In de diskussie over de verhouding tussen het gerecht en de pers heeft professor Dirk Voorhoof een belangrijke stem in het kapittel. “De pers moet kunnen informeren. “

“Met de door het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (Bupo) gewaarborgde kommunikatievrijheid als uitgangspunt is in deze bijdrage gepoogd de diskussie over het zwijgrecht in de journalistiek te systematizeren en mede in verband te brengen met de openbaarheid van bestuur en de verhouding tussen media en justitie. In het licht van het recht op informatie is de noodzaak beklemtoond van een afdwingbare plicht tot openbaarheid, tot wettelijke erkenning van het zwijgrecht voor de journalistiek en tot extra-bescherming van de garingsvrijheid. Deze waarborgen vormen een essentiële voorwaarde tot de realizatie van de kommunikatievrijheid, waarvan het belang in en voor een demokratische staatsordening hoog wordt ingeschat… “

Zo besloot Dirk Voorhoof in augustus 1985 het boek “Recht op informatie, garingsvrijheid en een zwijgrecht voor de journalistiek, ” dat hij schreef voor de Liga voor Mensenrechten.

Vandaag is de openbaarheid van bestuur sinds kort wet geworden zij het met onder meer beperkingen in gerechtelijke aangelegenheden maar zijn de relaties tussen het gerecht en de media nog altijd niet geregeld. Integendeel. Net als tien jaar geleden en alweer naar aanleiding van tergende onderzoeksdaden ten laste van enkele journalisten, komen die relaties opnieuw onder hoogspanning.

Professor Voorhoof (Universiteit Gent) doceert onder andere media- en auteursrecht. Vorig jaar beweerde hij op een studiedag dat “het zogeheten geheim van het strafrechtelijk onderzoek een volstrekt juridische fiktie is die geenszins aan de werkelijkheid (wenselijkheid ?) beantwoordt. “

– DIRK VOORHOOF : Die geheimhouding is grotendeels achterhaald omdat het geheim van het onderzoek tijdens de voorbije jaren en zeker met de wet op de voorlopige hechtenis beetje bij beetje is doorbroken. In dit geval, ten voordele van de rechten van de verdediging. De kommissie ter herziening van het strafprocesrecht onder leiding van de Luikse advokaat en hoogleraar Michel Franchimont gaat trouwens nog verder. Ook in haar zopas herwerkt verslag blijft zij aandringen op een grotere mededeelzaamheid ten overstaan van de ondervraagden, van al wie in verdenking gesteld is, én ook ten overstaan van de pers. Het is belangrijk, schrijft de kommissie-Franchimont, dat het publiek op de hoogte wordt gehouden van de vooruitgang van het onderzoek, in die zaken die de publieke opinie raken. Deze gedachtengang sluit aan bij de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens in Straatsburg. Daar is in tal van rapporten en arresten telkens weer herhaald dat artikel 10 van het EVRM primeert. Dit artikel garandeert enerzijds de vrijheid van expressie en informatie, terwijl het anderzijds slechts zeldzame beperkingen op die vrijheid toestaat. En er is niet alleen het recht van de pers het publiek te informeren, er is ook het recht van het publiek geïnformeerd te worden : onder meer over de gang van zaken binnen het gerecht, the administration of justice. Als het gerecht dus een affaire onderzoekt, kan dit geen reden zijn om daarover een informatiestop, laat staan een publikatieverbod op te leggen. Zo won The Sunday Times het in 1979 in Straatsburg al van de Britse justitie en werd het Zwitsers gerecht in 1990 veroordeeld. Toen oordeelde het Europees hof dat zelfs het geheim van het vooronderzoek kon doorbroken worden.

– Uw Gentse kollega, professor Philip Traest, gespecializeerd in strafrecht, verklaarde vorige week nochtans dat het recht van de journalist om zijn bronnen te beschermen, niet absoluut is en dat huiszoekingen bij journalisten om te achterhalen waar zij hun informatie halen, niet zo dramatisch zijn.

– VOORHOOF : Toch houden zij een impliciete inbreuk op de persvrijheid in. De Europese kommissie voor de rechten van de mens zette op 1 maart 1994 nog in een advies aan het hof in de Goodwin-zaak uiteen dat artikel 10 van het EVRM ook de vrijheid van nieuwsgaring bevat en dus de mogelijkheid voor de journalist om zijn bronnen geheim te houden en zijn beroep aldus naar behoren uit te oefenen. William Goodwin, een journalist van het Britse blad The Engineer, werd in april 1990 door de Londense High Court veroordeeld tot vijfduizend pond boete omdat hij weigerde de identiteit van een informant bekend te maken, van wie ook het gerecht meer hoopte te vernemen. In het kommissie-verslag staat echter letterlijk wat een dergelijk gerechtelijk bevel vertegenwoordigt : constitutes a restriction on his right to freedom of expression. En voorts, dat het journalistieke bronnengeheim essentiëel is voor de pers in het vervullen van its important function of public watchdog in a democratic society ; zeker in zaken van algemeen belang wordt die waakhondfunktie erkend.

– Ook als de zaak al aanhangig is voor het gerecht en zogenaamd sub judice is ?

– VOORHOOF : Het Sunday Times-arrest verwerpt precies het argument als zou er niet bericht mogen worden over zaken die in onderzoek zijn of al naar de rechtbank verwezen werden omdat de rechters dan zogezegd beïnvloed zouden worden. Dit sub judice-principe werd in het Verenigd Koninkrijk wel door de Contempt of Court Act geregeld, maar het is een juridische konstruktie die de Europese instanties in verband met de rechten van de mens al op de helling zetten.

– Toch willen journalisten dikwijls speurder, onderzoeksrechter, openbaar aanklager en rechter tegelijk zijn.

– VOORHOOF : De opdracht van de pers en die van het gerecht verschillen, maar ze zijn daarom niet onverenigbaar. Het gerecht moet konflikten beslechten. De pers moet zich niet uitspreken over schuld en boete, maar moet wel met kennis van zaken kunnen verslaan hoe het gerecht daarmee omspringt. De pers is echter noch institutioneel georganizeerd noch wettelijk geoutilleerd om zelf een requisitoir onderzoek te voeren, zoals het gerecht dat doet.

– De pers mag wel luisteren naar iemand die om een of andere reden zijn beroepsgeheim schendt.

– VOORHOOF : Wie denkt zijn beroepsgeheim te kunnen schenden, moet beseffen dat hij of zij de wet overtreedt. Zelfs indien een journalist de ambtenaar een magistraat of een ander daartoe verleidt. Dan nog blijft dit de verantwoordelijkheid van de ambtenaar en kan de journalist niks verweten worden. Welke ook de juridische truuks mogen zijn om de journalist dan als medeplichtige te pakken of hem te beschuldigen van heling van overheidsdokumenten.

– Kan de invoering van het zwijgrecht voor de journalist echt helpen bij de bescherming van zijn of haar informanten ?

– VOORHOOF : Door de invoering van het zwijg- of verschoningsrecht zou de journalist niet langer verplicht zijn om te getuigen en zijn bronnen bekend te maken. Zelfs indien dit recht zou bestaan, dan zou het slechts symbolisch zijn als er geen bijkomende waarborgen worden ingebouwd. Daarbij denk ik aan een beperking van de mogelijkheden tot huiszoeking en inbeslagneming bij journalisten, en ook aan de verplichting het huiszoekingsbevel degelijk te motiveren en daarin te laten vermelden wat bij de betrokken journalist precies gezocht wordt. Het bronnengeheim is trouwens al wettelijk erkend in de Verenigde Staten, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Noorwegen en Zweden. Nederland werkt in dezelfde richting.

– Vraagt zo’n vrijheid dan niet meer zelfregulering ?

– VOORHOOF : De Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten van België (AVBB) schreeuwt telkens moord en brand als een minister of een parlementslid met wettelijke initiatieven ter regulering van het beroep dreigt, maar de AVBB blijft zelf schromelijk in gebreke. De raad van deontologie die sinds 1989 bestaat en in april werd vernieuwd, is slecht georganizeerd, maakt zijn beslissingen niet bekend en onthoudt zich in zaken waarover al een gerechtelijke procedure loopt. Het is echter niet denkbeeldig dat een journalist voor de rechtbank vrijuit gaat, maar deontologisch fout zat. Zoals het ook denkbaar is dat een journalist op kracht van de huidige wetgeving veroordeeld wordt omdat hij weigert zijn bronnen bekend te maken en de deontologische raad hem of haar op dat ogenblik precies zou moeten steunen. Anderzijds zouden de raad en het kollege van deontologie, dat een soort beroepsinstantie moet worden, best eerst voor eigen deur vegen. En de journalisten eens duidelijk maken dat uitlokking van achteraf aangeklaagde feiten deontologisch niet kan, evenmin als uitlokking van misdrijven. Dat de zogeheten under cover-verslaggeving, waarbij de journalist zoals Günter Wallraff gedurende geruime tijd een valse identiteit aanneemt, slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan en dan zeker geen solospel mag zijn. De hoofdredakties zouden trouwens in het algemeen beter moeten toezien op de manier waarop sommige medewerkers in delikate aangelegenheden met bepaalde bronnen omspringen.

– Kan de onttrekking van persmisdrijven aan het assisenhof en de definitieve korrektionalizering ervan zoals het huidige regeerakkoord voorspiegelt , de pers tot meer nauwgezetheid aanzetten ?

– VOORHOOF : Op het vlak van persmisdrijven is de rol van het assisenhof al lang uitgespeeld. Intussen worden perszaken almaar meer in de civielrechterlijke sfeer afgehandeld en dat is maar goed ook. Artikel 1382 van het burgerlijk wetboek biedt voldoende waarborgen aan iemand, die denkt door de pers benadeeld te zijn en op genoegdoening zint. Meer nog. De civiele rechtspraak gaat nog al te veel uit van het privébelang en houdt te weinig rekening met artikel 10 van het EVRM. Het Europees hof voor de rechten van de mens erkent nochtans dat er in een demokratische samenleving plaats moet zijn voor informatie of denkbeelden die ergeren, shockeren of verwarring zaaien. Dingen die, in de woorden van het hof, offend, shock and disturb.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content