“Flucht vor Gästen” van Reinhard Lettau : over de poëtische wereld van voorwerpen en waarom er ook een nazi in het parlement moet.

EEN vruchteloze poging om zich ergens definitief te vestigen, zo kan “Flucht vor Gästen” van Reinhard Lettau worden omschreven. Voor dit boekje kreeg hij de literatuurprijs van de stad Bremen. “Met een weergaloze lichtheid en elegantie beschrijft de auteur duizelingwekkende bodemloosheid van de menselijke existentie, ” aldus de jury.

Reinhard Lettau werd in 1929 in Erfurt geboren, studeerde in Heidelberg en Harvard en werd in 1962 beroemd na de publikatie van de fantastische vertellingen “Schwierigkeiten beim Häuserbauen”. Tot 1991 was hij hoogleraar in de vergelijkende literatuur aan de University of California in San Diego. Nu woont Lettau met zijn vrouw Dawn in Berlijn. Lettau is een meester in de beschrijving van het detail, en de lektuur van zijn boeken vereist koncentratie, een moeite waarvoor de lezer rijkelijk wordt beloond.

Dat is ook het geval met zijn jongste boek “Flucht vor Gästen”, een verslag van de psychische pijn die de ironische verteller door gasten wordt aangedaan. Door hun onbehouwen gedrag schenden ze als het ware de tweede huid die door woning, inboedel en huisdieren wordt gevormd. Net als de ik-verteller krimpt Lettau ineen wanneer zijn gasten op zijn houten eend tikken, het zoutvat niet schudden zodat het zout schuin in het glas blijft staan of een appel uit de schaal nemen en de hele konstruktie ineenstuikt.

De zoektocht naar een vaste verblijfplaats mislukt in “Flucht vor Gästen”, maar wat blijft is het schrijven daarover, een kreatie die de mislukking in een hogere orde verheft. De schrijver is zoals een vogel, “die de overigens nooit helemaal vatbare bedoeling van het vliegen vergeet en in het vliegen voldoening vindt. “

– REINHARD LETTAU : Vroeger verzon ik dingen terwijl ik aan het schrijven was. Telkens als ik schreef, trachtte ik iets te maken waarvan je je niet direkt een konkreet beeld kon vormen. Het waren verhalen waar ik als schrijver zelf uit moest spartelen. In mijn jongste boek heb ik alleen gewerkt met de realiteit. Ik heb mezelf verboden om mijn materiaal tot vehikel van een verzonnen geschiedenis te maken.

Ik heb een hekel aan plannen. Heinrich Böll en Günter Grass schreven met boven hun tafel een bord met de plots die instrueren hoe het verder moet. Dat zijn geen boeken, dat zijn boek-boeken. Verschrikkelijk. De gedachte dat ik een plot moet uitdenken die ik achteraf moet uitvoeren, vind ik ondraaglijk. Zodra ik weet wat de afloop is, vind ik het vervelend. Omdat ik slechts een keer leef, wil ik me niet vervelen tijdens mijn werk.

– Hoe bent u dan tewerk gegaan ?

– LETTAU : Ik heb me de luxe gepermitteerd om mijn werk te onderbreken telkens als het goed vlotte. Dat geeft een wonderlijk gevoel van vrijheid en generositeit. Dan valt de grote angst weg dat het schrijven vervelend kan worden. Die zwakheid van mij om iets niet vol te willen houden, heb ik tot struktuur uitgeroepen. Ik hoef daardoor geen enkele verhaaldraad weer op te nemen. Want wat ik opschrijf, is verworven door de inspanning die het kost om zich belevenissen weer voor de geest te halen. Die waarnemingen worden in je hoofd op een heel eigen, nieuwe en niet-kronologische manier geordend.

– Het onderscheid tussen de auteur en de verteller is zeer klein ?

– LETTAU : Ik heb ervan afgezien om voor de verteller iemand anders dan mezelf te verzinnen, en ik heb geprobeerd om het proces van het schrijven in het geschrevene mee te laten reflekteren. Wellicht kan je niet in de eerste persoon schrijven zonder tegelijk een zelfportret te ontwerpen. De manier waarop de ik-persoon zegt dat een vrouw lelijk is, zegt volgens mij ook iets over de schrijver.

– Over iemand die lelijk is, wordt gezegd dat het een mens is bij wie de natuur zich vrijheden permitteerde die hem nadeel berokkenen.

– LETTAU : Het is niet zeker dat die mens echt lelijk is. We weten alleen dat de ik-persoon zoiets beweert. Ik heb geprobeerd om mijn onschuld niet te verliezen en in mijn boek te zijn wat ik feitelijk toch wel een beetje ben : een ouwe, vittende, pruttelende brombeer.

– Door ze minutieus in hun omgeving te beschrijven, toont u aan dat u een grote waardering heeft voor alledaagse voorwerpen.

– LETTAU : Door een bepaald voorval heb ik de poëtische wereld van de voorwerpen leren kennen. In 1969 heeft mijn vrouw me plots verlaten. Voor het eerst moest ik het huishouden doen. Toen begon ik het onderscheid tussen mooie en gebruikte dingen uit te wissen. Ik begon alles wat mooi was ook te gebruiken. Ik heb een ijzeren pan die meer dan honderd jaar oud is, en ik weet nu dat ik ze met zout en papier moet schoonwrijven. Daarna plaats ik ze in de oven of in de schouw waar ze kan drogen. Vervolgens smeer ik ze in met olie. Zo’n pan heeft poriën, een huid. Als je ze honderd jaar goed behandelt, heb je geen vet nodig om er voedsel in te bereiden.

Ik ben me aan bepaalde voorwerpen gaan hechten. Ik ben naar mijn moeder in het Zwarte Woud gereisd en heb samen met haar in de keuken gezeten. De ene dag heeft zij gekookt en schreef ik de recepten op. De dag daarop stond ik aan het fornuis terwijl zij een sigaret rookte. Dat receptenboek heb ik nog altijd.

In Amerika doceerde ik aan dezelfde universiteit als Herbert Marcuse. Twaalf jaar lang zag ik hem bijna elke dag. Het was verbazend hoe ernstig Marcuse de dingen kon nemen. De militaire orde in mijn keuken verontschuldigde hij met het Vergilius-citaat over de voorwerpen die ook tranen zouden hebben, die recht hebben op een vaste plaats waar ze zich goed voelen.

– Maar de rust van de dingen wordt door de gasten verstoord in het boek en in de realiteit ?

– LETTAU : Telkens als er gasten kwamen, meestal uit West-Duitsland, viel het me op hoe brutaal ze waren, hoe onvoorzichtig ze het huis betraden en door de kamers struinden alsof ze er bezit wilden van nemen. Ze gingen de tuin in en zeiden : hé, je hebt een tuin. Alsof ik dat nog niet gezien had. Er was nooit waardering voor het eten, er werd gewoon niets over gezegd. Het spelelement ontbrak. De gasten probeerden nooit eens te veinzen dat ze geen honger hadden. Ze namen me soms zo scherp op dat ik me onteigend en in bezit genomen voelde. Ik ben er erg gevoelig voor wanneer iemand naar me blijft kijken. In Berlijn is het niet zo erg, maar in de rest van Duitsland word je ongelooflijk veel aangestaard.

De gasten in mijn boek brengen er wat aktie in. In de eerste plaats wou ik alleen maar een grammatika van de voorwerpen schrijven, maar dat zou een zeer statisch boek geworden zijn. Toen mijn vrouw me verliet, kon ik alleen maar schrijven, maar niet publiceren, over de trouw van de voorwerpen. Het viel me op hoe vreselijk trouw de kopjes en de borden zijn. Het troost me dat ze proper gehouden en vooral gebruikt worden. Ik haat het in woningen te komen waar de kopjes en de borden alleen maar dienen om in de kast te staan. Dat maakt me treurig.

– U bent een echte bewaarder ?

– LETTAU : Ik groeide op onder het fascisme, maar wat ik me als kind herinner, is dat in het fascisme het nieuwe en het moderne er altijd weer beklemtoond werden. Daar had ik een hekel. Ik houd juist heel erg veel van tradities en rituelen. Neem nu de paradepas van een patrouillebataljon voor de Neue Wache in Berlijn. De Duitsers deden daar zeer denigrerend over, want het was militaristisch en dus verboden om dat mooi te vinden. Bij een aflossing van de wacht zijn de soldaten zeer kwetsbaar, en daarom moet zeer goed worden afgesproken wie naar wat kijkt. De aflossing is een ballet van levende mensen, wat me een lust bezorgt die groter is dan het genoegen dat ik beleef in een echt ballet of teater. Op dat moment worden in de parade zaken geciteerd die in de zeventiende eeuw nog een funktie hadden.

Ik verbied mezelf om er met Duitsers over te spreken omdat het altijd weer op bekvechten uitdraait. Ik wil me ook niet aansluiten bij diegenen die zeggen dat soldaten moordenaars zijn. De vader van mijn Amerikaans-joodse vrouw heeft meegeholpen een koncentratiekamp te bevrijden. Dat was toch geen moordenaar ?

– Waarom bent u in 1967 uit de Verenigde Staten gewezen ?

– LETTAU : In dat jaar werd ik politiek aktief. Daarvoor was ik relatief konservatief, misschien uit estetische overwegingen. Ik heb in Berlijn bij Grass gewoond. Ik was toen wel al Amerikaans staatsburger. We hebben alles gelezen wat er over de Vietnam-oorlog geschreven werd. Ik was razend over wat de Amerikaanse regering daar uitrichtte.

Toen vice-president Hubert Humphrey Berlijn bezocht, zag ik hoe niet alleen volwassen betogers door de politie werden afgeranseld, maar ook kinderen. Eigenlijk waren het agenten in burger die iemand uit de massa isoleerden en er dan met boksbeugels op lossloegen. Dan werden ze aan de politie overgeleverd met de opmerking dat ze zich gewelddadig hadden gedragen. Ik heb daartegen geprotesteerd in een rede en ik heb ook de Amerikanse vice-president aangevallen. Kort daarop werd ik uit het land gezet. Precies op dat ogenblik kreeg ik een aanbod om professor te worden aan de University of California.

– U wordt uit Duitsland gezet voor het beledigen van een Amerikaanse politicus en tegelijk krijgt u werk aangeboden ?

– LETTAU : Ik heb de indruk dat de Amerikanen geweldig onderschat worden. Van ons werd beweerd dat we anti-Amerikaanse demonstranten waren, wat een onbeschoftheid is. Amerika is voor mij juist het symbool van het vrijheidsideaal dat door Amerikaanse politici schaamteloos werd verraden in Vietnam. Daarmee kon ik niet leven. Ik heb toen aan allerlei akties meegedaan. Met helikopters, die door luidsprekers de uitzonderingstoestand afkondigden, werden de demonstranten achtervolgd. Ik werd voor het gerecht gedaagd en kreeg acht dagen cel omdat ik het tribunaal zou beledigd hebben. Ik belandde in een zogenaamde receiving tank, dat was een grote cel waarin twintig bedden door 37 gevangenen gedeeld moesten worden. Godzijdank bood een Mexicaan me zijn bed aan. Hij heeft op me gepast. In de eerste nacht werden twee medegevangenen verkracht en halfdood geslagen, terwijl de politieagenten er lachend bij stonden te kijken. Ik beschouw het nog als een triomf dat ik het overleefde.

– De stad Erfurt speelt een belangrijke rol in uw werk. Dat stadje in Tühringen lijkt wel het centrum van de wereld ?

– LETTAU : Het is gewoon primitief heimwee. Als je Erfurt zegt, heb ik meteen het beeld van mijn grootvader voor ogen, hoe hij op de binnenplaats zit en een pijp rookt. Hij woonde in de buurt van het huis waar Bach werd geboren. Ik heb nog op de trappen van het Bach-huis ridder gespeeld. Grootvader is omgekomen in het koncentratiekamp. Ik hield zeer veel van hem. Ik bewaar de oude boeken die ik van hem gekregen heb, Goethe en Heinrich von Kleist. Net als mijn moeder vertelde grootvader onophoudelijk verhalen. Verkort zou ik kunnen zeggen : Erfurt roept herinneringen op aan zeer avontuurlijke, ouderwetse en langzame kinderjaren.

– Ik kan me voorstellen dat u ontgoocheld was toen u Erfurt onlangs terugzag ?

– LETTAU : Ik was inderdaad zeer ontgoocheld. Mijn moeder heeft ooit gezegd dat je nooit al je zilver tegelijk mag oppoetsen, want daardoor vervaagt het kontrast en zie je de gepoetste stukken niet opglanzen tussen de ongepoetste. Dat is een wonderlijke estetische regel die ook algemeen geldt. En die regel wordt in Tühringen niet gerespekteerd.

Erfurt is een mooie middeleeuwse stad die niet erg beschadigd was. Maar nu poetsen ze alles op en ziet het eruit alsof Walt Disney langs is geweest. Dat maakt me nerveus. Het huis waar we gewoond hebben kon ik nauwelijks zien, zoveel auto’s stonden er rond. De mensen hebben zich omringd met lelijke dingen uit het westen en ze zien er zelf ook lelijk uit. Niettemin zijn de tijden waarin iets opnieuw opgebouwd wordt zeer mooi. Dat bos van kranen in het centrum van Berlijn, dat vind ik mooi. Maar dat alles zo door Bonn bepaald is, dat jaagt me schrik aan. Zowel in Erfurt als hier in Berlijn vrees ik voor het resultaat van al die bedrijvigheid.

– Was “Zur Frage der Himmelsrichtungen” (1988) een boek met politieke en filozofische konsekwenties ?

– LETTAU : Op de eerste plaats wou ik ingaan tegen de manie van de political correctness die toen om zich heen greep. U weet wel : weg met de literatuur van de dode witte mannen, leve de boeken van de levende zwarte vrouwen ! Ten tweede wou ik aantonen dat de bouw van de Muur noodzakelijk was om het reizen naar verre landen, wat een reaktionaire en koloniale manifestatie is, moeilijker te maken. Ik keerde het om en beschreef een volksverhuizing in de richting van het oosten : plotseling wou iedereen naar Tühringen in de DDR komen.

– Dat was toch ironisch bedoeld ?

– LETTAU : Natuurlijk, ik wou de Muur niet echt rechtvaardigen. Hoewel mijn vrouw en ik ons altijd goed hebben gevoeld bij het idee dat er twee Duitslanden waren. De wereld was rustiger toen de atomaire vrede heerste. Duitsland was niet echt problematisch, het was een grote Amerikaanse satelliet.

– Is Duitsland nu wel problematisch ?

– LETTAU : We hebben de zekerheid van de bevroren toestand verloren die het resultaat was van de Oost-West-konfrontatie. Nu de betrouwbare en gezellige vijanden weg zijn, beginnen ze in het luchtledige om zich heen te slaan. De buurman wordt weer een vijand. Dat is pijnlijk. De rol die iemand als Wolf Biermann speelt, vind ik afschuwelijk. Hij is wanhopig op zoek naar nieuwe vijanden nu de kommunisten er niet meer zijn om op te schelden. Hij lijkt wel een onbezoldigde prokureur die mensen opjaagt en achtervolgt. Ze gaan nu het verleden van schrijvers napluizen. In elk geval gaan mijn sympatiën uit naar de mensen in het oosten.

Op grond van mijn ervaring in de gevangenis weet ik één ding : dat ik niet mag oordelen over het gedrag van mensen die gevaar liepen, die onder druk werden gezet en in moeilijke omstandigheden leefden. Je mag niet oordelen als je nooit zelf in zo’n situatie verkeerde. Neem nu de oude Duits-joodse schrijver Stefan Heym. Hij is het tegendeel van een Scheiss-Duitser. Hij ging weg toen de nazi’s aan de macht kwamen en keerde terug met Amerikaanse soldaten. Hij heeft zich vrijwillig in de DDR gevestigd en had het er niet makkelijk. Onlangs was Heym ouderdomsdeken in het parlement en moest in die hoedanigheid een redevoering houden. Omdat hij als onafhankelijke op de PDS-lijst verkozen was, wilde een meerderheid niet eens voor hem applaudisseren.

Die walgelijke vetzakken hebben toch geen beetje fatsoen. Het begint met slechte tafelmanieren en het eindigt met barbaars gedrag. Duitsland is een land waarin ik nooit meer oprecht vertrouwen kan hebben. Er is zeer veel bekrompenheid en weinig zin voor rituelen en manieren in de politiek. In Amerika spreekt het vanzelf dat de winnaar door de verliezer wordt gelukgewenst met zijn zege.

– Heel wat intellektuelen en schrijvers, Botho Strauss voorop, lijken in dit verenigde Duitsland weer te verlangen naar Jüngerse “Stahlgewitter” ?

– LETTAU : Strauss heeft het terecht over grote verliezen. Verlies van voorzichtigheid, van langzaamheid, van goede manieren. In dat opzicht sta ik aan zijn kant. Maar hij formuleert het op een ongenietbare manier. Vaak schuift hij uit in een Heideggerse en fascistische taal. Ik heb met hem te doen. Maar ik maak me niet echt zorgen. Uit louter angst zich schuldig te maken, zijn de Duitsers tweederangs geworden. Ze hebben geen vertrouwen in zichzelf, ze kunnen zichzelf niet uitstaan en ze doen nooit meer iets wat gevaarlijk is.

Ik zou me natuurlijk beter voelen wanneer er wat meer nazi’s in het parlement zouden zetelen, zodat de Duitsers ontwend raken van het denkbeeld dat ze in een demokratie leven. Een paar kommunisten en wat nazi’s horen toch thuis in een fatsoenlijke demokratie ? In Frankrijk is dat zo, en Frankrijh is toch een wonderbaarlijk land ! De Duitsers willen niet wat ze kunnen en ze kunnen niet wat ze willen. Ze gedragen zich vreselijk betweterig. Ze willen alleen maar beleren. Als ze in de Caraïben aankomen, gaan ze meteen de autochtonen de les lezen. Dat is de eerste stap naar een bezettingsmacht, naar een Kommandantur. Ik ben daar zeer gevoelig voor.

– Hoe is het zover kunnen komen ?

– LETTAU : Je kan in een land niet de hele elite wegjagen en vermoorden zonder dat zoiets gevolgen heeft. Misschien heeft het Wirtschaftswunder ertoe geleid dat de Duitsers in het westen zeer verwaand zijn geworden. Voorts heeft de revolte van 1968 tot een laatste ontremming en tot een vergaande ontsublimering geleid. Men kleedde zich exhibitionistisch. Van op een afstand van een halve kilometer wilden ze hun individualiteit tonen. Er was een demokratizering van iets wat daarvoor alleen voor de bovenlagen was voorbehouden. Iedereen kon nu van geslacht veranderen, perversies en orgiën organizeren. Hoffelijkheid en beleefdheid werden verbannen.

– Is de balans van 1968 alleen maar negatief ?

– LETTAU : 1968 is een scherpe cesuur. Ze heeft mijn leven beslissend veranderd. Voor de eerste keer belandde ik in een kollektief. Het was een grote opluchting niet meer alleen en vertwijfeld te zijn. Zoals ik zei, konden we tegen de oorlog in Vietnam iets ondernemen door treinen met napalm tegen te houden. Maar er waren ook fenomenen die Hans Magnus Enzensberger onlangs met de nevenwerkingen van een goed medicijn heeft vergeleken. Maar ik zou in geen geval willen terugkeren naar de situatie van vóór 1968.

Piet de Moor

Reinhard Lettau, “Flucht vor Gästen”, Hanser Verlag, 94 blz., 560 fr.

Reinhard Lettau : “Omdat ik slechts een keer leef, wil ik me niet vervelen tijdens mijn werk. “

“De wereld was rustiger toen de Muur er nog stond. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content