Kan Europa gered worden?

RELLEN IN GRIEKENLAND De eenheidsmunt is in gevaar. Erger, hij begint steeds meer op een val te lijken. © BELGA

Het heeft iets merkwaardig passends, dat de huidige Europese crisis in Griekenland is begonnen. Want die crisis heeft alle trekken van een klassieke Griekse tragedie, waarin een man van edele inborst ten onder gaat door de fatale fout die hybris heet, vindt de Amerikaanse econoom Paul Krugman.

Niet zo lang geleden konden Europeanen, grotendeels terecht, zeggen dat de huidige economische crisis toch wel de voordelen van hun economische en sociale model aantoonde. Net zoals de Verenigde Staten was Europa in de nasleep van de wereldwijde financiële ineenstorting in de greep van een ernstige malaise, maar de menselijke kosten daarvan leken in Europa veel geringer dan in Amerika. In grote delen van Europa droegen ontslagregelingen bij tot het beperken van het banenverlies, terwijl sterke socialebijstandsprogramma’s ervoor zorgden dat zelfs de werklozen gezondheidszorg bleven genieten en een basisinkomen kregen. Europa’s bruto binnenlands product (bbp) was dan wel even sterk gedaald als het Amerikaanse, maar de Europeanen kregen bij lange niet zoveel misère te verstouwen. En dat doen ze nog steeds niet.

Toch is Europa in diepe crisis – en wel omdat zijn glorierijkste prestatie, de eenheidsmunt die door de meeste Europese landen is ingevoerd, nu in gevaar is. Erger, hij begint steeds meer op een val te lijken. Ierland, nog niet zo lang geleden geprezen als de Keltische Tijger, worstelt nu om het bankroet af te wenden. Spanje, een paar jaar geleden nog een bloeiende economie, telt nu 20 procent werklozen en kijkt aan tegen jaren van pijnlijke, slopende deflatie.

De tragedie van de huidige Europese ellende is dat de invoering van de euro het moment suprême had moeten zijn van een grootse en nobele onderneming: de generatieslang volgehouden inspanning om vrede, democratie en gedeelde welvaart te brengen in een voordien vaak door oorlog verscheurd continent. Maar de architecten van de euro, bevangen door de grootsheid en de romantiek van hun project, verkozen de minder verheven, alledaagse problemen waar een gemeenschappelijke munt voorspelbaar mee te maken zou krijgen te negeren: ze sloegen waarschuwingen in de wind die meteen vanaf het begin opklonken dat Europa de instellingen niet had die nodig zijn voor een gemeenschappelijke munt. Integendeel, ze gaven zich over aan magisch denken, alsof het nobele van hun taak zulke bedenkingen oversteeg.

Het gevolg is een tragedie, niet alleen voor Europa maar voor de hele wereld, waarvoor Europa een onvervangbaar rolmodel is. De Europeanen hebben de wereld geleerd dat vrede en eenheid kunnen aanbreken in een regio met een geschiedenis van geweld, en zodoende hebben ze misschien wel de fatsoenlijkste samenlevingen uit de geschiedenis tot stand gebracht, een combinatie van democratie en mensenrechten, met een niveau van individuele economische zekerheid waar de VS niet eens in de buurt van komen. Maar die Europese droom verandert nu voor al te veel mensen in een nachtmerrie. Hoe kon dat gebeuren?

‘Wat kan er misgaan?’ Nou…

De eenheidsmunt leek het logische sluitstuk van een sinds de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1952 aanzienlijk vergrote én verdiepte Europese Unie. De voordelen van een gemeenschappelijke Europese munt waren duidelijk. Je hoefde geen geld meer te wisselen wanneer je in een ander land kwam, importeurs hoefden zich niet meer af te vragen wat een contract uiteindelijk zou kosten, exporteurs niet meer wat de beloofde betaling eigenlijk waard zou zijn. En ondertussen zou de gemeenschappelijke munt het gevoel van Europese eenheid versterken. Wat kon er misgaan?

Het antwoord is dat, helaas, muntunies behalve voor- ook nadelen hebben. En de argumenten voor een gemeenschappelijke Europese munt waren veel zwakker dan die voor een Europese eenheidsmarkt – iets wat de Europese leiders verkozen te negeren.

Over internationale monetaire economie bestaan er sterk uiteenlopende opvattingen – die overigens niet de gebruikelijke ideologische scheidslijnen volgen. Vaak is rechts voor een harde munt, maar juist linkse Europese politici waren enthousiaste voorstanders van de euro. Sociaal-liberale Amerikaanse economen, onder wie ikzelf, hebben liever vrij zwevende nationale valuta’s, die meer ruimte laten voor een activistisch economisch beleid – meer bepaald de rente verlagen en de geldhoeveelheid vergroten om recessies te bestrijden. Toch is hét klassieke argument voor flexibele wisselkoersen afkomstig van niemand minder dan Milton Friedman.

Het argument voor een transnationale munt ligt, zoals gezegd, voor de hand: ze maakt zakendoen makkelijker. Uit statistische analyse leek naar voren te komen dat het invoeren van een gemeenschappelijke munt grote invloed heeft op de handel, wat op zijn beurt dan grote economische voordelen zou hebben. Helaas is dat optimisme niet erg bewaarheid sinds de euro werd gecreëerd: volgens de gunstigste schattingen is de handel tussen de eurolanden slechts 10 of 15 procent groter dan anders het geval zou zijn geweest. Dat is niet verwaarloosbaar, maar een fundamentele verandering is het ook niet.

Toch heeft een monetaire unie overduidelijk voordelen. Alleen is er ook een keerzijde: als een land zijn eigen munt opgeeft, geeft het ook zijn economische flexibiliteit op.

Stel je voor dat je een land bent waar, net als in Spanje vandaag, onlangs lonen en prijzen gestegen zijn vanwege een hausse op de huizenmarkt, die vervolgens in elkaar stortte. Nu moeten die kosten weer naar beneden. Maar lonen en prijzen inkrimpen is moeilijk: niemand wil de eerste zijn die een kleiner loon krijgt, vooral als er niet ook enige zekerheid is dat de prijzen ook zullen zakken. Twee jaar van intens lijden hebben de Ierse lonen iets doen dalen, maar Spanje en Griekenland zijn hier nog maar nauwelijks aan begonnen. Erg rot allemaal – en snijden in de lonen als je tot over je oren in de schulden zit leidt bovendien tot nieuwe problemen, zoals we zullen zien.

Maar als je je eigen munt nog hebt, hoef je de langgerekte ellende van het korten van de lonen niet te doorstaan: dan kun je je munt gewoon devalueren, en heb je de facto een loonkorting. En de werknemers staan minder afwijzend tegen een op die manier doorgevoerde korting, leert de historische ervaring. In de huidige crisis heeft het Ierland twee jaar van grote werkloosheid gekost om de lonen met zo’n 5 procent te doen dalen. Maar in 1993 leverde een devaluatie van de Ierse punt meteen 10 procent vermindering van de Ierse lonen in Duitse munt op. Dus je eigen munt houden heeft ook aanzienlijke potentiële voordelen. Het hangt van de onderliggende situatie af.

Gevaarlijke val

Enerzijds hebben de voordelen van een gemeenschappelijke munt te maken met de hoeveelheid handel die erdoor zou worden beïnvloed. Anderzijds betekent, zoals Friedman heeft opgemerkt, de invoering van een monetaire unie dat je je flexibiliteit opoffert. Hoe pakt dat nu uit voor de euro?

Toen de Europese eenheidsmunt voor het eerst werd voorgesteld, was een voor de hand liggende vraag of ze even goed zou werken als de dollar doet in de VS. En het antwoord was, duidelijk, nee. Europa is niet fiscaal geïntegreerd: Duitse belastingbetalers nemen niet automatisch een deel van de kosten voor de Griekse pensioenen of het redden van de Ierse banken voor hun rekening. En al hebben de Europeanen het wettelijke recht zich vrij te bewegen op zoek naar werk, in de praktijk leidt een onvolmaakte culturele integratie – vooral duidelijk in het ontbreken van een gemeenschappelijke taal – ertoe dat werknemers minder geografisch mobiel zijn dan hun Amerikaanse collega’s.

En nu blijkt ook waarom veel Amerikaanse (en enkele Britse) economen altijd al sceptisch hebben gestaan tegenover het europroject. Amerikaanse economen hadden lang de nadruk gelegd op het belang van bepaalde voorwaarden voor een monetaire unie – de bekendsten zijn Robert Mundell van Columbia University, die het belang van arbeidsmobiliteit benadrukte, en Peter Kenen, mijn collega op Princeton, die op het belang van fiscale integratie wees. De VS hebben een muntunie die werkt, en we weten waarom: omdat ze samenvalt met een natie – een natie met een grote centrale overheid, een gemeenschappelijke taal en een gedeelde cultuur. Europa heeft niets van dit alles, wat de vooruitzichten van een gemeenschappelijke munt vanaf het begin twijfelachtig maakte.

Sinds de euro officieel in het leven werd geroepen, op 1 januari 1999, toen nog als een puur virtuele rekenmunt, en drie jaar later echt werd ingevoerd, hebben we een soepele overgang gezien. De euro was al snel een belangrijke internationale munteenheid: de euro-obligatiemarkt stak weldra de dollarobligatiemarkt naar de kroon; eurobiljetten begonnen over de hele wereld te circuleren. En de invoering van de euro inspireerde tot een nieuw gevoel van vertrouwen, met name in die Europese landen die in het verleden als beleggingsrisico’s waren beschouwd. Pas later werd duidelijk dat dat gegroeide vertrouwen het lokaas was voor een gevaarlijke val.

Griekenland, met zijn lange geschiedenis van wanbetaling en periodes van hoge inflatie, was het opvallendste voorbeeld. Tot in de late jaren 1990 kwam de fiscale geschiedenis van Griekenland tot uiting in zijn obligatierendement: investeerders kochten Griekse staatsobligaties alleen als die een veel hogere rente opbrachten dan obligaties uitgegeven door overheden die als veilig werden beschouwd, zoals de Duitse. Naarmate de introductie van de euro naderde, smolt de risicopremie op Griekse obligaties echter weg. De Griekse schuld zou immers binnenkort immuun zijn voor inflatiegevaar, werd geredeneerd: daar zou de Europese Centrale Bank op toezien. En je kon je niet voorstellen dat een lid van de nieuwe muntunie failliet zou gaan, toch? Tegen het midden van de jaren 2000 was de angst voor fiscale ellende bij specifieke landen nagenoeg helemaal verdwenen. Griekse obligaties, Ierse obligaties, Spaanse, Portugese obligaties – ze werden alle verhandeld alsof ze net zo veilig waren als Duitse obligaties.

Het voorspelbare gevolg: naarmate de rentevoeten over heel Europa convergeerden, sloegen de voormalige hogerentelanden flink aan het lenen. (Een leenwoede die, het is het vermelden waard, grotendeels gefinancierd werd door banken in Duitsland en andere traditionele lagerentelanden. Daarom zijn de huidige schuldproblemen van de Europese periferie ook een groot probleem voor het Europese bancaire systeem als geheel.) In Griekenland was het grotendeels de regering die zich diep in de schuld stak. Maar elders waren privépartijen de grote kredietnemers. Ierland beleefde een enorme vastgoedhausse: de prijzen van huizen stegen tussen 1998 en 2007 met 180 procent. De prijzen in Spanje stegen bijna net zoveel.

Het was een onstuimige tijd, en niet alleen voor de kredietnemers. In de late jaren 1990 raakte de Duitse economie in een depressie als gevolg van de geringe vraag van de binnenlandse consumenten. Maar ze herstelde in de tien jaar die volgden, dankzij een forse stijging van de uitvoer die dreef op de bestedingswoede van zijn Europese buren.

Alles leek, kortom, van een leien dakje te gaan: de euro werd tot een groot succes uitgeroepen.

En toen barstte de zeepbel.

Ook Europa treft schuld

Mensen praten nog steeds over de wereldwijde economische crisis van 2008 alsof die in de VS is gemaakt. Maar het Europese aandeel erin is even groot. Dit was een Noord-Atlantische crisis. In de VS had je de subprime-leners, die hypotheken namen die te groot waren voor hun inkomen, Europa had zijn perifere economieën die ook veel meer leenden dan ze eigenlijk konden terugbetalen. In beide gevallen maskeerden vastgoedzeepbellen tijdelijk de onderliggende ondegelijkheid van de lening: zolang de huizenprijzen bleven stijgen, konden de kredietnemers eerdere leningen altijd terugbetalen met nog meer geld dat door hun onroerend bezit werd geborgd. Maar vroeg of laat moesten hier ongelukken van komen.

In Europa barstte eerst de vastgoedzeepbel, met een ravage in de werkgelegenheid in de perifere economieën tot gevolg. De totale werkgelegenheid daalde met 10 procent in Spanje en 14 procent in Ierland. Maar dat was slechts het begin. In het najaar van 2009, toen grote delen van de wereld uit de financiële crisis begonnen te raken, ging de Europese crisis een nieuwe fase in. Eerst Griekenland, toen Ierland, vervolgens Spanje en Portugal leden ernstige verliezen in het vertrouwen van beleggers, en zagen bijgevolg de rente die ze op leningen moesten betalen aanzienlijk stijgen. Waarom?

In Griekenland is het verhaal eenvoudig: de overheid gedroeg zich onverantwoordelijk, loog daarover en werd betrapt. Tijdens de jaren van makkelijke leningen stapelde de conservatieve regering van Griekenland een hoop schulden op – meer dan ze toegaf. Toen in 2009 een andere regering aantrad, kwam de boekhoudkundige fictie aan het licht; Griekenland bleek plots een veel groter begrotingstekort en aanzienlijk meer schulden te hebben dan iedereen had aangenomen. De beleggers maakten, begrijpelijkerwijs, dat ze wegkwamen.

Maar Griekenland is eigenlijk niet representatief. Nog maar een paar jaar geleden was Spanje, veruit de grootste van de economieën in crisis, een Europese modelleerling, met een begroting in evenwicht en een staatsschuld die slechts ongeveer half zo groot was (in bbp-procentpunten) als die van Duitsland. Hetzelfde gold voor Ierland. Wat liep er dan fout?

Eerst daalden, als een direct gevolg van de economische inzinking, de fiscale inkomsten fors, zowel in Spanje als in Ierland, ten dele omdat de belastinginkomsten sterk afhingen van vastgoedtransacties. Doordat de werkloosheid de pan uit rees, deden de kosten van de werkloosheidsuitkeringen dat ook. Met als gevolg dat Spanje en Ierland van een begrotingsoverschot net voor de crisis naar enorme begrotingstekorten in 2009 gingen.

Dan waren er de kosten van de financiële sanering. Die zijn in het bijzonder in Ierland verlammend geweest, waar de banken in de boom-jaren totaal ontspoorden. In een poging om een massale run op het financiële stelsel te voorkomen, gaf de Ierse overheid een garantie voor alle bankschulden – en zadelde de regering dus zelf met die schulden op, wat haar eigen solvabiliteit in gevaar bracht. De grote Spaanse banken waren in vergelijking goed gereguleerd, maar er was en is nog steeds grote nervositeit over de toestand bij kleinere spaarbanken en bezorgdheid over hoeveel de Spaanse regering zal moeten uitgeven om die banken overeind te houden.

Dit alles helpt verklaren waarom kredietverstrekkers hun vertrouwen in de perifere Europese economieën verloren hebben. Toch zijn er andere landen – meer bepaald zowel de Verenigde Staten als het Verenigd Koninkrijk – die er begrotingstekorten opna houden die (in bbp-procentpunten) vergelijkbaar zijn met de tekorten in Spanje en Ierland. Niettemin hebben die niet met een vergelijkbaar verlies van vertrouwen bij de kredietverstrekkers af te rekenen gehad. Wat is er anders in de eurolanden?

Het antwoord is waarschijnlijk systemisch: het is de euro zelf die Spanje en Ierland zo kwetsbaar maakt. Lidmaatschap van de eurozone betekent dat die landen via deflatie hun weg terug naar een beter concurrentievermogen moeten zoeken, met alle pijn van dien.

De ellende met deflatie zijn niet alleen de coördinatieproblemen waar Milton Friedman op wees, waarbij het moeilijk is om lonen en prijzen naar beneden te krijgen als iedereen wil dat iemand anders de eerste stap zet. Zelfs als landen met succes de lonen inkrimpen, zoals nu in alle landen van de eurocrisis gebeurt, lopen ze tegen een ander probleem aan: de inkomens dalen, maar de schuld doet dat niet.

Dat betekent dat debiteuren aan dezelfde verplichtingen moeten voldoen met een kleiner inkomen. Maar om dat te doen, moeten ze nog meer in hun uitgaven snijden, wat de economie nog meer doet sputteren. De manier om die vicieuze cirkel te voorkomen, zei de Amerikaanse econoom Irving Fisher tachtig jaar geleden al, is monetaire expansie die deflatie voorkomt. Dat is wat in de VS en in het Verenigd Koninkrijk geprobeerd wordt. Maar Griekenland, Spanje en Ierland hebben die mogelijkheid niet – zij hebben zelfs geen eigen munt, en in ieder geval hebben ze deflatie nodig om hun kosten onder controle te krijgen.

En dus is er een crisis. Sterkere Europese naties hebben een onmiddellijke implosie alleen kunnen afwenden door Griekenland en Ierland noodkredieten te bezorgen, zodat ze voorlopig niet op de privémarkten zijn aangewezen. Maar hoe dat allemaal verder moet? Wie het weet, mag het zeggen.

DOOR PAUL KRUGMAN – Vertaling en bewerking: Herman Jacobs

De VS hebben een muntunie die werkt, omdat ze samenvalt met een natie met een grote centrale overheid, een gemeenschappelijke taal en een gedeelde cultuur. Europa heeft niets van dit alles.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content