Marnix Verplancke

De schrijver Luc Sante op zoek naar zijn Waalse identiteit.

Rijk of dood”, dat was zo ongeveer wat de thuisblijvers te horen kregen wanneer ze aan de Amerikavaarders vroegen hoe ze terug zouden komen. De Verenigde Staten waren al in de negentiende eeuw voor heel wat berooide Belgen het land van belofte. En naarmate de crises in het begin van deze eeuw steeds dieper werden, groeide het aantal gelukzoekers dat zich gedwongen zag het vaderland de rug toe te keren.

Ook in de jaren vijftig was de Amerikaanse lokroep nog niet verstomd, maar het jaarlijks quotum van meer dan 1300 emigranten haalde ons land toen bijna nooit meer. Vandaar dat Lucien en Denise Sante samen met hun vijfjarige zoontje Luc in 1959 zonder moeite een green card konden bemachtigen. De ijzergieterij waar vader Sante carrière had gemaakt, moest de deuren sluiten, ander werk leek er niet onmiddellijk te zijn en van over de oceaan kwamen alleen maar rooskleurige verhalen aanwaaien: wie bereid was de handen uit de mouwen te steken, kon er van loopjongen tot directeur opklimmen. De keus was vlug gemaakt.

Zoon Luc, inmiddels vierenveertig, heeft met “De feitenfabriek” een romanesk verslag van zijn zoektocht naar de wortels van zijn avondlandse identiteit neergeschreven. Vertrekkend vanuit de geborgenheid van het kleine gezin beschrijft hij steeds breder wordende cirkels: de genealogie van de Santes, de geschiedenis van zijn geboortestad Verviers en de bijna vergeten Waalse eigenheid, om zich ten slotte vertwijfeld af te vragen wat het precies betekent om een Belg te zijn.

“Ieder mens is een archeologische vindplaats”, aldus Sante. “Wat doorgaat voor wortels is in feite een kwestie van afzetting, van aanslibbing, van verandering en nevenschikking.” En het is pas wanneer er tijd genoeg verstreken is dat deze aanslibbing merkbaar wordt. Wat naderhand betekenisvol slib blijkt te zijn, leek aanvankelijk slechts vieze modder. Sante’s identiteitsvraag is dan ook pas met de jaren gekomen. Zijn puberteit bijvoorbeeld stond volledig in het teken van het Amerikaanzijn. Iemand charmeren met zijn Belgische nationaliteit zat er immers niet in. Ze maakte hem alleen maar onpopulair en eenzaam. Hij besliste dus zichzelf opnieuw uit te vinden als een persoon zonder achtergrond of verleden, wat ook vrij goed lukte. “Zozeer zelfs”, schrijft hij, “dat ik iets als een in hydrocultuur gekweekte groente was geworden, los van de bodem groeiend.”

DE TAAL VAN DE OVERWINNAAR

Net zoals Hugo Claus’ “Het verdriet van België” te lezen is als een ode aan het Vlaanderen van rond de Tweede Wereldoorlog, kan “De feitenfabriek” gezien worden als een eerbetoon aan het Wallonië van de jaren vijftig. Sante vult talloze pagina’s met weemoedige herinneringen van hoe het was, vóór het vertrek. Een deel ervan lijkt zo uit een film met Jean Gabin geknipt: natte kasseien die liggen te glinsteren in het flauwe licht van de straatlantaarns, in de verte accordeonmuziek en een vuilnisman die met paard en kar zijn ronde doet. Een ander deel wordt opgehangen aan alledaagse straatbeelden: reclameborden voor Cogetama-sigaren en Zwarte Kat-koffie, de gespieste draak op een pakje groene Michel, de ster van Stella, de etalage van de Grand Bazar en de kledingrekken in de A l’Innovation. Het Wallonië van Sante is weliswaar overwegend grijs en bruin, maar er was nog volop werk, er werd gelachen achter de sanseveria’s en de buren spraken elkaar aan met “monsieur” en madame”.

Dit Wallonië is samen met zijn industrie verdwenen, en Sante kan dat alleen maar betreuren. Wallonië en zijn taal worden bedreigd. Niet door Vlaanderen, zoals menig politicus beweert, maar door het Frans. Waals theater is er bijna niet meer, en als het er is, wordt het alleen door bejaarden bezocht. Alles is vervangen door het Frans dat volgens Sante pincé is, afgeknepen, terughoudend en zuinig, een zeventiende-eeuws museumstuk dat door de Académie Française angstvallig wordt bewaakt. Het Waals daarentegen brult, tiert en donderlacht. Het is de volkstaal die spontaan is, maar net als het Provençaals of het Occitaans de duimen moet leggen tegen de taal van de overwinnaar.

En ook die taal is een deel van Sante’s identiteit geworden, het oude idioom dat in Wallonië al lang niet meer gesproken wordt, maar dat toch nog genoeg herinneringen biedt: “Het is prettig te weten dat het verleden er is, altijd bereid je welkom te heten, slechts een oceaan van je vandaan.”

Luc Sante, “De feitenfabriek”, Prometheus, Amsterdam, 270 blz., 795 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content