In 1969 bracht hij de brutaliteiten van het Amerikaanse leger in Vietnam aan het licht. In 2004 vestigde hij ’s werelds aandacht op de bestialiteiten van het Amerikaanse leger in de gruwelgevangenis van Bagdad. Portret van Seymour M. Hersh, Amerika’s meest gevreesde journalist.

‘In de tijd van Saddam Hoessein was Abu Ghraib, dertig kilometer ten westen van Bagdad, een van de beruchtste gevangenissen ter wereld, met martelingen, wekelijkse executies en verschrikkelijke levensomstandigheden. Zo’n 50.000 mannen en vrouwen – een precies getal is niet te geven – werden in Abu Ghraib opgesloten, in cellen van vier bij vier.’

Op die vertellende toon begint Torture at Abu Ghraib, het artikel dat eind april in het weekblad The New Yorker verscheen. Het is een uitermate gedetailleerd artikel, dat eindigt met de vraag: ‘Wie is hiervoor verantwoordelijk?’ Het antwoord kwam in de daaropvolgende weken, toen met nóg meer details aangetoond werd dat de martelingen in Abu Ghraib niet het werk waren van enkele ontspoorde soldaten maar een onderdeel vormden van een bewuste strategie. Het Pentagon haastte zich om de artikels af te doen als ‘buitenissig’ en ‘verzonnen’, maar intussen weten we dat ze correct zijn, erger nog, dat ze niet eens alles vertellen.

Het gerucht dat The New Yorker het bezwarende dossier in handen had, haalde het Amerikaanse tv-station CBS ertoe over de foto’s en video’s van de martelingen toch op het scherm te brengen, tegen de uitdrukkelijke wens van het Pentagon in. ‘Want’, zegt een Amerikaanse journalist, ‘als je hoort dat Sy iets onderzoekt, ga je onmiddellijk mee.’

‘Sy’ is Seymour Myron Hersh. Hij werd in 1937 in Chicago geboren. Zijn ouders waren joodse immigranten uit Oost-Europa. Ze hadden een stomerij en werkten zich op in de maatschappij. Seymour ging geschiedenis studeren aan de universiteit van Chicago. Daar leerde hij zijn vrouw kennen, de psychiater Elizabeth Klein.

De jonge Hersh was er niet meteen op gebrand om te gaan werken. Nadat hij zijn geschiedenisdiploma had behaald, schreef hij zich in de rechtsfaculteit in. Maar veel studeren was er niet meer bij: al na korte tijd vloog hij van de universiteit af wegens te slechte cijfers. Zo tuimelde hij uiteindelijk de journalistiek in. De rubriek gebroken armen en benen van de stadskrant, zo beweerde hij later, leerde hem dat zwarten in de jaren vijftig niet meetelden.

Peacenik in de politiek

Zijn carrière ging in stijgende lijn: correspondent bij United Press International, vervolgens bij Associated Press . Dat persbureau stuurde hem naar Washington als defensiespecialist. Hersh liet de persconferenties voor wat ze waren en ging lunchen met officieren die hem ‘leerden dat je moet liegen om carrière te maken’. In volle Koude Oorlog was dat soort verhalen evenwel niet welkom bij het grote publiek: AP schrapte telkens zo’n tachtig procent van wat hij schreef.

In 1967 – de oorlog in Vietnam woedde in alle hevigheid – hield Hersh het voor bekeken. Van zijn critici kreeg hij het label peacenik opgeplakt, wat zoveel betekent als ‘linkse verrader van het vaderland’. Dat was hij zeker niet: hij ging helpen bij de presidentscampagne van de Democraat Eugene McCarthy omdat hij geloofde dat enkel de politiek een einde kon maken aan de oorlog. Drie maanden hield Hersh het daar vol, toen keerde hij terug naar de persstal.

En hij had geluk. Een vriend van hem vertelde dat een luitenant, een zekere William Calley, moest terechtstaan voor ‘wreedheden’. Hersh zocht de moegetergde Calley op en die vertelde hem het verhaal van My Lai. Dat Vietnamese dorp was door Amerikaanse soldaten op 16 maart 1968 ‘veroverd’: 350 mannen, vrouwen en kinderen waren vermoord en verkracht, de huizen in brand gestoken. Geen enkele grote Amerikaanse krant wilde het verhaal publiceren, 36 kleine kranten brachten het wel. Hersh spitte nog dieper en publiceerde het boek My Lai 4. Daarin toonde hij aan dat dergelijke gruweldaden in Vietnam schering en inslag waren én dat ze door het leger telkens weer in de doofpot werden gestopt. Het leverde hem een Pulitzerprijs op. Zijn naam was gemaakt.

Hij kreeg een baan bij The New York Times, waar hij Watergate moest verslaan. Hij lag te ver achter op Bob Woodward en Carl Bernstein van The Washington Post, had hun bronnen ook niet, maar hij besloot anders te werk te gaan: ‘Je pakt de officiële versie, houdt ze tegen het licht en zegt dan wat er echt is gebeurd.’

Watergate betekende een keerpunt in de Amerikaanse journalistiek. Investigative journalism of onderzoeksjournalistiek was dé nieuwe trend, horden jonge journalisten droomden van een vet schandaal en sterrenstatus. Hersh bereikte nooit de miljoeneninkomsten van Woodward, maar bracht wél meer uit: de CIA-medeplichtigheid aan de staatsgreep in Chili en de val van Salvador Allende, het atoomwapenprogramma van Israël en Pakistan, de waarheid over de vreemde ziekte die soldaten uit de Golfoorlog trof, de corruptie binnen de koninklijke familie van Saudi-Arabië. Telkens weer dossiers over praktijken in de hoogste regionen van politiek en bedrijfsleven die het daglicht niet mochten zien. Fortuinen heeft hij er dus niet aan overgehouden, maar wel de status van meest gevreesde journalist in Washington.

Schandaaljournalistiek

Zelfs zijn vrienden noemen hem ‘een sociaal rampgebied’: elk gesprek verandert in een kruisverhoor, een interview ligt dicht bij chantage. Maar over één ding zijn vriend en vijand het eens. Niemand heeft zo’n uitgebreid net van contacten binnen de CIA, Buitenlandse Zaken en Defensie als hij. Hij houdt nauwlettend in het oog wie opzijgezet wordt en elke ambtenaar die met pensioen gaat, vindt Hersh op zijn stoep. Over elk onderwerp kan hij een goed stuk schrijven, maar pas sinds 11 september 2001 mag hij opnieuw voluit gaan en langlopende onderzoeken doen. Op zíjn manier. ‘Ik zou altijd een verhaal tegenhouden als dat mensen in gevaar brengt. Een mensenleven gaat altijd boven het verhaal’, zegt Hersh. Dat citaat houdt ook kritiek in: ‘Het nieuws draait vandaag op fame, fortune and glory. Journalisten schrijven over zichzelf, de hele tijd. Zijn we dan verbaasd dat ze zich belachelijk maken?’ zei hij in 1998. En nog: ‘Onderzoeksjournalisten bestaan niet meer, enkel arrogante mensen die rijden voor de agenda van een ander. Ze krijgen van een of andere ambtenaar een uitgewerkt dossier vol schandalen op hun bureau en zetten er hun eigen naam onder.’

Wat is dan volgens Hersh de taak van een journalist? Dat weet hij niet, maar hijzelf ‘voert een persoonlijke kruistocht’ tegen iedereen die niet beantwoordt aan de normen en waarden waarin hij gelooft. En dat zijn: de grondwet, eerlijkheid, integriteit en rechtvaardigheid.

Met dat soort opvattingen maak je je niet geliefd bij de vakbroeders. Maar wat ze ook mogen zeggen van Hersh: zijn bronnen zijn goed, zijn verhalen helder geschreven en voor iedereen begrijpelijk. Een groter compliment kun je als journalist niet krijgen.

Misjoe Verleyen

Hersh gelooft in de grondwet, integriteit en rechtvaardigheid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content