‘In een dierenrijk zonder roofdieren, zeggen ze in de City, krijg je te veel konijnen’

JORIS LUYENDIJK: 'We hebben de afgelopen veertig jaar een soort monster laten ontstaan dat we nu met allerlei touwtjes proberen vast te binden, als een soort Gulliver.' © Tim Dirven/Imagedesk

Twee jaar lang dook de Nederlandse journalist Joris Luyendijk onder in de ’tribale’ wereld van de Londense City. In Dit kan niet waar zijn komt hij tot de conclusie dat er van een grondige hervorming van de financiële sector geen sprake is. Net als voorheen domineren winstbejag en risicogedrag. ‘We krijgen een soort mondiale, darwinistische klasse van één procent die tegen de rest zegt: zoek het zelf maar uit.’

‘Dit is zo’n verknipte klassenmaatschappij. Als je in Londen iemand ontmoet, vraagt die meteen waar je naar school bent geweest. Om je te kunnen klasseren.’ Joris Luyendijk wijst naar de huizen aan de ene kant van de straat: ‘120 vierkante meter, schat ik. Niet eens zo ruim. Wat denk je dat zoiets moet kosten? Anderhalf miljoen euro! En aan de overkant staan lamentabele sociale huurwoningen vol steuntrekkers. Er is geen enkel contact tussen beide straatkanten.’

De Nederlandse journalist blijft toch nog even in Londen wonen, want zijn nieuwste boek Dit kan niet waar zijn komt eraan, ook in Engelse vertaling. Het is de neerslag van de honderden gesprekken die Luyendijk de afgelopen jaren heeft gevoerd met mensen die in het financiële hart van Europa werken, de Londense City. Voor de Britse krant The Guardian hield hij daarover een blog bij. Luyendijk toont in zijn boek aan dat de bankencrisis van 2008 niet te wijten was aan individuele bankiers of werknemers, maar aan het systeem: het systeem van ratings, hedgefondsen en bonussen. ‘Toen The Guardian mij vroeg, had ik wel door dat in 2008 iets heel ergs was gebeurd, maar ik had geen idee hoe diep die crisis wel was. Herman Van Rompuy durfde pas vorig jaar toe te geven dat we toen op enkele millimeters van een totale implosie stonden. In 2008 kreeg de financiële sector bijna voor elkaar wat Al-Qaeda nooit is gelukt: onze hele samenleving onderuithalen.’

Waarom vroeg Alan Rusbridger, de hoofdredacteur van The Guardian, aan u om die blog te schrijven over de City?

JORIS LUYENDIJK: Ik heb Alan voor het eerst ontmoet op een conferentie die georganiseerd was door koningin Beatrix. Hij was uitgenodigd om te praten over de toekomst van de journalistiek en Beatrix had mij gevraagd als moderator. Ik vertelde Alan over mijn boek over het Midden-Oosten (Het zijn net mensen, nvdr) en vroeg me af waarom mensen vaak heel weinig belangstelling hebben voor zaken die hen direct aanbelangen, zoals de bankencrisis. Een paar maanden later vroeg hij me of ik, als volslagen leek, me wilde verdiepen in die materie.

Kon een journalist van The Guardian dat dan niet?

LUYENDIJK: Volgens mij niet. Alan besefte dat een buitenstaander meer kon bereiken dan een van zijn journalisten, want die zou meteen een etiket van The Guardian opgeplakt krijgen. En Britten zijn erg aardig tegen goed opgeleide niet-Britten, aardiger dan voor hun landgenoten. Rusbridger wilde zijn krant ook internationaliseren. Hij heeft later nog een Duitse en een Italiaanse journalist aangenomen.

Toch duurde het erg lang voor u een bankier vond om met u te praten, en dan nog moest het anoniem en in het grootste geheim.

LUYENDIJK: Ook bij The Guardian vroegen ze zich af wie met mij zou willen praten. Niemand had er belang bij om dat te doen. In het beste geval kwamen ze met hun verhaal anoniem op de site en hadden ze er zelf niets aan. In het slechtste geval verloren ze er hun baan door. Het lukte pas na enkele maanden, toen ze doorhadden dat ik het echt wel ernstig meende en ze via via hoorden dat ik in Nederland een goede reputatie te verliezen had.

Vonden ze het niet vreemd om geïnterviewd te worden door iemand die hun wereld helemaal niet kende?

LUYENDIJK: Ik vertelde hen dat het mijn belangrijkste doel was te begrijpen wie zij waren en wat zij deden. Van buitenstaanders hadden ze jarenlang te horen gekregen dat ze verantwoordelijk waren voor de bankencrisis en de daaropvolgende ellende, terwijl de overgrote meerderheid dat níét was. Als je bij een bank werkt en ABInbev helpt om een brouwerij in Vietnam te kopen maar op elk feestje wordt aangesproken op die verpakte hypotheken in Amerika, dan heb je het op den duur wel gehad. Dan ben je blij dat je de gelegenheid krijgt om uit te leggen wat je baan werkelijk inhoudt. De meeste mensen scheren alle bankiers over dezelfde kam, terwijl er zo veel verschillen zijn. Ik zeg weleens op een lezing: zoals rechtse mensen generaliseren over moslims, zo generaliseren linkse mensen over bankiers.

U was aangewezen op mensen die bereid waren te praten. Loopt u daardoor niet het risico een vertekend beeld te geven?

LUYENDIJK: Door met zo veel mensen te spreken, en door de vele reacties op die interviews, kan ik wel degelijk een objectief beeld schetsen. Ik heb ook niet alles gepubliceerd. Het verhaal van een vrouw die seksueel misbruikt was door haar baas, bijvoorbeeld. Daar zaten naar mijn gevoel te veel wraakgevoelens in. Jammer is wel dat ik niet kon beschrijven hoezeer de banken onderling verschillen, omdat mijn gesprekspartners niet konden vertellen voor welke bank ze werkten. Deden ze dat wel, zouden ze meteen zijn ontslagen. De angst regeert in de City en die omertà is voor een deel begrijpelijk. Een bank is niet veel meer dan een aantal computersystemen, plus kennisvoorsprong. Als je dat opengooit, kun je de hele bank in gevaar brengen.

Buitenstaanders focussen te veel op de hebzucht van de bankiers, terwijl volgens u die angst een bepalende rol speelt.

LUYENDIJK: Geldingsdrang en angst. Geldingsdrang om het te maken en angst om ontslagen te worden. Doordat werknemers in de City zo veel geld verdienen, kunnen ze mooi wonen, hun kinderen naar een dure privéschool sturen om ze later de kans te geven naar een topuniversiteit te gaan. Als die mensen ontslagen worden, verliezen ze niet alleen hun job, maar ook hun status, hun levensstijl en hun sociale identiteit. In de City hangt je identiteit samen met je inkomen. Die angst deed de meesten ook de andere kant opkijken als ze dingen zagen die eigenlijk niet kunnen.

U beschrijft de City als een stamverband.

LUYENDIJK: Ja, op een oppervlakte van enkele vierkante kilometers werken zo’n driehonderdduizend mensen. Die groep wordt bij elkaar gehouden door een aantal geschreven en ongeschreven codes. Ze spreken een eigen taal, hebben een gemeenschappelijk insidergevoel en dragen allemaal dezelfde pakken, beïnvloed door dertig jaar beeldcultuur uit Hollywood.

Ze vergelijken zichzelf met roofdieren.

LUYENDIJK: Sommigen hebben de mentaliteit van een roofdier. En in een dierenrijk zonder roofdieren, zeggen ze, krijg je te veel konijnen.

Ook in de City geldt een soort eenprocentregel. 99 procent verdient goed tot zeer goed, maar slechts één procent gaat aan de haal met exuberante bonussen van honderdduizenden euro’s.

LUYENDIJK: In 2007 kreeg tussen één en twee procent een bonus van een miljoen pond (één pond is iets meer dan één euro, nvdr). Heel wat gesprekspartners vertelden me dat ze niet in de City werkten voor dat miljoen pond maar voor de intellectuele uitdaging, en dat ze veel liever in een sector zouden werken waar ze niet werden uitgekotst door de rest van de samenleving. Velen waren achteraf blij dat ze hun hart hadden kunnen luchten. Ik was een beetje hun psycholoog.

Niet alle bankiers in de City zijn hebberige, geldverslaafde gekken die te veel risico’s nemen?

LUYENDIJK: Nee, net zoals je bij één dopinggeval niet meteen moet roepen dat alle sporters dopingzondaars zijn. Ik schrijf dat niet omdat het allemaal zo zielig is voor de bankiers, maar wel omdat we pas tot oplossingen komen als we zoeken waar het echte probleem zit. Tot 2008 gingen we ervan uit dat die bankiers wel wisten wat ze aan het doen waren, maar veel bankiers wisten helemaal níét wat eraan zat te komen. Enkele risk managers die vergiftigde CDO’s (producten waarin verliesgevende Amerikaanse hypotheken werden verpakt en doorverkocht, nvdr) hadden samengesteld, vertelden me dat ze wel een vastgoedbubbel in de VS hadden zien groeien, maar dat ze totaal niet doorhadden dat alle andere systemen erdoor aangetast zouden worden.

Een van de oorzaken van de financiële crisis was dat de banken te groot waren geworden om ze failliet te laten gaan, maar ook dat het systeem te ingewikkeld werd. Banken in Europa kochten voor miljarden van die Amerikaanse verpakte hypotheken zonder goed te weten waar het om ging.

LUYENDIJK: Die complexiteit is voor een deel moedwillig. Als jij morgen zo’n ingewikkeld product verzint en er ontstaat vraag naar, dan kun je heel snel heel veel geld verdienen. Maar de complexiteit op zich is niet het grootste probleem: wel dat diegenen die ervan hebben geprofiteerd, waardoor het systeem is ontploft, de rekening niet gepresenteerd krijgen. De banken zijn niet kleiner geworden, integendeel. Ook hun beursgenoteerdheid is niet aangepakt, waardoor de push blijft om te streven naar zo klein mogelijke kapitaalbuffers en zo groot mogelijke winsten.

En dus kan het elk ogenblik opnieuw misgaan?

LUYENDIJK: Omdat er aan symptoombestrijding is gedaan, in plaats van de constructiefout te verbeteren. We hebben de afgelopen veertig jaar een soort monster laten ontstaan dat we nu met allerlei touwtjes proberen vast te binden, als een soort Gulliver: een touwtje om zijn vinger, een touwtje om zijn teen. Maar als we goed kijken hoe dat monster in elkaar zit, dan zie je dat het veel sterker is dan die touwtjes.

U bent een pessimist?

LUYENDIJK: Een realist. Ik ken iemand die bij een grote bank was aangesteld om voor een ‘cultuuromslag’ te zorgen. Al twee jaar zeurt hij tegen mij dat ik te negatief ben. Er is van alles gaande, zei hij, de banken hebben hun lesje geleerd. Enkele dagen geleden sprak ik hem opnieuw en toen zei hij me dat hij was ontslagen. Er is kennelijk minder veranderd dan hij had gedacht.

U gebruikt het beeld van een lege cockpit.

LUYENDIJK: Ik was op zoek naar een idee van kwetsbaarheid. Een vliegtuig zit vol mensen die allemaal denken dat het wel goed komt: de passagiers die naar een film kijken, de stewards die drankjes brengen, de gezagvoerder die op zijn automatische piloot vertrouwt. Maar als er wat misloopt, heeft niemand nog de controle, het overzicht, als er geen piloot meer achter de knuppel zit.

De politieke overheden hebben een grote verantwoordelijkheid, schrijft u, omdat ze de bankiers hun gang hebben laten gaan.

LUYENDIJK: In elk land zaten politici mee in het bestuur van banken. In Nederland Gerrit Zalm bij ABN Amro, in België was Jean-Luc Dehaene tegen zijn zin voorzitter geworden van Dexia. En in Engeland krijgt Tony Blair jaarlijks een vergoeding van 2,5 miljoen dollar van JP Morgan als consultant, terwijl elke econoom zegt dat politici eigenlijk niets van bankieren afweten. In de VS heeft president Bill Clinton honderden miljoenen dollars campagnegeld gekregen van de financiële wereld. Clinton en Blair hebben de deregulering van de banken mogelijk gemaakt.

Politici zullen zeggen dat ze sinds 2008 wél van alles hebben gedaan: er is een Europees bankentoezicht en door de Bazelnormen moeten de banken grotere kapitaalbuffers opbouwen.

LUYENDIJK: Het blijft prutsen in de marge. Die kapitaalbuffers zijn verhoogd tot drie of vier procent van het risicokapitaal, terwijl het eigenlijk een veelvoud daarvan zou moeten zijn. En het is bij de banken nog steeds zo dat wie meer risico’s durft te nemen, wordt beloond.

Er moet een nieuw stabiel financieel systeem komen, stelt u. Wie moet dat uitdenken?

LUYENDIJK: In de jaren negentig had je nog het gevoel dat de economische globalisering hand in hand zou gaan met een politieke globalisering. Af en toe viel zelfs het woord wereldregering. Niemand gelooft daar nog in, maar de economische globalisering dendert voort. De macht van politici wordt steeds minder. Als we nog vijftien jaar wachten, hebben de mensen op wie wij stemmen echt niets meer te zeggen. Dan krijgen we een soort mondiale, darwinistische klasse van één procent die tegen de rest zegt: zoek het zelf maar uit.

Zijn wij, consumenten, medeplichtig?

LUYENDIJK: Veel consumenten vragen zich niet af waarom de ene bank meer rente geeft dan de andere en kiezen blindelings voor het hoogste rendement. Ik heb net TheCompany of Strangers van Paul Seabright gelezen, een sociale wetenschapper die zegt dat onze geavanceerde samenleving voor negenennegentig procent is gebaseerd op vertrouwen. Maar het talent voor apathie is bij veel mensen toch wel groot.

Komt het nog goed met de bankiers?

LUYENDIJK: Volgens mij wel. Het huidige systeem is niet alleen improductief en onrechtvaardig, het is vooral wankel. Op een dag knalt het uit elkaar en komt er een nieuw systeem. We zullen er wel flinke littekens aan overhouden.

Wat gaat u hierna doen?

LUYENDIJK: Dat weet ik nog niet. Misschien moet ik nu een boek schrijven over de Britse klassenmaatschappij, want Britten beseffen niet in welke mate andere samenlevingen dat niet zijn. Als ik ze uitleg dat onze scholen op kwaliteit selecteren en niet op klasse en geld, dan staren ze me vol onbegrip aan.

DOOR MICHEL VANDERSMISSEN IN LONDEN

‘Zoals rechtse mensen generaliseren over moslims, zo generaliseren linkse mensen over bankiers.’

‘Als we nog vijftien jaar wachten, hebben de mensen op wie wij stemmen echt niets meer te zeggen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content