nooit om te verrassen of zo. Maar ik schrijf graag met aksenten die ineens opkomen. In mijn jongste strijkkwartet lopen de violisten weg, zoals in de afscheidssymfonie van Haydn. Dat was omdat ik die violisten van op afstand wou laten horen. En ik vond het stom om ze in stilte te laten afgaan. Laat ze maar afgaan terwijl ze spelen.
– U bent uw carrière als komponist al vroeg begonnen met een vracht prijzen.
– BREWAEYS : Mijn eerste symfonie heb ik niet onmiddellijk geschreven om een prijs te winnen. Ik schreef ze in feite voor mijn kompositieleraar, André Laporte. Voor een ERU-koncert in Madrid. Maar dan zag ik die wedstrijd, ik zond in en ik won een prijs. Met de tweede symfonie kreeg ik ook een prijs, ook na haar uitvoering. Het probleem met de meeste wedstrijden is dat je er speciaal voor zou moeten schrijven. Dat heb ik nooit gedaan. In Metz mocht de symfonie al gespeeld zijn en ze kwam daar als eerste uit de bus. Idem met de derde, die mocht ook al gespeeld zijn en ook die kreeg een eerste prijs. Daar ben ik wel tevreden over, want daar waren meer dan driehonderd partituren, achteraf heb ik vernomen dat er echt grote namen bij waren.
– Waarom vallen jury’s op uw werk ?
– BREWAEYS : Geen idee. Wat wel positief beïnvloedt : ik heb een heel proper handschrift. Dat helpt. Ik ken grote komponisten, Boulez bijvoorbeeld. Die zijn handschrift is bepaald niet erg leesbaar.
– Dat verandert toch, nu de partituren op een computer worden geschreven.
– BREWAEYS : Bijna iedereen schrijft daarop. Ik doe het enkel voor kleine stukken. Mijn tweede kwartet is op computer geschreven. Dat is gewoon omdat ik geen grote dingen op computer kan maken, mijn scherm is te klein. Anders zou ik het misschien wel doen. Ik vind dat leuker dan noten schrijven. Dat is verschrikkelijk !
– U hebt ooit een schrijfkramp gekregen van het vele schrijven.
– BREWAEYS : Regelmatig. Zeker als ik zo snel moet schrijven. Maar om dat tegen te gaan doe ik de afwas. Dat ontspant mijn handen. Als je ziet hoeveel een Purcell op één dag kon schrijven, dat is verschrikkelijk. Maar die mannen schreven er wel lustig op los. Als je de muziek die ik schrijf aan Purcell zou geven, dan zou je dat niet kunnen lezen. Mijn muziek is complexer van aard. Wij schrijven ook meer aanduidingen bij onze muziek.
– Bent u nog in het seriële tijdperk beginnen schrijven ?
– BREWAEYS : Dat was juist gedaan. Maar ik was toen erg bezig met Berg, Webern en Boulez. Dat beïnvloedt u dan. Ik heb nog serieel geschreven, maar die werken zijn nu “officieel onbestaande”. Op SABAM zullen ze er nog wel een eksemplaar van hebben. Maar dat wordt niet meer gespeeld en ik vraag er niet meer naar.
– Waarom bent u daarmee opgehouden ?
– BREWAEYS : Lukas Foss. Ik had veel met hem gesproken en die zei, “je moet niet proberen moderne muziek te schrijven. Je moet gewoon goede muziek schrijven, dat is goed genoeg. Je moet niet per se bij de laatste stromingen willen aansluiten. Doe gewoon wat je vindt dat je moet doen. “
– Wat hebt u van uw leraars dan wel geleerd ?
– BREWAEYS : Meer technische toestanden. Bijvoorbeeld, je bent met een passage bezig en je wil naar een volgende passage. Je weet wat je daar wil doen, maar je zit met het probleem van de overgang. Dat zijn de komponistensnufjes en -truukjes die je van die mannen leert. In het begin kan je dat gebruiken. Maar er komt een moment dat je dat zelf kan en dan stelt dat probleem zich eigenlijk niet meer. Je pikt van iedereen een graantje mee. Ze geven je raad. Maar dan moet je nog opletten, want wat de ene apprecieert zal de andere daarom nog niet goedvinden. Wat Laporte goed vond, vond Xenakis niet goed en omgekeerd.
Ze kunnen u wel op weg helpen, maar dan moet je het nog altijd alleen doen. Waar ik nog altijd het meest van geleerd heb, is van heel veel naar muziek te luisteren. Als het kan met partituren erbij om te zien hoe alles in mekaar steekt. Het wordt natuurlijk complexer naarmate de muziek evolueert, maar het maakt niet uit of je Berg analyzeert of Beethoven : zien hoe je een werk in mekaar kunt boksen. Dat zei Stravinsky al. Komponeren is een vàk, zoals loodgieter bijvoorbeeld. Hij overdrijft natuurlijk. Want als je drie noten na mekaar kunt schrijven, ben je nog geen komponist.
Ik zie Boulez in januari, ik ben benieuwd wat hij van mijn muziek zal denken. Hij zal een namiddag uittrekken en dan doen we wat we willen, we luisteren naar muziek, we bekijken partituren. Als hij het niet goed vindt, dan vindt hij het niet goed. Zo erg vind ik dat niet. Mijn leraar Laporte heeft ervoor gezorgd dat ik Lukas Foss tegenkwam. Foss kwam naar hier om het BRTN-orkest te dirigeren. Maar juist die week ging dat orkest in staking. Hij had dus tijd om mij raad te geven.
Foss is een leerling van Stravinsky en Hindemith. Stravinsky zei tegen Foss nadat hij diens muziek had gezien : “Ik vind u zeer speciaal, u zal het ver brengen. ” En dan niet meer. “En nu zeg ik ditzelfde aan u, ” zei Foss tegen mij. Nadien hebben we mekaar nog regelmatig ontmoet, maar het is bij die ene keer gebleven. Misschien dat ik het ooit nog eens tegen iemand zal zeggen. De ketting doorgeven. Ik zal erbij vertellen dat het nog van Stravinsky komt. We geven dat door.
– Gaat het komponeren gemakkelijk ?
– BREWAEYS : Het komt er bij mij nogal vlot uit. Meestal wordt het schrijven alleen tegengehouden door mijn omgeving of door mijn situatie. Als ik op mijn gemak zou zijn en uitsluitend zou schrijven, zou ik twee, drie symfonieën per jaar schrijven. Maar ik heb die discipline niet omdat ik een sociaal mens ben. Ik ben graag in gezelschap, ik drink graag een glas, ik ga graag met mijn vrienden weg. Of ik word uitgenodigd om te gaan eten.
– Komponeert u zoals Mozart ?
– BREWAEYS : Ik hou niet van Mozart, of het zouden zijn opera’s moeten zijn, of zijn laatste symfonieën. Maar het grootste deel van zijn muziek vind ik, en dat klinkt oneerbiedig, nogal oppervlakkig. Ik hou veel meer van Haydn.
– Haydn komponeerde terwijl hij met andere dingen bezig was.
– BREWAEYS : Aan de biljarttafel. Ik zou best aan een cafétafel kunnen komponeren. Wel in het klad. Ik moet morgen of overmorgen een stuk klaar hebben. Ik ben daar konstant over aan het denken. Morgen zal ik moeten zeggen, “komaan Brewaeys, willen of niet, dat stuk moet op papier. ” Onmiddellijk in het net. Af en toe, bij een transpositie gebruik ik wel eens tipp-ex. Daar was Mozart beter in dan ik.
Wat bij mij vast ligt, zijn de algemene lijnen van het stuk. Ik weet waar ik naartoe wil, wat ik wil doen en wanneer. Dat is ook het enige dat ik in het klad schrijf, het tijdschema, duidelijk gestruktureerd. Daar wijk ik geen sekonde van af. Soms kan pas op het moment van het schrijven alles op zijn pootjes vallen. In mijn vierde symfonie met harmonieorkest en saxofoon is een hele sektie waar ik een moderato wou schrijven. Ik ben bezig en geef aan een hobo in het orkest een multiphonic, zo van wham, wham, wham. En dan dacht ik, als ik dat nu eens uitwerkte ? Maar wel niet langer of korter dan voorzien. Op dat ogenblik wist ik nog niet zo goed wat ik met die sektie exact ging doen. Het moest wel rustig zijn, maar voor de rest. Als ik het dan op de repetitie hoorde dan wist ik, dit is perfekt.
– In uw symfonieën zitten van die enorme slagen. Zijn dat uw aksenten ?
– BREWAEYS : Niet noodzakelijk, meestal zijn de aksenten de sekties, de veranderingen van tempo of sfeer. Maar soms zijn die slagen wel aksenten. In mijn eerste symfonie komt de grote tutti, paf ! op de gulden snede. Perfekt. In het geval van die symfonie was dat puur toeval, puur aanvoelen. Achteraf in andere stukken heb ik dat bewust gedaan. Mijn strijkkwartetten en mijn pianostukken zijn bewust gebaseerd op de gulden snede. Als je dat eenmaal door hebt…
– De symfonie is in feite een heel oud genre en een oude vorm. Niet te oud ?
– BREWAEYS : Maar mijn symfonieën hebben niet die vorm van een klassieke of romantische symfonie. Hoewel, aan de basis wel. Op een vrije manier. Waarom ? De enige echte symfonieën die ik gemaakt heb zijn één en drie. Gecomprimeerde symfonieën. De tweede is in feite ook een symfonie, maar dan zonder scherzo. En de vijfde is één lang adagio, waarvan de grote vorm is : als je dat snel dingetje in het midden weg laat expositie, doorwerking en reëxpositie. Dat zit er wel in. Maar die reëxpositie is beestig kort en de coda duurt dan weer veel langer.
– Moet een komponist dan niet vernieuwen ?
– BREWAEYS : De eerste opdracht van een komponist is goede muziek te maken. En het is niet verouderd, omdat ik de vormen niet op dezelfde manier als vroeger gebruik. In die reëxpositie gaat het niet om een herneming van een melodie maar van een akkoordenreeks. En dan nog niet identiek, maar getransponeerd. Ik speel niet met tema’s, ik werk met blokken, lichtjes gewijzigd. Dat is handig voor het publiek. Dat kan dan zeggen, o ja, dat refereert een beetje naar wat we daarnet al hebben gehoord. Een van mijn kollega’s, een vrouw, heeft eens gezegd “I sculp the time”. Dat doen wij met klanken. Tijd organizeren of het tijdsbesef beïnvloeden. Soms heb je na een half uur luisteren de indruk dat er slechts een kwartier voorbij is.
– Tussen symfonie één en vijf zit er een grote evolutie, komt dat door meer vakmanschap ?
– BREWAEYS : Nee, in mijn geval niet, wel is er een evolutie naar meer elektronica. Wat wel veel invloed heeft gehad, is dat ik na mijn tweede symfonie muziek voor de stem ben gaan schrijven, het idee van een melodie, een soort lyriek, dat het moet zingen. Misschien is dat in de derde symfonie nog niet zo merkbaar, maar zeker in de vijfde. Het vokale heeft me iets bijgebracht.
– Met het gebruik van de elektronica gaat u ook meer op zoek naar de sensualiteit van de klanken.
– BREWAEYS : Dat is zo, maar ik heb altijd al elektronica gebruikt, in de vijfde is het wel de eerste keer dat ik dat doe met groot orkest. En dan nog heel weinig. Met drie effektmachines, twee galmen en een ringmodulator.
– Waar u de hobosolo doorstuurt, dat effekt is hartverscheurend mooi.
– BREWAEYS : Dat is nog altijd één van de betere ideeën van het stuk, om de hobo buiten te doen spelen en enkel via de luidsprekers te laten horen, met een goeie saus erover zoals wij het in het jargon van muziekregisseurs noemen. Ik wou vooral iets moois maken dat je nog nooit had gehoord. En dat lijkt gelukt te zijn. De partij is wel niet gemakkelijk. Hoboïst Piet van Bockstal heeft wel driemaal moeten slikken toen hij ze zag. Hij heeft ze wel schitterend gespeeld.
– U vraagt speciale vingerzettingen, speelt u dan zelf hobo ?
– BREWAEYS : Die vingerzettingen zijn om het speciale effekt te creëren. Ik heb alle mogelijke boeken over die instrumenten, en als ik twijfel vraag ik een hoboïst of het wel lukt, of het kan. Indien niet, zoek ik wel iets anders. In die bewuste hobosolo heb je in het begin alleen maar galm. Dan komt het orkest terug en vanaf dan is het alleen de hobo, met af en toe een paar noten van die melodie zelf toegevoegd in de galm. Op den duur wordt hij door een akkoordentapijt begeleid dat hij zelf heeft geïnjekteerd. Dat is het idee. Niet nieuw. Jonathan Harvey heeft dat al voorgedaan, maar wel anders. Toen hij de muziek hoorde was hij zeer verrast : “The electronics are very well done”. Een groot kompliment als het komt van één van de fijnste muzikanten en specialisten wat betreft evenwicht en vermenging van instrumenten en elektronica.
– U laat zich in het boekje bij de cd spektralist noemen. Wat is het spektralisme ?
– BREWAEYS : Die term komt van spektrum, het klankspektrum. In principe zijn al mijn harmonieën op de boventonen gebaseerd. Aan de basis heb je een noot, de la, bijvoorbeeld, met de frekwentie 440 Hz. De eerste boventoon daarvan is de dubbele frekwentie, 880 Hz dus, de tweede, de kwint is maar drie en voorts maal vier, vijf, zes, enzovoorts. Zo krijg je een harmonische reeks. In principe gebruik ik voor mijn melodisch materiaal de eerste zestien boventonen. Anders gezegd, het laatste oktaaf, tussen boventoon acht en zestien heb je bijna een do groot notenreeks. Alleen is daarin de fa te hoog, de la te laag en heb je zowel si bemol en de si in je toonladder. Zo ziet mijn basistoonladder voor mijn melodisch materiaal eruit. In feite schrijf ik tonaal in die toonladder in plaats van in majeur en mineur. Ik wijk daarvan nog wel af door kwarttonen te gebruiken, maar dat is voor de kleur.
– Vorig jaar zat u met een writer’s block, u slaagde er niet in om een deugdelijke vierde symfonie te schrijven.
– BREWAEYS : Dat is ondertussen opgelost. De Kientzyphonie, voor saxofonist Daniel Kientzy en groot harmonieorkest, is de vierde geworden. Dat had te maken met de volgorde van schrijven. Mijn vijfde schreef ik vóór de vierde. Maar twee of drie jaar na datum was ik niet meer in staat de draad op te nemen. Het writer’s block gold alleen voor dat ene ding. Wat er ook gebeurde is dat ik overspannen zijnde opdrachten heb moeten teruggeven. Schrijven is enorm inspannend. Het eerste wat ik dan doe wanneer een kompositie af is, is een fles wijn open doen. Ik blijf er niet over nadenken. Niet zoals Pierre Boulez die met een kompositie nooit klaar geraakt, die blijft zijn muziek almaar herschrijven. Ik heb nog nooit een stuk herwerkt. Wat ik wel gedaan heb, is een sourdinetje voor een noot van de derde trompet van mijn eerste symfonie veranderd. Ik denk onmiddellijk aan het probleem van het volgende werk. Dat ik niet hoef te veranderen heeft te maken met het feit dat ik een zeer goed intern oor heb.
Lukas Huybrechts
Luc Brewaeys, Symfonie 1, 2, 3, 5 en vokaal werk, Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen CYPRèS CYP 2609 2cd’s.
Koncert in het Paleis voor Schone Kunsten Brussel, 30/11, Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen olv Arturo Tamayo, symfonie nr 2 en “Non Lasciate ogni speranza”.
Luc Brewaeys : “Ik zou best aan een cafétafel kunnen komponeren. “
Luc Brewaeys : “Ik heb een zeer goed intern oor. “