Marnix Verplancke

David Leavitt schreef met “De bladomslaander” een flamboyante nieuwe roman. Een gesprek over Italië, de scherpe kanten van de muziekwereld, de New Yorkse homocultuur en de wanhoop.

De titel “De bladomslaander” van de nieuwe roman van de Amerikaan David Leavitt, laat vermoeden dat we met een spannende misdaadroman te maken hebben – een page turner, een boek dat je in één ruk uitleest. MaarLeavitt verlaat zich niet op zulke eenduidige, oppervlakkige taalspelletjes. Niet dat het boek stroef leest. Leavitt is, net zoals in “De verloren taal der kranen”, “Eendere liefde” of “Terwijl Engeland slaapt”, opnieuw flamboyant. En als lezer zit je je dan ook onophoudelijk af te vragen waarom sommigen durven beweren dat schrijven zo moeilijk is. Zo goed gaat het deze jongeman af.

Maar een page turner, een bladomslaander, is niet alleen een boek, het is ook een persoon die tijdens een klassiek concert de bladzijden van de pianopartituur omdraait. Zo iemand is Paul Porterfield, een zeventienjarige pianofanaat die als bladomslaander voor de beroemde Richard Kennington mag fungeren. De jongen kwijt zich voorbeeldig van zijn taak en weet met zijn kennis en zijn lichaam zelfs de aandacht van de pianist te trekken.

Wanneer hij een jaar later met zijn moeder Pamela op vakantie is in Rome en een aanplakbiljet ziet met daarop Richards foto, trekt hij zijn stoute schoenen aan. Hij belt alle vijfsterrenhotels tot hij de pianist te pakken heeft. Algauw ontstaat er een heftige relatie tussen de twee mannen. Om die voor Pauls moeder verdoken te houden, vertellen ze haar dat de jongeling Richard iedere dag rondleidt in de beroemde stad, terwijl ze in realiteit wilde seksuele uitspattingen beleven in de kamer van de pianist. Pamela, net door haar man in de steek gelaten, raakt onder de indruk van Richards charmes en neemt aan dat hij omwille van haar zo met haar zoon begaan is. Uiteindelijk loopt het voor alle drie af met een sisser. Pamela en Paul vertrekken naar Firenze, terwijl Richard op het vliegtuig naar New York zit.

De roman komt tot een climax wanneer Pamela een half jaar later de waarheid over het Italiaanse avontuur te weten komt en denkt haar zoon te moeten redden uit de klauwen van de verdorven Richard Kennington. Net zoals de lezer blijft ze verweesd achter.

Leavitt, sinds enkele maanden residerend in de buurt van Firenze, kreeg het idee voor de roman via zijn vriend Mark Mitchell, een voormalig concertpianist.

DAVID LEAVITT: Op een dag waren Mark en ik op een kamermuziekconcert waar een bladomslaander aanwezig was: een jonge, aantrekkelijke vrouw. Ik begon na te denken over haar dubbelzinnige rol. Enerzijds moest zij onzichtbaar zijn, maar anderzijds was de pianist natuurlijk helemaal van haar afhankelijk. En er waren ook de flirterige aspecten in de relatie tussen pianist en bladomslaander. Ze droeg een hele strakke sweater en ieder keer als ze vooroverboog om een bladzijde om te slaan, zweefden haar borsten voor het gezicht van de pianist. En het was duidelijk te merken dat hij zich maar al te bewust was van haar aanwezigheid.

Het gegeven fascineerde me en toen ik er met Mark over praatte, vertelde hij dat hij ook gedurende korte tijd een bladomslaander was geweest. Onmiddellijk begon hij een hele reeks fantastische verhalen over het muziekwereldje te vertellen. Ik werkte al een tijdje aan een roman die niet echt wou vlotten en die zich afspeelde in Firenze aan het einde van de negentiende eeuw. Paul Porterfield, zijn moeder en Richard Kennington speelden er de hoofdrol in. Het verhaal werkte echter niet. Maar ik was wel gefascineerd door het idee van een driehoek, waarbij een jongen een relatie aanknoopt met een oudere man en zijn moeder de bedoelingen van de man verkeerd begrijpt en denkt dat hij op haar verliefd is.

Door Marks verhalen zag ik het opeens: dit zou een goede manier zijn om mijn vastgelopen roman nieuw leven in te blazen. Naast een aantal andere thema’s, zoals de prijs van vroeg succes en het conflict tussen het verlangen om beroemd te worden en het verlangen om kunst te maken, kon de dubbelzinnige rol van de bladomslaander mooi worden ingepast.

Een deel van de roman speelt in Italië. Het is niet de eerste keer dat u over Italië schrijft. Wat is er zo speciaal aan dat land?

LEAVITT: Ik woon al meer dan vijf jaar in Italië. Mijn relatie met dat land is heel dubbelzinnig. Ik schrijf heel graag over Amerikanen die Italië bezoeken, over waar dat land in hun dromen voor staat. Voor Engelsen betekent het bijvoorbeeld iets heel anders. Voor Amerikanen is Italië Arcadië: het land waar iedereen gelukkig is en, zoals Mark in ons boek “Italian Pleasures” schreef, wijn drinkt, de Tarantella danst, opera-aria’s zingt en spaghetti eet. Het is het paradijs. Ik kan geen ander Europees land bedenken dat voor Amerikanen zulk een reputatie heeft. Frankrijk is een verfijnd en mooi land, maar het is geen boerenparadijs. Misschien de Provence, maar dan nog. Noord-Europa is voor de Amerikanen het toonbeeld van efficiëntie en bijna utopische orde en harmonie. Het is zo interessant om verwachtingsvolle Amerikanen Italië te zien binnenkomen op zoek naar Arcadië, waarna ze geconfronteerd worden met de realiteit. Amerikanen denken ook allemaal dat ze in Italië een onwaarschijnlijke liefdesaffaire zullen meemaken.

Hoe zag u Italië toen u er voor het eerst was?

LEAVITT: Ook als Arcadië natuurlijk. Ik was zo verblind door de schoonheid van het Italiaanse leven dat ik de lelijkheid niet zag. En het heeft tijd gekost. Er waren arcadische elementen, maar er waren ook heel fundamentele problemen, grote corruptie en de verschrikkelijke gevolgen van het katholicisme: een culturele rigiditeit die iedere creativiteit in de kern doodt. En waarschijnlijk nog het ergst van al: een materialisme dat voor mij ongeëvenaard is, veel erger dan in Amerika. Italië is niet voor niets het land met de meeste GSM’s ter wereld. Als jonge Italiaan moet je gewoon zo’n ding hebben, ook al gebruik je het nooit. Er worden zelfs valse GSM’s verkocht voor degenen die zich geen echte kunnen veroorloven.

Dit materialisme is volgens mij te verklaren doordat Italië heel vlug de stap van een arm boerenland naar een rijke industriestaat gezet heeft. Het ging zo vlug dat de psychologie niet kon volgen, waardoor de gemiddelde Italiaan nog steeds denkt als een arme boer. Alle rijkdom overvalt hem en het is daardoor dat je in de Italiaanse steden soms heel smalle straatjes ziet waar zich een kanjer van een Mercedes doorwurmt. Parkeren en te voet gaan, zal je een Italiaan nooit zien doen. Dat is beneden zijn waardigheid.

Het boek deed me aan E.M. Forster en Henry James denken.

LEAVITT: Tijdens het schrijven dacht ik meer aan Forster dan aan James. Ik heb een heel ambivalente verhouding met James. Ik hou van Forster. James bewonder ik. En Forsters Italië is ook dat van mij. James schreef over Italië vanuit het standpunt van de hogere klasse. Het Firenze van “A Portrait of a Lady” heeft geen benul van wat er buiten de kleine commune Amerikanen gebeurt. Het echte Firenze ging aan James voorbij. Alleen de aristocraten interesseerden hem. Forster daarentegen verbleef veel korter in Italië, maar hij begreep heel goed wat voor een land Italië is. Hij schreef over de buitenlanders in Italië, maar hij schreef ook heel mooi over de Italianen zelf. De details waar ik van hou, bijvoorbeeld het moment dat Pamela op een terras zit te wachten op Paul en Richard en verleid wordt door een Italiaan, dat is het Italië van Forster. James zou zoiets gewoon niet gemerkt hebben.

Het tweede deel van de roman speelt in New York. Is dat nog steeds het Mekka van de homocultuur?

LEAVITT: O ja, ook al kom ik er niet zo vaak en vind ik het niet echt een gezond fenomeen. New York is tegenwoordig helemaal verslingerd aan de lichaamscultuur: het nemen van steroïden om een perfect lichaam te krijgen. De homoscène is er erg oppervlakkig en triviaal. De stad neemt zichzelf natuurlijk heel serieus, zonder te beseffen hoe provinciaal zij eigenlijk is. Voor homo’s is het een groot commercieel ghetto geworden. Er is een hele handelstak die niet anders doet dan homoseksuele mannen laten inzitten over hun lichaam. Ze hollen naar gyms, slikken voedselsupplementen, kopen pornoblaadjes, bezoeken nightclubs en gebruiken drugs. Voor mij heeft die wereld niets aantrekkelijk of sexy. Het draait allemaal rond ijdelheid en onzekerheid.

De homo’s in uw boeken leiden heel conventionele levens. Ze wonen samen en vormen doordeweekse gezinnetjes. Is dat uw ideaal?

LEAVITT: Ik schrijf inderdaad over mannen die vaste verhoudingen hebben omdat dat overeenkomt met mijn eigen ervaring. Bovendien is er al zoveel geschreven over eenzame homo’s. Wat mij interesseert in homoseksuele relaties, is dat de machtsverhoudingen er heel anders liggen dan bij hetero’s. De onvermijdelijke strijd tussen die mannen fascineert mij. Ik wil niet sociobiologisch klinken, maar gisteren zag ik een programma over olifanten op tv en daarin werd getoond hoe de vrouwtjes rustig toekijken terwijl de mannetjes vechten, om daarna met de winnaar te paren. In een homoseksuele relatie ben je alles tegelijk. Je bent de twee mannen die vechten voor de vrouw, maar ook de vrouwen zelf. En dat is nu juist zo uniek en fascinerend.

Maar Paul slaagt er niet in om een vaste relatie op te bouwen. Hij lijkt me eerder promiscue.

LEAVITT: In het boek slaapt hij met drie mannen, maar dat is omdat hij in een systeem belandt waarin hij seksueel wordt misbruikt. Hij voelt zich daar rottig om, maar dat is gewoon de hedendaagse muziekindustrie. Ambitieuze jongemannen worden er gedwongen tot seks met oudere mannen, die hen als wederdienst steun en connecties beloven. Mark is daar doorheen gegaan. Er werd hem gesuggereerd dat hij met die en die zou slapen om zijn carrière vooruit te helpen en hij heeft dat nooit gedaan. Paul voelt zich heel slecht, maar hij kan er niet aan ontsnappen. In New York is het de enige manier om het ergens te brengen.

U geeft trouwens een wel zeer ontluisterend portret van hetgeen er achter de avondkledij van de muzikanten schuilgaat.

LEAVITT: Er bestaan veel mythes over de verfijndheid van klassieke muzikanten, maar dat is niet zo. Waarom zouden ze het ook zijn? En vriendelijkheid moet je er ook niet gaan zoeken. Die wereld wordt volstrekt gedomineerd door de commercie, met diepgaande corruptie als resultaat. De platenmaatschappijen en de tijdschriften spelen onder een hoedje. Neem nu Grammophone, waarschijnlijk het meest bekende tijdschrift: keer op keer zie je dat de figuur op de cover ook terugkomt in vijf pagina’s advertenties. Dat kan toch geen toeval zijn. Het draait allemaal om marketing. Jonge zangeressen of violistes worden tot seksobjecten getransformeerd op de inlegboekjes van de cd’s.

Geldt dit ook voor de wereld van de literatuur?

LEAVITT: Tot op zekere hoogte wel. Schrijvers worden niet als seksobjecten aan de man gebracht, wat vooral te verklaren is doordat schrijvers niet op de cover van hun boek staan. Corruptie is er natuurlijk wel en uitgevers laten altijd de markt primeren op de kwaliteit. Vroeger was de uitgeverswereld idealistischer, meer gericht op de toekomst. Dat was economisch gezien evenmin onzin.

Uitgeverij Scribner nam heel wat risico’s om F. Scott Fitzgerald binnen te rijven. Aanvankelijk leek hij helemaal geen winstgevend auteur te zullen worden, maar je mag er zeker van zijn dat ze vandaag nog steeds fors aan hem verdienen. Tegenwoordig willen uitgevers directe winst en zijn ze niet langer geïnteresseerd in schrijvers die nog moeten groeien. Dat is ook wat mijn agent vertelt. Als hij nu met “Peyton Place”, het literaire evenement van zo’n dertig jaar geleden, naar een uitgever stapt, zou hij waarschijnlijk van een koude kermis thuiskomen, terwijl de rechten op het werk van Fitzgerald hem een fortuin zouden opleveren. Wat al te vaak vergeten wordt, is dat er op lange termijn winst zit in kwaliteit. De uitgeverswereld gaat met haar discours van directe winst recht de dieperik in.

Het motto van het boek komt van Ford Maddox Ford: “Waarom kunnen de mensen niet hebben wat ze willen?”

LEAVITT: Zo vaak zie je tijdens je leven dat je perfect gelukkig zou zijn met iets waar een ander amper aandacht aan schenkt. Niemand blijkt ooit het juiste te hebben. Paul heeft de persoonlijkheid om een grote publieke figuur te worden, maar niet het talent. Kennington heeft het talent, maar niet de persoonlijkheid. Paul houdt van Kennington, maar hij weet niet hoe een relatie met hem te beginnen. Kennington houdt van Paul, maar hij is te bang omwille van zijn relatie met Joseph en Joseph houdt van Kennington, maar hij kan hem niet houden. Iedereen is uiteindelijk alleen. Pamela heeft ook het verkeerde, ook al is zij de enige die op het einde de waarheid onder ogen ziet.

Miss Novotna, Pauls pianolerares, heeft haar hele carrière opgeofferd aan die van haar minnaar, de componist Kessler. Toen hij stierf, liet hij al zijn geld na aan zijn vrouw en kreeg zij niets. “Grote artiesten zijn als vampieren,” zegt ze, “ze zuigen je leeg en laten je achter.” Daarom is ze lerares, omdat het voor haar te laat was om concertpianiste te worden. In een andere passage zegt ze tegen Paul: “Jonge mensen denken dat het geluk eeuwig is en pijn de uitzondering. Wanneer je ouder wordt merk je dat het geluk een uitzondering is en de pijn eeuwig.” Het is natuurlijk een heel bittere mededeling, vandaar dat Paul ze niet wil geloven, maar toch.

Leavitt, de schrijver van de wanhoop?

LEAVITT: Misschien wel. Ik beschrijf de zaken zoals ik ze zie en ik probeer altijd uitwegen te laten voor mijn personages, ook al weet ik niet goed waarom. De meeste grote schrijvers worden ervan beschuldigd een wanhopig mensbeeld de wereld in te sturen. Forster bijvoorbeeld, en toen hij “Maurice” schreef, werd hij ervan beschuldigd een vals happy end te hebben ingevoerd. Dus wat moet je doen? Mijn levensmotto is: hoop het beste en verwacht het slechtste. Ik denk trouwens niet dat “De bladomslaander” een wanhopig einde heeft. Het heeft een ambigu einde.

Levens eindigen slechts zelden in schoonheid. Het einde van een liefdesaffaire is meestal slordig en niet af. Vandaar dat ik een slordig en onaf einde heb geschreven. Dat leek me waarheidsgetrouw. Het boek besluit toch op een positieve toon, ook al heeft die dan geen betrekking op een van de hoofdpersonages, maar wel op de bijfiguren Bobby en Teddy. Alle problemen rondom hen heen ten spijt, worden zij toch verliefd. En zo gaat het in het leven: terwijl de ene helft van de wereld tragisch ten onder gaat, verkeert de andere in emotionele euforie. Hoop en wanhoop zijn twee zijden van eenzelfde medaille.

David Leavitt, “De bladomslaander”, De Harmonie/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 219 blz., 695 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content