De kunst en de zevende kunst.

Honderd jaar film, is dat ook honderd jaar kunst ? Het is de voorspelbare vraag aan hen die film in het museum brengen. Het antwoord is gekend, pro forma wordt gevraagd “welke soort kunst” film dan is. Daarop wordt steevast in formalistische zin geantwoord, namelijk in termen van zeer elementaire parameters : tijd, licht, beweging, fragmentering, montage.

Daarmee wordt aan de film een vragenlijst voorgelegd die grotendeels naast de kwestie is. Zowel voor film als voor klassieke kunsten. In beide gevallen is er immers in de eerste plaats een ambitie om te vertellen, te ordenen en te moralizeren. Ook schilderkunst wilde eeuwen lang “moving pictures” leveren.

In Tourcoing loopt een tentoonstelling van de Franse cinemateek. Die was eerder dit jaar al in Parijs te zien en is nu in een heel nieuwe opstelling hernomen. Dat de film een instrument van het sociale is, komt bij Eisenstein en Chaplin tot zijn recht, maar bij Léger en Man Ray, bij Hans Richter en Marey gaat het om vormen en de waarneming daarvan. Dit is een kleinschalige laboratoriumsituatie, die bezwaarlijk representatief kan genoemd worden voor de maatschappelijke werkelijkheid van de film.

Eigenlijk is het koncept “Museum” niet uitgerust om de kern van de technische media recht te doen : dat het ekonomische produkten zijn en dat hun konsumptie onlosmakelijk met sensatie verbonden is. Oeuvres als die van Chaplin en Eisenstein zijn hiervan ten volle doordrongen, maar worden in een tentoonstelling tussen klassieke kunsten ontdaan van hun inherente “vulgariteit”. Noch het gebulder van de burleske, noch dat van de revolutie valt in de stilte van het museum nog te beluisteren.

De partijdigheid (de identifikatie) die toch de motor is van de kijklust, wordt getemperd tot een egale, estetische “belangstelling”. De film wordt een interessante filozofische hypotese. Maar juist één die haaks staat op alles waar het museum voor staat : traditie en kontemplatie, abstraktie en isolement, formalisme en afstandelijkheid.

Daarom natuurlijk dat de avantgardes zo gefascineerd waren door film hier gebeurt massaal en moeiteloos wat zij beogen : het herplanten van de “kunst” in het konkrete leven. Maar het blijkt telkens weer het één of het andere te moeten zijn : geen enkele plastische kunstenaar heeft het grote publiek met film kunnen overtuigen. Omgekeerd heeft het lonken naar film de kunsten niet uit het museum kunnen halen. Alleen Warhol lukte iets in die richting, heel even omdat de tijd meezat en hij die zo feilloos inschatte.

Dirk Lauwaert

“L’art et le 7ème art, Collections de la Cinémathèque Française”, Musée des Beaux-Arts, Tourcoing, tot 8 januari.

Sergueï Youtkevitch, “Chaplin”, 1926 : film als instrument van het sociale.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content