MARTELINGEN IN SYRIË

© VICTOR BREINER

Enkele dagen nadat er duizenden martelfoto’s uit Syrië opdoken, werd er twijfel gezaaid over de authenticiteit ervan. Het zou allemaal georganiseerd zijn door voorstanders van de oppositie. Knack sprak met getuigen die in de cel zaten van de Syrische geheime dienst en van de islamitische rebellen. ‘Die foto’s zijn echt. En ik heb nog veel ergere dingen gezien.’

‘De mensen op de foto’s zijn allemaal dood, ze zijn als martelaars naar het paradijs vertrokken. Maar er zijn duizenden gevangenen die nog leven en die afschuwelijke wreedheden moeten doorstaan, nu, op dit moment. Ik was er getuige van, en ik heb het zelf moeten ondergaan, in de gevangenis van de politieke inlichtingendienst in Damascus. Uithongering. Smerige ziektes. Dagelijkse folteringen. Vernederingen.’

Mohamed Jabri (25) is van zijn stoel gesprongen en staat voor ons, aan de vergadertafel van Hawa Smart, de Syrische oppositie-radio in Zuid-Turkije. Hij werkt hier sinds kort als ICT’er, en hoort ons met zijn collega spreken over de 55.000 uitgelekte foto’s van 11.000 overleden folterslachtoffers uit de Syrische gevangenissen. Een overgelopen Syrische militair, bekend als Caesar, had de foto’s in opdracht van het regime genomen, vanaf het begin van de revolutie tot augustus 2012. Hij smokkelde het materiaal mee tijdens zijn vlucht naar Qatar. Volgens de Syrische regering zijn de beelden vervalst. Een aantal forensisch pathologen en drie internationale topjuristen (onder wie Desmond de Silva, de Britse aanklager van het Sierra Leone-tribunaal) onderzochten de beelden. Ze zijn het unaniem eens: de foto’s vormen het bewijs dat de Syrische president Bashar Al-Assad verantwoordelijk is voor moorden ‘op industriële schaal’.

De beelden van de uitgemergelde en gefolterde lichamen zijn zonder meer gruwelijk. Maar niet iedereen is ervan overtuigd dat ze authentiek zijn. Het Londense advocatenkantoor Carter-Ruck, dat het onderzoek naar de martelfoto’s uitvoerde, deed dat in opdracht van Qatar, een van de belangrijkste financiers van de oppositie in Syrië. Carter-Ruck heeft ook de Turkse premier Recep Tayyip Erdogan als cliënt, net als de islamitische hulporganisatie IHH en een aantal islamgeestelijken uit de Golfstaten. Bovendien verschenen de foto’s vlak voor de Syrische vredesconferentie in Montreux begon. Net iets te veel toeval, volgens sceptici.

‘Ik zeg u dat de beelden echt zijn. Ze zouden genomen kunnen zijn in de gevangenis waar ik zat’, reageert een hevig geagiteerde Mohamed Jabri. Hij wil niet gaan zitten want daar wordt hij zenuwachtig van, zegt hij. Dan spuwt hij zijn verhaal uit. Achter elkaar, snel. Maar helder, gedetailleerd. Met tekeningen van de gevangenis, van de hokken waar ze met tientallen werden samengepropt tot de isoleercel en de cellen voor de vrouwen.

Vleesetende bacterie

De eerste keer dat Jabri achter de tralies van het regime belandde, was in 2011, na een demonstratie in Damascus. ‘We zaten in de bus toen de politie instapte. Ze waren erg gewelddadig; ze pakten iedereen bij het haar vast en trokken ons hoofd achterover. Ze vroegen onze namen en sloegen vervolgens ons voorhoofd keihard tegen de metalen buizen van de zittingen. Een van de agenten filmde alles en sprak in de microfoon: ze waren bezig met de arrestatie van terroristen. Dat moest als bewijs dienen dat er iets gedaan werd tegen “de onlusten” in het land.’

Jabri werd na een paar dagen vrijgelaten, samen met andere betogers. Van dan af zat de angst voor het regime er diep in. Ruim een jaar later, in oktober 2012, werd hij opnieuw opgepakt, bij de Syrisch-Libanese grens. Hij was op weg om in Libanon nieuwe laptops en ander materiaal te kopen toen het leger hem aanhield. Een vriend had hem aangegeven bij de geheime dienst, als aanhanger van de oppositie. Jabri werd overgebracht naar de beruchte gevangenis van de politieke inlichtingendienst in de wijk Al Meisat in Damascus.

‘Ook daar zat het vol uitgemergelde lichamen. Mensen met diepe gaten in hun lijf. In de buik, de armen, de benen. Veroorzaakt door de vleesetende bacterie. Een hoop mannen gingen eraan dood, onder helse pijnen. We zaten allemaal onder de wonden, van ziektes en van martelingen. (hij laat een grote bruine plek op zijn knie zien) We werden gemarteld met elektriciteit. Gewoonlijk aan onze genitaliën en juist achter onze oren. We werden opgehangen, ondersteboven, of aan onze polsen. Zo lieten ze ons dagen lijden. Als we aan onze armen hingen, sloegen ze met stokken op onze vingernagels, tot onze vingertoppen zo opgezwollen waren dat we niet meer konden eten. Als we al eten kregen.’

‘Ik zat met 35 man in een cel van hooguit negen vierkante meter, samen met een hoop ratten. Omdat er geen plaats was, sliepen we om beurten op de grond, terwijl de rest rechtop bleef staan. De eerste drie dagen mocht ik niet gaan liggen. Ik was nieuw en moest wachten, zoals alle nieuwelingen. We hadden net genoeg plaats om dertien mensen tegelijk te laten slapen; acht lagen langs de ingang, vijf bij de toiletten, wat de smerigste plaats was, want daar lag je tussen de urine en de uitwerpselen – de wc was kapot. Door het vocht en de vuiligheid liepen we allemaal wondinfecties op. Het was er ook ontzettend heet, zodat we naakt of in ons ondergoed zaten. Maar ik hield mijn kleren constant in mijn hand omdat we ieder moment naar de folterkamer gebracht konden worden. En met een laag textiel ertussen deden de slagen minder pijn dan op je blote huid.’

‘Eten was er nauwelijks. En als het er was, maakten ze het zowat onmogelijk om het binnen te krijgen. Ofwel kregen we een schaal olijfolie met hooguit een lepeltje kruiden, ofwel brachten ze alleen droge kruiden zonder olijfolie. Er was ook linzensoep, maar daar zat zo veel water in dat er geen linzen meer te bespeuren waren. Brood heb ik nooit gezien. Degenen die al zwak waren, gingen uiteindelijk dood van de honger. Of van de slagen in de isoleercellen.’

‘Er doen veel verhalen de ronde over verkrachtingen in de gevangenissen. Mannen, vrouwen, kinderen… Ook ik ben verkracht. Door een bewaker met een stok, terwijl ik aan mijn armen aan het plafond hing. De stok stak hij daarna in mijn mond. Of het smaakte, vroeg hij. Ik was geblinddoekt, maar ik had het gevoel dat iemand intussen aan het filmen was. Tijdens de martelingen was ik altijd geblinddoekt. Eén keer kon ik de kleren zien van degene die me martelde. “Precies wat de shabiha (milities in dienst van het regime, nvdr. ) altijd dragen”, ging het de hele tijd door mijn hoofd. Pas toen we vrijgelaten werden en ze foto’s van ons namen, heb ik gezien wie ons daar vasthield. Drie mannen kende ik.’

‘Stil, de bewaker slaapt’

Mohamed Jabri praat zo snel dat hij nauwelijks de tijd neemt om te ademen. Hij gaat zitten, veert op, gaat weer zitten en pakt mijn notitieblok. Met snelle halen tekent hij een plattegrond van de gevangenis. ‘Hier zat ik. Er waren nog achttien andere cellen, waaronder isoleercellen. Daar hingen ze ons op, met handboeien aan buizen aan het plafond, of aan tralies. Soms hing ik daar 12 tot 16 uur lang. Het langste was vijf dagen. Ik werd geslagen over mijn hele lichaam, met stokken en kabels. Het enige wat ik hoorde, was de stem van de beul en mijn eigen geschreeuw. Daarom zaten we in de isoleercel. Ons gebrul hield de andere bewakers wakker, in de isoleercel hadden ze er minder last van. Als we in onze cel zaten en de bewaker in de gang werd wakker omdat je schreeuwde van de pijn, kreeg je als straf extra slagen. We probeerden dus zo min mogelijk te schreeuwen. Maar soms ging het gewoon niet. De pijn was ondraaglijk, en brullen was de enige manier om ermee om te gaan. En soms voelde ik helemaal niets meer. Murw geslagen. Maar als je na een paar uur weer bij bewustzijn kwam, was de pijn erger dan ooit.’

‘Een van de officieren, een zekere Saleh Ali, was de ergste van allemaal. Hij was bijzonder wreed, hij genoot van de macht die hij over ons had. Ons leven hing van hem af, hij waande zich God. Vaak sliep hij in de gang. Dan kwam hij midden in de nacht onze cel binnen en begon ons zomaar te slaan en te schoppen. Op je gezicht, in je buik, waar het hem uitkwam. Als reden gaf hij dan op dat zijn vrouw die dag een slecht humeur had, en dat was onze schuld. Dus moesten we boeten.’

Er zaten ook vrouwen in de gevangenis, weet Jabri. In de gang aan de overkant zaten tien vrouwen tussen de 16 en de 25 jaar opgesloten. Eén vrouw in elke cel. Hij hoorde hoe ze door de cipiers werden uitgescholden en vernederd met smerige seksuele opmerkingen. Er was ook een jongen van 13. Hij werd ervan beschuldigd vijftien politieagenten te hebben vermoord met een zwaar machinegeweer. Toen de jongen vertelde dat hij te klein en te zwak was om het zware wapen te kunnen gebruiken, werd de schuld op zijn oom geschoven die ook in de gevangenis zat. Jabri: ‘Het was pure willekeur. De verklaring die ik moest ondertekenen, heb ik nooit kunnen lezen. Ik had een blinddoek om en moest vijftien bladzijden paraferen, samen met een afdruk van mijn duim. Zo ging het bij iedereen. De geheime dienst kon opschrijven wat ze wilde, we moesten tekenen.’

‘Er zijn momenten geweest dat ik brak. Dat ik dacht ik er nooit levend uit zou komen. Een gevangene had een tekst op de muur geschreven: “Wij zijn niet gestorven, maar we hebben gezien hoe anderen zijn doodgegaan.” Telkens als ik die zin zag staan, verloor ik alle hoop. Ook ik zal hier sterven, dacht ik.’

Maar Jabri had geluk. Op 9 januari 2013 werd hij na 67 dagen vrijgelaten, samen met ruim 2000 andere gevangenen. In ruil voor 48 Iraniërs die de rebellen hadden ontvoerd. ‘Daarna ben ik zo snel mogelijk het land uit gevlucht. Via Raqqa ging ik naar de Turkse grens en vervolgens naar Gaziantep. Daar blijf ik nu, tot de tijd rijp is om terug te keren. Ik heb waanzinnig veel geluk gehad. Omdat ik eruit ben geraakt, maar ook omdat ik in de gevangenis van Al Meisat zat – die zou veel minder erg zijn dan de gevangenissen van het leger. Vooral die van de luchtmacht zijn berucht, daar zitten de echte monsters. Twee vrienden zitten nog altijd vast. Ik mag er niet aan denken wat ze doormaken, dag in, dag uit.’

‘Jij bent de volgende’

Jabri’s collega Ahmed Primo (28) is net vrijgekomen, op 8 januari. Hij luistert stil naar het verhaal van Jabri, knikt af en toe. ‘Ik zat in Aleppo gevangen’, zegt hij wanneer Jabri uitgeraasd is. ‘Drie keer bij het regime, maar de laatste keer zat ik 53 dagen vast bij ISIS (Islamitische Staat in Irak en Syrië, nvdr. ). ISIS is erger dan het regime; hun folteringen zijn nog wreder, nog heviger. Omdat hun strijders van over de hele wereld komen, hebben ze verschillende methodes. Een aantal van hen zat gevangen bij de Amerikanen. De foltertechnieken die ze zelf ondergingen, passen ze nu op anderen toe.’

Primo werkte voor een Amerikaanse humanitaire organisatie en was tegen de extremistische ideologie van ISIS. Als vergelding werd hij door de groepering ontvoerd en opgesloten. ‘Ze pakten iedereen op die het niet met hen eens was. Activisten, journalisten, iedereen was een kafir (ongelovige, nvdr.) in hun ogen. Ook ik werd dagenlang opgehangen, vaak ondersteboven. Ook ik kreeg elektrische schokken op mijn hoofd, mijn tong en op mijn genitaliën. Voedsel en water waren er nauwelijks, ik verging van honger en dorst, raakte totaal verzwakt.’ Hij zwijgt even, zichtbaar aangedaan. ‘Maar het allerergste was dat ik gefolterd werd door een vriend. In het begin van de revolutie stonden hij en ik samen op straat te betogen tegen Assad. Tot hij zich vorig jaar bij ISIS aansloot. Ik kan nog altijd niet geloven wat hij met me heeft gedaan. Ik werd gefolterd zonder enige aanwijsbare reden, ze waren niet op informatie of bekentenissen uit. Er is me nooit één vraag gesteld. Het ging puur om macht.’

De gevangenis van ISIS was gevestigd in een voormalig kinderziekenhuis in Aleppo, in het district Qadi Asqar. Er zaten zo’n 200 gevangenen. ‘Ook ik heb enorm veel geluk gehad. Mijn naam stond al op de lijst van degenen die geëxecuteerd zouden worden. Elke dag werden er gevangenen onthoofd, pal voor onze ogen. De beulen wezen dan iemand van ons aan en zeiden: “Morgen ben jij aan de beurt.” We waren doodsbang. Het is een wonder dat ik op tijd werd gered. Op 8 januari vielen eenheden van het Vrije Syrische Leger het gebouw aan, ze schoten het half in puin. Toen een van hun commandanten werd gedood, trok ISIS zich terug en werden wij vrijgelaten. Ik heb mijn familie opgezocht en ben na drie dagen naar Turkije gevlucht. Hier, in het kantoor van Hawa Smart, zit ik tussen gelijkgezinden. Mensen die strijden voor de waarden van de revolutie, met andere middelen dan wapens. Ik koester geen wrok tegen het regime, niet eens tegen de vriend die me martelde bij ISIS. Hopelijk vind ik werk. En rust. Zodat ik me weer kan inzetten voor een vrij Syrië.’

DOOR JOANIE DE RIJKE IN ZUID-TURKIJE, FOTO’S VICTOR BREINER

‘Uithongering. Smerige ziektes. Foltering. Vernedering. Ik heb het allemaal ondergaan.’ (MOHAMED JABRI)

‘De islamitische rebellen zijn nog wreder. De foltertechnieken die ze zelf ondergingen, passen ze nu op anderen toe.’ (AHMED PRIMO)

‘Ik ben verkracht door een bewaker met een stok, terwijl ik aan mijn armen aan het plafond hing.’

‘Het allerergste was dat ik gefolterd werd door een vriend. In het begin van de revolutie stonden hij en ik samen op straat te betogen tegen Assad.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content