Gerecht en politiek beklagen zich andermaal over de pers, maar ook de pers heeft wel redenen tot klagen over gerecht en politiek.

“ONVOORSTELBARE machten in de staat zijn het geworden, en tot nog toe konden ze een veeleer ongeregeld en losbandig leven leiden. Ik geloof dat zij naast de traditionele machten moeten worden opgenomen in de grondwet, om ook hun vrijheden te regelen en te waarborgen, om ook hun macht te beperken en op een evenwichtige wijze aan kontrole te onderwerpen. “

Zo besloot professor Frans Van Isacker op 29 oktober 1985, ter afscheid van zijn studenten aan de Gentse Rijksuniversiteit, een ontroerend maar vlijmscherp betoog ter verdediging van de persvrijheid.

Het optreden van het gerecht in Brussel, Antwerpen en Gent was begin van de jaren tachtig namelijk zo gortig dat Van Isacker als vooraanstaand publicist en expert in mediarecht, nog eens al zijn gezag in de weegschaal wierp. Enerzijds om te herhalen hoe diep ontgoocheld hij andermaal in het gerecht was journalist Martin Coenen was in februari 1985 zelfs aangehouden omdat hij een informant probeerde te beschermen. Anderzijds om te pleiten voor een betere bescherming van de pers, van de politieke partijen en de vakbonden door hun vrijheden grondwettelijk te laten erkennen.

Dirk Voorhoof (39), toen in de zaal als assistent van Van Isacker, is op zijn beurt een eminent expert in mediarecht geworden, terwijl Stefaan De Clerck (44) als pas aangetreden CVP-minister van Justitie, het andermaal oplopend debat over de relaties tussen gerecht en pers naar het grondwettelijk niveau wil tillen.

De huiszoekingen bij en de ondervragingen van enkele journalisten en zelfs van een paar leden van het parket-generaal bij het hof van beroep in Luik in opdracht van de prokureur-generaal bij het hof van kassatie in Brussel bewijzen dat zelfs ’s lands hoogste parketmagistraat weinig begrijpt van de spanningen die in de paleizen van justitie tot perslekken leiden ; zeker in politiek relevante affaires. De razzia’s tegen de pers illustreren ook dat de grondwettelijke persvrijheid dode letter is, als ook de vrijheid van nieuwsgaring niet uitdrukkelijk gegarandeerd wordt ; vooral in de geest van artikel 10 van het Europees verdrag van de rechten van de mens (EVRM) en van de rechtspraak daarover van het Europees hof in Straatsburg.

HEKSENTOEREN.

De vrijheid van nieuwsgaring impliceert echter enkele zeer konkrete rechten, waarvan de journalist in België momenteel verstoken blijft. Volgens de wet van 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, werken dokumentatiediensten en journalisten, die gegevensbestanden bijhouden, zonder meer in de illegaliteit. Het gerecht kan hen daarmee dan ook op elk ogenblik intimideren en zelfs treffen. De Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB) vroeg de regering eind vorige week nogmaals “afwijkingen te voorzien in de wet, die de journalisten toelaten hun informerende taak in alle wettelijkheid uit te oefenen. ” In Frankrijk en Denemarken, bijvoorbeeld, vallen de redaktiebestanden niet onder de toepassing van de privacy-wetgeving.

De vrijheid van nieuwsgaring veronderstelt eveneens een wettelijk erkend zwijg- of verschoningrecht. Daardoor kan de journalist slechts in uitzonderlijke omstandigheden van kriminele aard door het gerecht verplicht worden de identiteit van zijn bron(nen) te onthullen. Amerikaanse, Franse, Duitse, Oostenrijkse, Noorse en Zweedse journalisten beschikken al over dit recht, hun Nederlandse kollega’s verwerven het binnenkort. Ook daarop blijft de AVBB aandringen. In het parlement werden tijdens de voorbije tien jaar minstens acht wetsvoorstellen ingediend om de journalist in België een wettelijk zwijgrecht te bezorgen. Tevergeefs.

Het recht op vrije nieuwsgaring en bronnenbescherming heeft vanzelfsprekend en misschien zelfs in de eerste plaats te maken met de journalisten, die in de gerechtelijke sfeer aktief zijn. Ook hier blijkt een grondwettelijk recht dode letter, namelijk de openbaarheid van de terechtzittingen. Gerechtsverslaggevers kunnen slechts met grote moeite vernemen waar en wanneer bepaalde rechtszaken behandeld worden. Dan nog vereist het meestal heksentoeren om een vonnis of een arrest duidelijk te horen voorlezen, laat staan het zelf te kunnen lezen.

De meest delikate relaties tussen pers en gerecht houden uiteraard verband met zaken, waarbij het recht op vrije nieuwsgaring botst met het geheim van het gerechtelijk onderzoek en met het beroepsgeheim van de magistraat. Al worden beide geheimen feitelijk al lang doorbroken, en nog wel door de magistratuur zelf. Magistraten zijn ook civil servants voor wie het nut van het algemeen belangrijker kan zijn dan een hooghartig stilzwijgen. Vrije nieuwsgaring betekent hoe dan ook dat journalistieke vragen over een lopend onderzoek degelijk beantwoord worden ; zij het binnen de perken van de redelijkheid. De Antwerpse prokureur-generaal Roger Van Camp pleit al jaren voor een beter georganizeerd woordvoerderschap bij de parketten en de parketten-generaal, al mocht hij in Antwerpen niet klagen. Zoals dat in Nederland al jaren gebeurt, dient dan telkens weer “het publieke belang van openbaarheid te worden afgewogen tegen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de bij de strafzaak betrokkenen en het belang van een richtige opsporing en vervolging van strafbare feiten. ” De ministeriële omzendbrieven over deze materie van de justitieministers August Vermeylen (9/4/1965) en van Jean Gol (15/6/1984) hamerden al op deze algemene principes, maar helpen de magistraat op het terrein maar weinig vooruit.

Dat het beroepsgeheim en het geheim van het onderzoek nochtans relatieve begrippen zijn, bewijzen ook de werkgroep Magistratuur en Maatschappij (M&M) en de Kommissie ter Hervorming van het Strafprocesrecht onder leiding van de Luikse professor Michel Franchimont. Beiden opteren, zoals dat de kommissie dat noemt, “voor een politiek van het minste kwaad : liever een gereglementeerde vorm van informatieverspreiding van kwaliteit, dan officieuze mededelingen langs verschillende kanalen. De persmededelingen komen tegemoet aan de almaar toenemende vraag van het publiek om informatie, welk in artikel 10 van het EVRM als een mensenrecht is omschreven. ” M&M schrijft in zijn memorandum wel dat de gerechtelijke woordvoerders “dienen te ressorteren onder de zittende magistratuur en niet onder het parket, partij in het strafgeding en afwezig in burgerlijke zaken. ” Ook dit zal door regering en parlement gekonkretizeerd moeten worden.

Volgens CVP-senaatsfraktievoorzitter, professor Hugo Vandenberghe, buitengewoon hoogleraar Privaatrecht aan de KU Leuven, moet bovendien het onderscheid gemaakt worden tussen rechtszaken die het openbaar belang raken en andere. Belangrijker dan het geheim van het onderzoek weegt voor hem het vermoeden van onschuld door. Mede door een gebrek aan reserve van de media raakt dat bij ons niet ingeburgerd. “Hoe kan ervoor gezorgd worden dat een betichte en zijn verdedigers niet als verliezers voor de rechtbank verschijnen ? Dat is de hamvraag, ” vindt Vandenberghe.

DEPENALIZEREN.

Of persdelikten dan ook nog aan de grondwettelijke bevoegdheid van de assisenhoven moeten onttrokken en naar de korrektionele rechtbank verwezen worden zoals deze roomsrode regering wil laten uitzoeken , is een andere vraag. Zowel professor Voorhoof als zijn kollega Vandenberghe menen alvast van niet. Beiden delen de overtuiging dat de bestaande burgerlijke procedures meer dan voldoende garanties bieden aan al wie zich door de pers benadeeld voelt. “Ik ben niet geneigd om persdelikten strafrechtelijk te sanctioneren, ” zegt Vandenberghe. “Niet alleen omdat wij al te veel strafbepalingen hebben, maar ook omdat zo een sanctie voor de veroordeelde hoe dan ook slechts een symbolische straf kan inhouden en het slachtoffer geen genoegdoening bezorgt. ” Vandenberghe verwacht van de pers wel meer deontologische nauwgezetheid en doeltreffender sancties tegen de overtredingen daarvan. Want uiteindelijk verlenen het recht op nieuwsgaring, een uitzondering op de privacy-wet, het zwijgrecht, het bronnengeheim, het recht andermans beroepsgeheim te zien schenden, de journalist nog niet het recht om ongestraft dubieuze metodes te hanteren en zorgvuldig verpakte onzin te publiceren.

Frank De Moor

Willy Claes kan blijkbaar niet aanvaarden dat ook journalisten zo hun vragen hebben bij zijn besluitvorming destijds op Ekonomische Zaken.

Ook aan raadsheer-onderzoeksrechter Fisher zouden wel eens enkele vragen mogen gesteld worden.

De nieuwe justitieminister Stefan De Clerck : debatteren in de geest van een grondwetsherziening.

Professor Dirk Voorhoof : pers en gerecht hebben verschillende maar niet onverenigbare opdrachten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content