Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Het is zondagavond en wij staan voor het huis van Mireille Schreurs, in Berlare. Waar minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht een kamer betrekt. Frieda Van Wijck heeft besloten daar haar neus eens te gaan steken in alle laden en kasten die de minister altijd open laat staan. Maar eerst maakt ze met hem een tochtje door de tuin, een park van zeventien hectare met achterin een aanpalend woud.

Het programma is vooraf opgenomen, want op het moment van uitzending bevindt De Gucht zich in werkelijkheid in het Midden-Oosten. Waar hij alweer de aandacht trok met een historische uitspraak, zoals stilaan traditie is geworden. Eenieder herinnert zich zijn verklaring dat er in Congo geen enkele bekwame politicus rondloopt. In het Midden-Oosten haalde Karel de internationale pers met de al even gevleugelde woorden: ‘Mireille rijdt graag op een kameel.’

Achter in beeld, tegen het nietige decor van de piramides van Gizeh, zagen wij tezelfdertijd mevrouw De Gucht kameelgewijs van de grond gaan met de woordvoerder van haar man. Die er even snel weer aftuimelde. Maar Mireille zelf zat steviger in het zadel. Wie, zij het met enige moeite, op een Ducati kan blijven zitten, kan dat ook op een kameel. Deze laatste probeerde haar alsnog af te werpen door eens flink te schudden, maar wat heen en weer zwierde… behoorde niet tot mevrouw De Gucht, laten we proberen het op deze wijze netjes te verwoorden. Want na die affaire met Caroline Van den Berghe en haar paard, hebben wij heel wat brieven van verontwaardigde lezers gekregen. En van geïnteresseerde lezeressen.

Bultmans moest al snel ondervinden wie de baas was. Mireille drukte de hakken van haar hoge laarzen in zijn flank, gaf een pets tegen zijn oren, en brulde naar dagelijkse gewoonte: ‘Vooruit, luie Sjarel!’ Van kamelen wordt vaak gezegd dat ze dommekrachten zijn, maar deze wist waaraan zich te houden. Hij schraapte zijn hoeven en ging er spoorslags vandoor. Tot grote paniek van la Schreurs, die het effect van haar woorden wel vaker onderschat.

Voor het oog van de verrukte bedoeïenen ontspon zich een in de woestijn zelden te bewonderen schouwspel. Eerst zagen zij een kameel in volle vaart voorbijstormen, met op zijn rug een krijsende Lady Godiva uit Berlare. Korte tijd later gevolgd door een te voet sprintende minister van Buitenlandse Zaken, die buiten adem ‘Stop! Stop, zeg ik! Geef mijn vrouw terug’, schreeuwde naar de kameel. Maar wat vermag een Belgische excellentie tegen een Egyptische kameel? Niets. Karel heeft Mireille pas teruggezien de dag daarna in Tel Aviv, waar ze net een nachtclub had opgeblazen.

Keren wijnu terug naar Ten huize van. Het is koud in de tuin, en De Gucht heeft tot zijn ontzetting gemerkt dat Frieda enkele paasbloemen botweg heeft platgetrapt. Terwijl Mireille zo gesteld is op haar perken. En op het feit dat Karel de zijne niet te buiten gaat.

Frieda wordt naar binnen geloodst, en hangt in de ruim bemeten hall haar bontjas aan een haak, tussen een enorm kruisbeeld en een postuurtje van Sint-Jozef. Karel smeekt om niet te veel lawaai te maken, en troont haar mee naar een piepklein bureau, waar een elektrisch kacheltje zoemt. Dit is zijn deel van het huis. Op een mansarde boven staat nog een veldbed naast een klein wasbakje. En hij beschikt ook over één rek in de kelder, waarop enkele flessen wijn uit de Aldi liggen te rijpen.

Op de schrijftafel prijkt een Heilige Maagd, en op een legplank een paar gesmokkelde iconen. ‘Ik was graag architect geworden’, vertrouwt De Gucht een verveelde Frieda toe. ‘Liefst om kerken te bouwen. Ik hou van kerken, van hun architectonisch evenwicht, en van de rust die ze bieden. Ik mag er graag even binnenlopen voor een moment van bezinning en een kort gebed. Hebt u ooit de kathedraal van Vézelay bezocht? Kent u het dak van de dom van Firenze?’

Frieda is nog nooit in wat voor kerk ook geweest, laat staan in die van Vézelay. Als zij op reis gaat, is het naar de ‘Calypso’ in Salou. Maar De Gucht is niet meer te stoppen. Hij toont trots de werken van Thomas van Aquino, en een in leer gebonden exemplaar van Redemptor Hominis, de encycliek die voor de jonge Karel richtinggevend is geweest. Aan de muur grijnst monseigneur Cardijn.

Laten we het kort houden: zelden een zo overtuigde paap aan het woord gehoord als Karel De Gucht. Die Frieda ook verklapt dat hij zich actief inzet voor ‘Entraide et Fraternité’, steunend lid is van Opus Dei, en sinds zijn jongelingenjaren een boetegordel om de dij draagt. Het is daarop dat Mireille zich lelijk heeft verkeken.

Even later past het, en mogen Karel en Frieda in de keuken aanschuiven voor een kopje koffie bij de huisbazin. Toen hij voorzitter van de VLD kon worden, vertelt Karel, had hij eerst raad gevraagd aan Siegfried Bracke! Kunt u zich zoiets inbeelden? Dat hij meer brieven schreef naar Sterckx dan naar Schreurs, tot daar toe. Dat is een kwestie van berekend risico. Maar aan Piet De Pad vragen of je voorzitter van de partij mag worden, dat grenst aan moedwillige zelfverminking. Bracke had ja gezegd, vervolgt Karel met een traan in de ogen. Waarop Mireille: ‘Dat was dan de slechtste raad die je ooit hebt gekregen.’

Terwijl wij geboeid naar zijn Ten huize van zaten te kijken, liet Karel zelf zich in Jeruzalem door zijn geestesbroeders, de paters franciscanen, het heilig zwaard van Godfried van Bouillon overhandigen. Godfried, zo had Karel graag geheten. Godfried Schreurs.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content