John Vandaele
John Vandaele Journalist MO* en auteur van 'De melkboer en de geschiedenis' (EPO)

Westerse kledinggiganten zijn heel goed geplaatst om arbeids- omstandigheden te verbeteren op het Aziatische continent. Zo klinkt toch de boodschap van de Schone Kleren Campagne.

TEGENWOORDIG produceren verre en minder verre landen het leeuwendeel van de kleren die we dragen. Voor een kledingstuk in een Belgisch winkelbedrijf ligt, heeft het meestal al een lange weg afgelegd in een netwerk dat de hele planeet omspant. Grootwinkelbedrijven in het Noorden C&A, P&C, H&M… besteden hun orders via inkoopbureaus uit aan fabrikanten in lagelonenlanden. Die laten de Europese, Amerikaanse of Japanse orders uitvoeren door mannen en vrouwen in hun eigen naai- of breifabrieken of besteden ze op hun beurt uit aan kleinere ateliers.

De arbeiders in de lagelonenlanden, vooral vrouwen, vormen de zwakste schakel in het netwerk omdat ze zo vervangbaar zijn. Goedkope vrouwenhanden zijn immers in overvloed aanwezig in zovele landen. Sterkere partners in de netwerken zijn de grootwinkelbedrijven en ?merknamen? ( Nike, Levi-Strauss) uit het Noorden, die de koopkrachtige markten van kledij voorzien, maar zelf niet of steeds minder produceren. Omdat er enorme kapitalen nodig zijn om een verdeelnetwerk uit te bouwen in de rijke landen, en er bij de consumenten naambekendheid te verwerven, ontstaat echter niet zo makkelijk een nieuwe C&A of Benetton.

Nu betoogt de Schone Kleren Campagne, een Nederlandse niet-gouvernementele organisatie die ijvert voor betere arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie in de lagelonenlanden, dat de noordelijke concerns pressie kunnen uitoefenen op hun onderaannemers. Kalamuddin Khan is directeur van de Minhaz-groep, die in Bangladesh vijf kledingfabrieken heeft en onder meer aan C&A levert. Hij zegt evenwel dat, als de Europeanen hogere kwaliteit willen, ze technische assistentie moeten bieden maar vooral hogere prijzen moeten betalen. Dat inkopers uitwijken naar goedkopere landen als Vietnam en China ervaart hij als een bedreiging.

Klachten over prijzendruk weerklinken ook in een Thaise fabriek die voor GB Unic werkt. Het management vertelt er dat het aantal gecompliceerde verzoeken van Europese inkopers toeneemt : ze willen bijvoorbeeld Iso-kwaliteitsnormen, zonder bijkomende vergoeding. Daardoor gaan ondernemingen in Thailand overkop. Waarna het veel goedkopere Laos wenkt.

WINSTMARGES.

Veenar Fashions uit India produceert voor Hema en het Franse La Redoute. Volgens eigenaar Nari Khatwani zijn de winstmarges sterk gedaald sedert de Europeanen lagere prijzen betalen dan vroeger. India moet rekening houden met concurrentie uit Bangladesh en Nepal. Het Filippijnse Manila Bay Hosiery had eind vorig jaar een slechte ervaring met C&A. Na twintig jaar zegde de Europese groep de samenwerking op. Consultant manager Brian Pitt vertelt dat de groep de voorbije drie jaar weigerde de prijzen te verhogen, hoewel de grondstoffenprijzen en de lonen onophoudelijk stegen. Na maanden onderhandelingen bleef ze op haar standpunt staan, waarna de twee uit elkaar gingen.

Toch zijn lang niet alle producenten even afhankelijk van hun afnemers. Sinotex bijvoorbeeld, een Hongkongse kledingproducent, die al sinds 1970 in de sector actief is en nu fabrieken heeft in Sri Lanka, China, Maleisië, Mauritius en binnenkort ook in Vietnam en Laos. Het werft zelf orders via eigen inkoopbureaus in Canada, Frankrijk, de Verenigde Staten en Hongkong. Klanten zijn C&A, Benetton, Laura Ashley, La Redoute, Armani en nog een rist anderen. Zo’n groepen staan minder zwak dan de kleine ateliers waaraan ze op hun beurt orders uitbesteden. Die moeten de prijs aanvaarden die ze kunnen krijgen.

De Schone Kleren Campagne (SKC) wil dat de noordelijke concerns hun macht breder aanwenden. Zegt Ineke Zeldenrust van de SKC : ?In elke uitbestedingsrelatie worden prijs- en kwaliteitseisen gesteld, maar waarom ook geen sociale eisen ? Een verbetering van de arbeidsomstandigheden en de verloning zou bovendien de kwaliteit ten goede komen.? Momenteel beperken de noordelijke uitbesteders zich in hoofdzaak tot prijs- en kwaliteitsnormen. Eenmaal die zijn vastgelegd, is het voor de lokale producent zaak zo goedkoop mogelijk te werken. Het staat hem daarbij vrij te bepalen hoe hij dat doet. In Azië gebeurt dat vaak via een asociaal beleid, waarbij ook de lokale sociale wetgeving met voeten wordt getreden. Zo blijkt althans uit het SKC-onderzoek.

Een bloemlezing. Tijdens het SKC-bezoek aan B&B Apparels in Bangladesh was het bedrijf twee maanden achter met de betaling van lonen en negen maanden met overwerkbetalingen. In de Minhaz-groep bedroeg de achterstand twee maanden voor de gewone lonen en vijf maanden voor overwerk. Soms komt bij Minhaz ook fysiek geweld voor, als straf voor praten of naar het toilet gaan zonder toestemming.

Het werken op stukloon houdt er de discipline onder de arbeidsters in. Maar onlangs leidde de komst van een nieuwe personeelsmanager uit Hongkong in de vestiging van Sinotex in Sri Lanka tot een staking die twee maanden duurde. De strenge aanpak werkte niet glimlachen naar elkaar mocht niet, er werd op de deur gebonkt zodra iemand te lang op het toilet verbleef. Uiteindelijk diende de nieuwe manager de fabriek te verlaten en werden de inmiddels ontslagen werknemers opnieuw aangeworven.

SLUITEN.

Elders staan arbeiders wel machteloos. Dat bleek bij Titas Apparels in Bangladesh. Die fabriek produceerde shirts en nachtjaponnen voor de Verenigde Staten en Europa. Toen de Schone Kleren Campagne Titas in november 1995 bezocht, stelde ze vast dat de lonen er maanden te laat werden uitbetaald en dat werkweken van 80 uur en zeven dagen normaal waren. De 350 werknemers ontvingen er maandlonen die, naargelang van het niveau, schommelden tussen de 450 en 2.200 frank. Nadat de Bengaalse overheid de bedrijfsvakbond op 23 juli van 1995 erkend had, groeide de spanning. De fabriek huurde verscheidene keren knokploegen in die het personeel bedreigden. De vakbond plaatste daar zijn eisen tegenover : tijdige uitbetaling van het wettelijk minimumloon, vrij op vrijdag en feestdagen zoals de wet voorschrijft, het stopzetten van de bedreigingen en erkenning van de vakbond. Het Bengaalse arbeidsministerie belegde daarop een bijeenkomst om de zaak te bespreken, maar de eigenaars verschenen niet. De bond had nu wettelijk het recht te staken en maakte daar op 27 december gebruik van. Daarop sloot de fabriek haar deuren. De eigenaars lieten hun orders elders uitvoeren.

Ook op de Filippijnen komen zo’n lock-outs veel voor. De Filippijnse producent van T-shirts en joggingpakken Mandarin, die voor C&A, Nike en Neckermann werkt, wordt geleid door de Chinese familie Lim. Die wil geen vakbonden in haar ondernemingen. Zodra een vakbond wordt opgericht, gaat de fabriek dicht en verhuist de productie naar elders, vertelt manager Flor Raminez.

De arbeidskost per stuk ligt bij Mandarin heel laag. De SKC berekende dat in een sweatshirt waarvoor het van Nike 120 frank ontvangt, slechts anderhalve frank arbeidskost zit. Enige ruimte voor loonopslag lijkt er dus wel te zijn. Hoewel. Het Filippijnse Manila Bay Hosiery laat wel een vakbond toe. Het dagloon bedraagt er 218 frank (bij Mandarin 174 frank) en de werknemers genieten er een dertiende maand, vakantievergoedingen, sociale zekerheid. Resultaat : C&A zegde onlangs de samenwerking op wegens te hoge prijzen. Manager Brian Pitt besluit dat confectie niet houdbaar is op de Filippijnen omdat het niet langer een lagelonenland is.

HANDVEST.

Uiteraard profiteren ook de noordelijke winkelbedrijven van deze gang van zaken. Dat blijkt uit het nietige aandeel van de lonen in de eindverkoopprijs. Voor de jeans, die de Bengaalse producent Azim voor het Amerikaanse Walmart maakt, bedraagt de arbeidskost 15 frank per stuk. Terwijl de jeans in de States voor zo’n 480 frank over de toonbank gaan. De arbeid kost nauwelijks meer dan drie procent van de eindprijs.

Wat de winstmarges van de lokale producenten zijn, is moeilijk na te gaan. Ze werken meestal in belastingvrije zones. Van de noordelijke concerns is geweten dat hun marge, het verschil tussen hun inkoopprijs en hun verkoopprijs, makkelijk tussen de 100 en 200 procent schommelt.

De Schone Kleren Campagne wil alles in een rechtvaardigere richting sturen via druk van de bewuste consument op de noordelijke winkelbedrijven-afnemers. Die druk moet er de confectieketens toe aanzetten een Eerlijk Handelshandvest (EHH) te onderschrijven. Dat handvest betekent een engagement dat de kleren afkomstig zijn uit fabrieken die beantwoorden aan minimumnormen : vakbonden en collectieve onderhandelingen zijn toegelaten, er is geen kinder- of dwangarbeid en geen gedwongen overwerk en de werknemers ontvangen een leefbaar loon. Wie het EHH-label wil, moet daarop onafhankelijke controle toelaten.

Zover willen de meeste concerns vooralsnog niet gaan. De Nederlandse grootwinkelbedrijven, die ook een belangrijk deel van de Vlaamse markt bevoorraden, willen dat hun producenten de lokale wetgeving naleven en kinderarbeid uitsluiten. Uit het SKC-onderzoek blijkt echter dat ze maar zwakjes controleren of dat ook gebeurt. Blijkt dat kinderarbeid niet zoveel voorkomt. Althans bij de directe leveranciers van de grootwinkelbedrijven verder in de uitbestedingsketting ligt dat weer anders, aldus Zeldenrust.

Vrije vakbondswerking daarentegen is in vele lagelonenlanden een heikel probleem, omdat die bonden niet alleen sociaal maar ook economisch en politiek actief willen zijn. Het vakbondsrecht eisen, kan daarom als een inmenging in’s lands interne aangelegenheden worden voorgesteld. Regimes in landen als Indonesië of China zien vrije vakbonden als een politieke bedreiging. Vandaar ook hun verzet tegen de opname van sociale clausules in de akkoorden van de Wereldhandelsorganisatie (die vrije vakbonden toelaten en kinder- en dwangarbeid verbieden).

Zeldenrust van SKC verduidelijkt : ?In dergelijke landen kan een uitbesteder zich ook tevreden stellen met een werknemerscomité dat de belangen van het personeel verdedigt.? Zij vindt sociale clausules zinvol, maar gelooft dat druk van de kopende concerns sneller resultaten kan afwerpen. ?We zien vooruitgang. Steeds meer winkelbedrijven ontwikkelen een sociale gedragscode. In Nederland werd met de federatie van textielpatroons al gepraat over het Eerlijk Handelshandvest. Het Amerikaanse confectiebedrijf GAP dat wereldwijd 600 toeleveraars heeft, stemde er onlangs als eerste mee in onafhankelijke controle toe te laten op de naleving van zijn gedragscode. Het trok zich, onder druk van Amerikaanse consumenten, zelfs tijdelijk terug uit El Salvador, toen daar bij zijn toeleveraar Mandarin International een legale vakbond werd buitengesloten. Voortaan wordt de GAP-gedragscode vertaald in het Spaans, Koreaans en Chinees in de fabriekshallen uitgehangen, zodat iedereen weet welke normen de uitbesteder gerespecteerd wil zien.

John Vandaele

Winkelen in Brussel, betekent vaak Aziatisch kopen.

Vrouwenhanden zijn in overvloed aanwezig.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content