Mannen die strijken, terwijl hun vrouw de kraan herstelt. Hoe staat het eigenlijk met de taakverdeling in het moderne Vlaamse gezin ?
ENKELE maanden geleden stuurde het arbeidsministerie van Miet Smet plakploegen met posters naar bussen en trams om campagne te voeren tegen een stereotiepe taakverdeling van man en vrouw. Een stoere, donkere man op een motor keek de Belgen wekenlang in de ogen, en beweerde met veel stoom te strijken. Een blondine met fifties look glimlachte bij het vooruitzicht van een glaasje met de collega’s. Een brunette liet weten dat ze straks nog de kraan zou herstellen.
?Nu maakt Smet het ons toch echt wel moeilijk het gelijkekansenbeleid te promoten,” verzuchtte een ambtenaar op de dienst. ?Mensen pikken het niet dat wij ons mengen in hun privé-leven.” De pittigste reactie verscheen in De Morgen. ?Het is mijn strijk, Miet, blijf eraf !” kreet Marijke Libert. Vanwege de auteurs van een nieuwe, goed gedocumenteerde studie over de arbeidsverdeling van gezinnen kan Smets campagne al evenmin op veel bijval rekenen. Walter Van Dongen, Koen Pauwels en Dirk Malfait van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS) zien meer graten in structurele maatregelen. De studie ?De dagelijkse puzzel : gezin en arbeid” noemt de ?dubbele dagtaak van alleen de vrouw” een mythe. De moderne mannen en vrouwen verdelen de inspanningen, zowel buitenshuis als binnen het gezin. Ook het ?traditionele kostwinnersmodel” beantwoordt niet langer aan de werkelijkheid.
In opdracht van de Vlaamse Gemeenschap lichtten de onderzoekers 1.400 Vlaamse echtparen door tussen twintig en vijftig jaar, met of zonder kinderen. Het mag al een krachttoer heten dat deze koppels de tijd vonden de vragen gedetailleerd te beantwoorden, aangezien de combinatie van werk buitenshuis en gezinsarbeid goed is voor niet minder dan gemiddeld 71 uren inzet per week. Dat cijfer geldt zowel voor mannen als vrouwen. Een aantal jaar geleden kwam een onderzoek van de Brusselse socioloog Marc Elchardus nog uit op een activiteit van 56 uren, en dan bestreek zijn studie nog louter mensen die voltijds werkten. Maar misschien rekenden de respondenten daar een aantal bezigheden als samen met de kinderen naar tv kijken, niet tot de gangbare opvoedingsarbeid. De CBGS-studie stelt zich wat dat betreft ruimdenkender op. Met de kinderen gaan wandelen, tv kijken, spelen, hen helpen met hun hobby, die bezigheden vormen in dit opzet even wezenlijke onderdelen van de opvoeding als de kleine monden voeden en hun billetjes afvegen. In de eerstgenoemde gezinstaken munten de vaders uit. Kleding sorteren, herstellen, wassen en strijken blijken daarentegen het bijna exclusieve privilegie van moeders.
LAATKOMER.
Moeten moderne mannen en vrouwen nog emancipatorisch bijgeschaafd worden ? Of boksen ze in hun gezinsleven gezamelijk tegen maatschappelijke strukturen, die niet langer stroken met hun wensen over de verdeling van beroeps- en gezinsactiviteiten ?
Het beeld van de vrouw die de tweevoudige ?last” van betaalde baan en gezinsverantwoordelijkheid draagt, verwijzen de statistieken alvast naar het rijk van de fabelen. De reacties van feministen op bepaalde uitspraken van meneer in de stijl van schat, ga dan werken als je het zo graag wilt, maar zorg dat het huishouden er niet onder lijdt , waaiden kennelijk niet zo maar voorbij. Gradueel beschouwd breidde de man de jongste jaren zijn huishoudelijke en opvoedkundige taken uit, weliswaar met de volgende nuance : zo gauw hij thuis komt van zijn werk. Het gebeurt geregeld de rest van het gezin al lang thuis in de weer is, wanneer vaderlief op de scène verschijnt. De Vlaamse vrouw spendeert gemiddeld 28,3 uren per week aan beroepsarbeid, pauzes, overuren en vervoer van en naar het werk ingebegrepen. De man bereikt daarin het ronde getal van vijftig uren. De beroepsaktieve vrouwen, die drie op vier Vlaamse vrouwen tussen twintig en vijftig jaar vertegenwoordigen, komen gemiddeld aan 38,8 uren beroepsarbeid per week.
Hoe dan ook behoort de tijd tot het verleden dat alleen de vrouw zich de benen van onder het lijf liep om ’s avonds de kinderen op te vangen, de boodschappen te doen, het eten klaar te maken, de kinderen in bed te leggen om zich dan op de strijkmand en aanverwanten te storten. Tegenwoordig doet meneer vrolijk mee, in de plaats van zich met zijn krant en pantoffels in de zetel terug te trekken.
Hoe zag de situatie van het modale Vlaamse koppel zeg maar Jan en An eruit voor er kinderen kwamen ? Voor Jan was het altijd vanzelfsprekend dat hij voltijds zou werken en een carrière uitbouwen. Bij An viel die evidentie gedeeltelijk weg, zelfs al beschikte ze over een gelijkwaardig diploma en was zij altijd al sterker beroepsgericht dan vaak aangenomen werd. De studie toont aan dat zelfs bij de categorie van 40- tot 49-jarigen, meer dan de helft van de vrouwen eenzelfde opleidingsniveau bezit als de man. In deze leeftijdsgroep kijken weliswaar meer mannen terug op een hogere opleiding dan hun vrouw, maar bij de jongere koppels gaat dat al niet meer op. Ook daar heeft meer dan de helft van paren een gelijkwaardig opleidingsniveau, maar in deze leeftijdsgroepen zijn er meer vrouwen met een hogere opleiding dan hun partner, dan omgekeerd.
Ondanks deze gelijke start en ook bij de jongere generatie ontstaat er na verloop van luttele jaren vaak een kloof tussen man en vrouw op het vlak van beroepsarbeid, inkomen en carrièrekansen. De man verdient gemiddeld 58.000 frank netto per maand, de vrouw moet het stellen met 27.000 frank. Vooral het arbeidsvolume veroorzaakt dit onevenwicht, maar ook een verschil in functieniveaus is er debet aan. Niet dat er verband zou bestaan tussen arbeidsvolume en functieniveau. Sinds het tijdschrift Kader een studie publiceerde, die bewees dat kaderleden uitstekend renderen in een werkweek van 32 uren, jagen vele bedrijven verwoed op mannelijke en vrouwelijke deeltijdse kandidaten.
VERANTWOORDELIJKHEID.
Van een gelijke start is bij de aanvang van het huwelijk van An en Jan geen sprake. Zo heeft Jan er op dat ogenblik al 4,2 jaar werkervaring op zitten, An 2,7 jaar. Die is gemiddeld dan ook twee jaar jonger dat haar bruidegom en bovendien geraakte Jan ook iets makkelijker aan een voltijdse baan. Daarbij valt in de CBGS-studie op dat een kwart van de mannen in hun eerste baan een leidinggevende functie toegeschoven krijgen, tegenover slecht tien procent van de vrouwen. Hier werkt kennelijk de wet van de kip en het ei : omdat het in onze cultuur meer gebruikelijk is voor vrouwen om beroepsmatig gas terug te nemen wanneer er zich kinderen aandienen, lijkt het voor de werkgever veiliger om mannen meer verantwoordelijkheid toe te vertrouwen. Maar omdat de man makkelijker een hogere beroepsverantwoordelijkheid en de daarbij passende inkomensverhoging verwerft, geeft het een logische indruk dat de vrouw zich veeleer dan de man op het thuisfront concentreert en op het professionele vlak inlevert. Dit plaatje wordt cultureel gevoed. De campagne voor deeltijds werk, die de Vlaamse Gemeenschap enkele jaren geleden lanceerde, illustreerde dat pijnlijk. De ene poster stelde een carrièrevrouw voor die haar kind onder haar arm meesleurde en dankzij deeltijds werk eindelijk tijd kon vrijmaken voor het moederschap. De andere poster beeldde een man uit die van zijn deeltijdse job profiteerde om te beginnen aan de bijkomende opleiding, waarvan hij al zo lang droomde.
Over de startpositie van Jan en An besluit de CBGS-studie : ?Een kleine maar systematische achterstand op een aantal aspecten resulteert in een grotere systematische scheeftrekking voor de totale verdeling van beroepsarbeid en gezinsarbeid. Die vormt op zijn beurt de basis voor de vergroting van de kloof ten nadele van de vrouwen. Zodra de kloof bestaat en door de omstandigheden wordt gevoed, is de kans klein dat ze wordt gedicht gedurende de volgende fasen van de loopbaan.”
Bovenop deze cumulatieve startverschillen, speelt zowel de houding van mannen als van vrouwen een rol in het ontstaan van deze kloof. Slechts één op drie ondervraagden meent dat elke vrouw een stabiele en permanente loopbaan nodig heeft, en ongeveer zestig procent gelooft dat de opvoeding buiten het gezin een volwaardig deel van de ontwikkeling vormt. Ruim een kwart van de respondenten vindt opvoeding vooral de taak van de vrouw/moeder. Over deze kwestie verschilt de houding van vrouwen amper van die van mannen. De helft van de vrouwen die overschakelen van voltijds naar deeltijds werk, meent wel dat de vrouw moet instaan voor de gezinsarbeid.
BROEKSRIEM.
Toch leren de gegevens dat een toenemend aantal vrouwen beroepsactief is en blijft. Waren iets minder dan 70 procent van de vrouwen die nu veertig en vijftig jaar zijn, beroepsactief op hun 25ste, voor de vrouwen van 25 jaar van nu ligt dat op 83 procent. Wie nu de beroepsactiviteiten onderbreekt, doet dat doorgaans met een tijdelijk perspectief. Het overgrote deel van de jonge gezinnen is niet zinnens het solokostwinnersmodel te vervoegen. Dat model valt volgens de auteurs van de studie veeleer terug te voeren tot een historische aberratie dan wel tot een norm. In de loop van de eeuwen heen waren zowel man als vrouw bijna doorlopend beroepsactief. Alleen in de periode 1900 – 1970 lag dat anders. De staat bedacht toen namelijk allerlei socio-economische maatregelen gratis scholing, kindergeld, studiebeurzen, belastingaftrek, het leek niet op te kunnen , die het solokostwinnersmodel, op zich voorbehouden tot de begoede elite, in een democratisch goed herschiepen. Maar de tijden veranderen. Nu moeten veel gezinnen, die voor dat model blijven kiezen, de broeksriem aanhalen. Bovenop de kinderbijslag, het huwelijksquotiënt en andere belastingaftrekken weten ze zich soms ook nog afhankelijk van een werkloosheidsuitkering. De maatstaven voor welvaart evolueerden, een aantal socio-economische maatregelen die dit model ondersteunden, staan nu ter discussie. Niet het solokostwinnersmodel maar het twee-inkomensgezin met twee partners die een dubbele verantwoordelijkheid dragen, overheerst nu de realiteit.
Gevraagd of zij in de toekomst meer of minder beroepsactiviteit betrachten, antwoorden 81 procent van de mannen en 67 procent van de vrouwen dat ze even veel willen werken als nu. Respectievelijk 13 en 23 procent van de beroepsactieve mannen en vrouwen zouden graag wat meer rust inbouwen. Slechts 1 op 25 werkende mannen en vrouwen zou meer willen werken. Van de thuis blijvende vrouwen beweert ruim een of vijf opnieuw een baan te willen, van de werkloze vrouwen is dat ruim een kwart. Ondanks pleidooien om de werkloosheid in te dijken door het solokostwinnersmodel nieuw leven in te blazen, bestaan er geen significante indicaties dat de gezinnen de huidige draad willen loslaten.
Dat meer vrouwen dan mannen een rustiger aanpak zouden verkiezen, vloeit voort uit het grotere aandeel in gezinsarbeid, dat vrouwen nog altijd geneigd zijn om op zich te nemen. Alles draait om de kinderen, zo duiden ook de cijfers over de arbeidssituatie van mannen en vrouwen een jaar vóór, een jaar nà en twee jaar nà de geboorte van het eerste kind. Bij mannen doet zich geen waarneembare verandering op beroepsvlak voor. Voor vrouwen daalt de beroepsparticipatie van 82 procent (het jaar vóór de geboorte) tot 68 procent (twee jaar later). De daling is nog manifester na het tweede kind. Anders dan bij de generatie van 40- tot 49-jarige vrouwen, waar de uitstap in vele gevallen een permanente structuur vertoont, opteren de jongere generaties vrouwen liever voor een tijdelijke loopbaanonderbreking. Het merendeel neemt na enkele jaren hun positie op de arbeidsmarkt weer in. Een andere strategie, die vaak wordt toegepast om beroepsarbeid beter te verzoenen met gezinsarbeid, bestaat in het terugschroeven van de beroepsactiviteit. Volgens de studie gaat 77 procent van de vrouwen zonder kinderen voltijds aan het werk. Vervolgens glijdt dat percentage af van 73 voor vrouwen met één kind over 70 procent voor vrouwen met twee kinderen naar 61 procent voor vrouwen met drie of meer kinderen. Hoger geschoolde vrouwen werken minder voltijds dan laaggeschoolde vrouwen, wellicht omdat ze meer onderhandelingsruimte hebben binnen het bedrijf en een verlaging van het inkomen voor hen gezinseconomisch meer haalbaar is.
Hoe welkom een tijdelijke of deeltijdse uitstap ook kan zijn voor een jong gezin, zowel doorgewinterde carrièrevrouwen als de auteurs van de CBGS-studie plaatsen er kritische kanttekeningen bij. Carrièrevrouwen waarschuwen voor de nog immer heersende mentaliteit dat promoties voorbehouden worden aan wie absolute prioriteit aan het werk geeft. De auteurs van de studie aarzelen niet om in het kader van een tijdelijke of deeltijdse uitstap te gewagen van ?symptoombestrijders” en ?een dure pijnstiller.” Hun motivering : ?Een volledige uitstap gedurende, bijvoorbeeld, twee jaar, om zelf het kind op te voeden, kan onmogelijk een oplossing bieden op langere termijn. Het is een (dure) pijnstiller die niet de oorzaak van het mechanisme aanpakt, maar alleen het symptoom. Het aanpassingsvermogen van gezinnen wordt niet ontwikkeld en na zo’n periode is de afhankelijkheid van dergelijke voorzieningen nog groter. Gezinnen worden daardoor niet gewapend om tijdens de vele jaren daarna de dagelijkse strijd aan te kunnen.”
TRADITIONEEL.
De vorige paragrafen behandelen grotendeels vrouwen, simpelweg omdat gezinsuitbreiding voor mannen geen impact op hun beroepsactiviteiten lijkt te hebben. Hooguit veroveren ze nog iets meer verantwoordelijkheid op beroepsvlak, mogelijk geïnspireerd door een nog nawerkende kostwinnersimpuls. Dit betekent echter niet dat moderne man thuis niet van wanten zou weten. Mannen die voor de geboorte van hun eerste kind de boodschap van gedeelde verantwoordelijkheid voor de gezinsarbeid niet meekregen via hun ouders, de veranderende cultuur of hun eega’s, assimileren die eigenschap veelal zonder veel moeite in confrontatie met de baby die weent en verschoond moet worden, terwijl het eten op het vuur staat. Vlaamse mannen tussen twintig en vijftig jaar met een gezin spenderen bovenop hun vijftig uur beroepsarbeid, gemiddeld 21,5 uren per week aan gezinsarbeid. Die 21,5 uren vertegenwoordigen een derde van de totale tijd aan nodige gezindsarbeid. Het resterende gedeelte, twee derde dus, wordt ingeschreven op het conto van de vrouw.
Het aantal uren totale arbeid (gezins- en beroepsactiviteiten) van mannen fluctueert minder sterk dan dat van vrouwen. Afhankelijk van het aantal uren beroepsarbeid en het aantal kinderen, presteren vrouwen in het totaal 37 tot 89 uren per week. Voor mannen schommelt dat gemiddeld tussen de 61 en 83 uren per week, met het laagste arbeidsvolume voor mannen van wie de vrouw niet beroepsactief is en geen kinderen heeft, en het hoogste volume voor mannen met drie of meer kinderen die getrouwd zijn met uitgesproken beroepsactieve vrouwen. In gezinnen met meerdere kinderen en professioneel bijzonder bedrijvige vrouwen, kloppen deze laatsten in het totaal toch vier tot tien uur meer dan hun partners. Dat wordt gecompenseerd door de vrouwen met één of twee kinderen en een geringe mate van beroepsactiviteit : zij doen het, omgekeerd evenredig met het vorige voorbeeld, rustiger aan dan hun echtgenoten. Voor wie kinderen heeft en voltijds werkt, wordt de druk op een bepaald moment zo groot dat zich een keuze opdringt : ofwel huiselijke taken uitbesteden, ofwel professioneel afbouwen. Aangezien veeleer weinig mannen die laatste optie ernstig overwegen voor zichzelf, schuift de druk op naar hun vrouwen. De al gecumuleerde beroepsachterstand van nogal wat vrouwen in de beginjaren van de relatie, in combinatie met de grotere aansprakelijkheid die veel vrouwen nog op zich nemen in de opvoeding van kleine kinderen, duwen vrouwen nog verder in de richting van een keuze voor een beperking van de beroepsarbeid. Als gevolg van dit verschijnsel verloopt het gezinsleven zo leert de studie toch nog frequent volgens een vrij traditionele rolverdeling.
Natuurlijk, in vergelijking met hun vaders mogen bijna al de moderne mannen zich extreem geëmancipeerd noemen. Streek luttele decennia geleden geen enkele man zijn eigen hemden, dan vormen strijkende mannen tegenwoordig weliswaar nog altijd niet de meerderheid maar toch ook geen uitzondering meer. Een langzaam toenemend aantal mannen maar nog altijd een minderheid ontdekt dat wasmachineknoppen zich vrij makkelijk laten omdraaien, en dat deze handeling helemaal niet moeilijker is dan, bijvoorbeeld, een zekering steken. Twintig jaar geleden kon een mannelijke werknemer amper met goed fatsoen een dag verlof vragen omdat zijn kind thuis met griep ligt. Nu geeft hij met zo een verzoek blijk van grote vaderlijke verantwoordelijkheid en, in de ogen van vrouwelijke collega’s, van een bewonderenswaardig emancipatorisch gedrag.
Ongeveer evenveel vaders als moeders loodsen hun kinderen ’s morgens door de schoolpoort, maar in de namiddag verzorgen vooral de moeders de opvang. Vaders die in de supermarkt rondhossen, desgevallend in het gezelschap van hun nageslacht, horen onder de noemer ?vertederende uitzonderingen.” Anderzijds draaien nog weinig vader hun hand er voor om om de luiers van baby te verversen. Maar, zolang mannen gemiddeld 50 uren per week beroepsarbeid verrichten en vrouwen 28, blijven gezinnen op het thuisvlak kampen met een scheefgetrokken arbeidsverdeling.
PARTICIPATIEBELEID.
Wat zijn de implicaties van dit alles voor een gezinsvriendelijk beleid ? De CBGS-studie stelt : ?Het is niet de bedoeling om een exhaustief en gedetailleerd beleidsplan uit te werken met alle mogelijke beleidsmaatregelen en -instrumenten. Dat is niet de taak van de wetenschapper.” Vervolgens wijdt het rapport dertig bladzijden aan de bespreking van concrete maatregelen om een meer evenwichtige taakverdeling tussen man en vrouw te genereren.
Gezinnen worden geconfronteerd met een veelheid van spanningen en contradicties, vinden de onderzoekers. ?Veel vrouwen willen blijven werken, maar hebben het tot op zekere hoogte moeilijk met de externe opvoeding van hun kinderen, of met hun partner die een andere keuze maakt. Sommige vrouwen willen een gelijke verdeling van de gezinstaken, maar willen niet zoveel uren werken als hun partner of ze ambiëren niet zo’n hoge functie. Voorts zijn er de spanningen tussen de gezinsnoden en de arbeidsorganisatie van het bedrijf, waarvoor men werkt.” De studie besluit met een pleidooi voor een participatiebeleid in de plaats van een uitstapbeleid. Walter Van Dongen merkt dat het populair staat om te scanderen om ?gelijke kansen” en ?een evenwichtige participatie van vrouwen”, maar constateert dat er de facto veeleer een uitstap- dan een partcipatiebeleid wordt gevoerd. ?Terwijl je die twee toch niet met elkaar kan verzoenen : aan de ene kant ijveren voor een gelijkwaardige arbeidspositie van de vrouw en aan de andere kant een uitstapbeleid voeren.” In de mate dat twee voltijdse banen moeilijk te verzoenen zijn met de eisen van het gezin, lijkt het Van Dongen zinvol om faciliteiten te bieden voor een beperkte en tijdelijke vermindering van de beroepsactiviteit. Van Dongen ziet echter dat een stuk kleinschaliger dan de nu gangbare regelingen. ?Waarom, bijvoorbeeld, niet regelen dat een werknemer gedurende een aantal maanden, twee uren per dag minder werkt ? Een dergelijke, beperkte maatregel zou meer mannen kunnen aansporen om op professioneel niveau even gas terug te nemen. En ook verhoogt het de kans dat mannen en vrouwen in de verdeling van hun tijd tussen beroep en gezin naar elkaar toegroeien.” Op termijn zou de overheid volgens Van Dongen eveneens werk kunnen maken van maatregelen om de druk op twee-inkomensgezinnen te verminderen en een gelijke taakverdeling te bevorderen. Zoals : een hervorming van de inkomstenbelasting, een vermindering van de fiscale druk op gezinsgerichte diensten, een bewustmaking bij jonge mensen van het belang van hun beroepspositie bij de aanvang van hun relatie, een verhoging van externe opvang voor kinderen onder drie jaar, een sensibiliseringscampagne in het voordeel van externe opvoeding voor kinderen, als aanvulling van opvoeding in het gezin. Van Dongen : ?Vergeet vooral dat laatste er niet aan toe te voegen, want dat ligt zeer gevoelig voor een aantal mensen.”
Tenslotte aarzelen de onderzoekers niet met hun vraag om de problematiek van gezin en arbeid en van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, politiek te valoriseren. Van Dongen : ?Voor zo’n politieke herwaardering van het gezin is in de eerste plaats een afzonderlijk ministerie nodig dat verantwoordelijk is voor alle aspecten van het gezins- en beroepsleven. Zo’n ministerie van het Gezin kan naar andere ministeries dienst doen als hefboom.” Wie maakt er plaats in het Arcadegebouw ?
Ria Goris
Zolang de man gemiddeld vijftig uur per week werkt en de vrouw 28, bestaat er thuis een onevenwicht in de verdeling van de huistaken.