Bart Cornand

Ter gelegenheid van de Spring Sessions doen Keith Jarrett en zijn Standards Trio voor het eerst in zeven jaar nog eens ons land aan. Een gesprek over Brusselse bordelen, chronische vermoeidheid en een ziekte genaamd ‘Wynton Marsalis’.

Keith Jarrett, Gary Peacock en Jack DeJohnette concerteren op maandag 5 mei in Bozar/Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Info en tickets op www.vwspringsessions.be en 02 507 82 00.

De cd Always Let Me Go (Live in Tokyo) van het Keith Jarrett Trio is uit op ECM.

‘We woonden in een hotel dat eigenlijk een bordeel was, wat het heel goedkoop maakte. De meisjes waren altijd heel opgezet wanneer we incheckten: ze gebruikten mijn vrouw en mij als legitimatie wanneer de politie nog maar eens binnenviel.’ Keith Jarrett en Brussel, niets kan er nog tussen komen. ‘Op het eind van de jaren ’60 speelde ik met het Charles Lloyd Quartet in Paul’s Jazz Club. Man, die stad betekent zo veel voor me. Het was mijn home away from home op momenten dat ik zonder werk zat. Ik leerde er barones Delannoye kennen. Ze hield van mijn werk en organiseerde salons, in de hoop dat mensen uit haar omgeving voor mijn muziek zouden vallen.’

Ze vielen. Voor zijn levensverhaal als wonderkind. Voor zijn werk met Stan Kenton, Art Blakey en Miles Davis. Maar vooral voor zijn schijnbare muzikale schizofrenie. Jarrett is in de eerste plaats een gedegen klassiek pianist. Daarnaast speelt hij sinds de jaren ’70 solo-improvisaties – The Köln Concert zit wellicht ook in uw cd-rek. En dan is er nog het Standards Trio, met Gary Peacock op bas en Jack DeJohnette op drums, dat op 5 mei in het PSK/Bozar zijn twintigste verjaardag komt vieren.

U weigert om mengvormen te maken van uw solo-, trio- en klassiek werk. Hebt u dan deurtjes in uw hersenen die u naar believen kunt openen en sluiten?

KEITH JARRETT: Ik verander van hoofd. Nee, echt. Stel dat ik me voorbereid op de Goldberg Variaties en ik beslis plots om ze op klavecimbel te spelen, dan moet ik effectief mijn piano sluiten en me voor de duur van het project inprenten dat ik een klavecinist ben. Het volstaat in die periode niet om enkele deuren dicht te trekken; ik moet een onderdeel van een heel andere wereld worden. Met minder lukt het niet. En precies daarom ben ik zo tegen crossover, tegen mengvormen, gekant. Mensen die om hun mengkunst geroemd worden, zijn zo goed als altijd dilettanten. In het beste geval zijn ze goed in één aspect van de mix. Er zijn veel klassieke pianisten die zich niet vrij genoeg voelen binnen hun vak en dan maar jazz proberen te spelen. Ze dénken dat ze improviseren en swingen, maar ze slaan de bal mis omdat ze niet met beide voeten in die andere wereld staan. Zo werkt het niet. Vraag me dus niet om vandaag een stuk van Mozart te spelen en morgen een concert te geven met het trio.

Maar kan een jazzpianist dan niets leren van Mozart? Kunnen die twee werelden elkaar niet voeden?

JARRETT: Toch wel. Wanneer je als uitvoerder genoeg voeling hebt met de vereisten voor de uitvoering van sommige componisten, dan word je minstens op technisch vlak geconfronteerd met aspecten die je als jazzimprovisator nooit tegenkomt. Neem nu de aanzet. Bijna geen enkele jazzpianist staat daarbij stil, alle aandacht gaat naar de ideeën.

Ik heb met Chick Corea eens Mozarts Concerto voor twee piano’s in E mol gespeeld. Hij had geen flauw benul van de vereiste dynamiek; hij speelde Mozart met de aanslag van een jazzman. Chick had zijn huiswerk niet gemaakt. Als je dat wél doet, begin je anders piano te spelen dan je natuurlijke aanleg je dicteert. Bij de concerti van Mozart werkt de piano als een stem, niet als een piano. Dat heeft een geweldige invloed gehad op mijn aanzet. Mijn spel werd veel genuanceerder. Daarvóór vond ik Mozart verschrikkelijk klinken. En ik weet dat het zijn schuld niet was. ( lacht)

Uiteindelijk gaat het er niet om Mozart te zoeken, maar te kijken naar wat Mozart zocht.

JARRETT: Precies. En dat geldt net zo voor de jazzwereld. De legendarische muzikanten die door jongeren worden gekopieerd, zouden walgen bij de gedachte dat ze zomaar geïmiteerd worden.

Veronderstel even dat u een concert met uw trio moet spelen en Peacock en DeJohnette niet komen opdagen. Sluit u dan die deur in uw hoofd en gaat u solo spelen? Of blaast u de hele avond af?

JARRETT: Hopelijk overkomt het me nooit. Als het echt de avond zelf zou gebeuren, dan speel ik niet. Maar er is ooit een tournee geweest waar iets dergelijks is voorgevallen. Enkele weken voor het begin van de concertreeks overleed Jacks moeder, waardoor hij forfait moest geven. Toen heb ik de klik gemaakt om toch maar soloconcerten te gaan spelen, maar vandaag zou ik alles annuleren.

Mensen komen naar de trioconcerten om standards te horen. Hoe ver kunt u de grenzen van die klassiekers uitrekken voordat uw publiek van u vervreemdt? De cd ‘Inside Out’ was op dat vlak een randgeval.

JARRETT: Elke avond opnieuw test ik hoeveel rek er in de song én in het publiek zit. Daar draait het uiteindelijk om. De enige reden waarom wij drieën muziek maken, is om onszelf vooruit te duwen, maar daar heb je nu eenmaal een publiek voor nodig.

Hoe groot is de verleiding om een heel geslaagd stuk improvisatie de volgende avond nog eens over te doen?

JARRETT: Ik heb het ooit wel eens geprobeerd, maar het werkt nooit. Op dat moment werk je met het verkeerde deel van je hersenen. De eerste keer dat je het speelde, dacht je niet na; de tweede keer wel, en daar loopt het fout. Zodra je het idee rationaliseert, ben je het kwijt. We bespreken niets op voorhand. In het beste geval spreken we af wat het eerste nummer zal zijn. Daarna is het mijn rol om te bepalen wat we doen op het podium en om het tempo van het concert te bepalen. Noem me gerust de leider van de band. ( grijnst)

Die stilzwijgende overeenkomst is wellicht het gevolg van mijn solowerk, waar ik niet alleen elke compositie, maar ook elke noot ter plekke moet zien te verzinnen. Als je onze volledige cd-collectie erbij zou nemen, kun je ervan uitgaan dat zo goed als alles op de plaat staat in de volgorde waarin we de nummers hebben opgenomen, zonder knip- en plakwerk. Geen enkele luisteraar staat daarbij stil, terwijl de songkeuze een van de moeilijkste aspecten van mijn job is. Als dát fout loopt, gijzel je het hele concert en kun je met je bandleden plat op je gezicht gaan.

Is die songkeuze live wel eens de mist ingegaan?

JARRETT: Jazeker. Gelukkig niet vaak, maar toch. Het wordt zwaar onderschat en eigenlijk verdien ik er meer erkenning voor. De meeste groepen stappen het podium op en weten of willen weten wat ze zullen spelen. Jack en Gary wilden dat vroeger ook, maar intussen hebben ze genoeg vertrouwen in mijn instinct om me blindelings te volgen. Maar dat heeft véél werk gekost.

Het trio bestaat nu twintig jaar, en het verandert constant. We hebben een stilzwijgende overeenkomst dat we ermee ophouden als de muziek zou stagneren. Niemand van ons heeft dit trio economisch gezien nodig, zie je? Repeteren doen we nooit, dus dat helpt. We hebben alleen geoefend toen ik probeerde te herstellen van mijn ziekte. Dat is cruciaal gebleken: zonder hen had ik wellicht nooit meer gespeeld.

Toen in 1996 bleek dat u het chronisch vermoeidheidssyndroom had, hebt u tweeënhalf jaar lang geen piano gespeeld. Welke invloed heeft dat gehad op uw techniek?

JARRETT: Als je weet dat ik met piano ben begonnen op mijn derde, en al bijna vijftig jaar speelde voor ik ziek werd, betekent die pauze na de diagnose niet zoveel. Techniek verlies je niet op enkele jaren. Ik heb bewust een tijdlang afstand genomen van de piano. Op die manier bereid ik me trouwens ook voor op soloconcerten: door even niet te spelen en niet naar pianomuziek te luisteren. Alleen duurde het nu net iets langer. Technisch heb ik er niets bij ingeschoten, maar ik miste compleet de energie. Het is een verschrikkelijke, debiliserende ziekte.

Bent u de piano daarna anders gaan benaderen?

JARRETT: Absoluut. Ik was er vrij zeker van dat ik nooit nog zou kunnen spelen, en dat zette me al te vaak tot reflectie aan. Ik kon niets anders. Ik kon zelfs niet naar muziek luisteren, het leek wel alsof ik leeggelopen was. Het enige waar ik af en toe nog naar luisterde, was mijn eigen werk. Laat het een gouden raad zijn: als je CVS wil krijgen, moet je soloconcerten beginnen te spelen. Dat heeft de perfecte triggers voor die ziekte: je immuniteitssysteem gaat eraan en je zenuwen staan chronisch strak.

Na het verdict zijn er enkele dingen tot me doorgedrongen. Ik prentte mezelf in dat ik mijn tijd niet meer zou verliezen aan sommige technische en emotionele aspecten van mijn werk. Ik bepaal nu veel preciezer waar mijn energie naartoe moet gaan, want het zou wel eens de laatste keer kunnen zijn dat ik speel.

Uw aanzet is alvast een stuk lichter geworden.

JARRETT: Klopt. Ik was die zware graafwerken zat en ben een stuk zachter gaan spelen. Die slechte gewoonte was waarschijnlijk het gevolg van soloconcerten in grote zalen, zonder elektrische versterking. Als je dan stille passages wilt spelen, moet je te hard aanslaan om het nodige volume te halen.

Wie zich aan de klassieke muziek wil wijden, wordt willens nillens een musicoloog. Wordt ook de jazz niet te zeer geïnstitutionaliseerd?

JARRETT: Zeer zeker. Je kunt nergens nog in de leer gaan, want er zijn geen clubs meer. Er zijn natuurlijk de conservatoria, maar die volstaan niet. Je hebt een publiek nodig dat naar je toe stapt en zegt: ‘Dat was echt slecht, waarom speelt u eigenlijk?’

Wat wij doen is belangrijk, want je hoort tegenwoordig te weinig goede muziek. ( lacht niet) We houden iets in leven, hoe je het ook wilt noemen. Maar de bron van die institutionalisering is onkunde, niet alleen in de muziek trouwens. De media zijn zo volgevreten dat je steeds weer hetzelfde verhaaltje krijgt van dezelfde ignorante mensen.

Gaat de jazz ten onder aan de neotraditionalisten?

JARRETT: Misschien is het als een paard dat afgemaakt moet worden. Je kunt jazz niet doden, maar je kunt het zieke gedeelte weghalen. En dat kan door die ziekte even voor te stellen als iets geweldigs, ze aan iedereen te tonen en dan haar ware aard te laten zien. Zoals met Wynton Marsalis. Na zijn jaren van glorie speelt die plots op de Kentucky Derby, een paardenkoers. Eindelijk heeft hij zijn niveau gevonden! ( schatert) Nu, ik ben het met veel van zijn ideeën eens. Over fusion, bijvoorbeeld: dat het, euh, crap was. Maar zijn probleem ligt natuurlijk bij zijn vader (pianist Ellis Marsalis), een orthodoxe, conservatieve leraar die in zwart-wit dacht. Ik haat Wynton niet, maar hij is het perfecte voorbeeld omdat hij zo groot en zo fout is.

Weet je, het meest constructieve woord dat je in deze business moet kennen is ‘nee’. Als een producer met een idee komt aandragen, moet je je ‘nee’ al klaar hebben zitten. Wil je naar de Tonight Show komen? Nee. Geloof me, de dag dat ze me vragen om op de Kentucky Derby te komen spelen, komt mijn ‘nee’ er gezwind uit.

Tot slot, zijn er jonge muzikanten die u weten te inspireren?

JARRETT: Daar komt-ie: nee. Ik luister wel naar nieuwe dingen, maar ik hoor niets dat boven de rest uitstijgt. Ze missen de wil om muziek van een hoger niveau te maken. Ze beseffen niet hoe diep je moet gaan om erbij te raken. En van de platenfirma’s hoeven ze helemaal niet diep te graven. Die hebben liever dat je helemaal niet graaft – je zou je handen kunnen bezeren.

Bart Cornand

‘Als je het chronisch vermoeidheidssyndroom wilt krijgen, moet je soloconcerten beginnen te spelen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content