‘Ik zal niet ondergaan, noch vernietigd worden’

DODENBOEK GENERAAL NAKHT Nakht en zijn vrouw vereren Osiris in het hiernamaals. © TRUSTEES OF THE BRITISH MUSEUM LONDEN

Nieuw onderzoek werpt een beter licht op de betekenis van de verluchte handschriften op de papyrusrollen van het Egyptische dodenboek. Het verhaal achter de once-in-a-lifetime expo in het British Museum.

‘Ik denk niet dat er één cultuur is, in de oudheid of de moderne tijd, die zo veel moeite deed om het proces van de overgang naar een volgend leven te overdenken en te visualiseren.’ John Taylor, conservator funeraire Egyptische antiquiteiten aan het British Museum, raakte in zijn achtste levensjaar in de ban van de kunst, de geschriften en de monumenten van de oude Egyptenaren. Dat ze tot vijfduizend jaar oud konden zijn en nog altijd overleven, was wel het grootste wonder. Aan de universiteit concentreerde hij zich op kisten en mummies. Bij het British Museum, tachtig mummies rijk, was hij aan het juiste adres. Maar de onderzoekers, die er voor een niet-invasieve manier van werken opteren, wikkelden de mummies niet uit hun zwachtels, zodat ze niet alles wisten van wat erin stak.

Toen kwam de computertomografie met de CT-scans er aan. ‘Nu verzamelen we een enorme hoeveelheid informatie’, zegt John Taylor. ‘We kunnen uitmaken hoe oud ze waren, we letten op ziekteverschijnselen, op de manier waarop de mummificatie gebeurde, we vonden objecten onder de zwachtels.’ Het egyptologisch onderzoek in zijn geheel kreeg een nieuw elan. Duitsland en Zwitserland namen het voortouw in de studie van het Egyptische dodenboek, dat bij de mummies in de kist werd gelegd. In Bonn werd er een centraal instituut voor opgericht en een database. Dat maakt het gemakkelijker om de diverse manuscripten te vergelijken. Immers, het Egyptische dodenboek bestaat, in tegenstelling tot de Bijbel of de Koran, uit evenveel varianten als er manuscripten zijn. Dat het British Museum nu de show steelt, heeft een simpele verklaring, zegt Taylor: ‘Het British Museum heeft een van de fijnste collecties van die dodenboeken. In 2009 hielden we hier ook een conferentie over het onderwerp. Het was dus erg handig om de conferentie te laten volgen door een tentoonstelling die gebruik zou maken van de nieuwe informatie.’

Het museum liet het momentum niet voorbijgaan. De tentoonstelling Journey Through the Afterlife/Ancient Egyptian Book of the Dead is een droom van jaren, die maar niet in vervulling wou gaan. De bezoeker beseft dat hij nooit in z’n leven nog zoiets onder ogen zal krijgen. De vele tientallen papyrus-rollen met hun geheimzinnige hiërogliefen en etherische penseeltekeningen – sommige meer dan drieduizend jaar oud – hebben hun verbluffende frisheid immers te danken aan het feit dat ze normaal in het beschermende duister van het museumdepot worden bewaard. Ze waren dan ook niet gemaakt om ooit door stervelingen te worden bekeken. In het duister van de tombes moesten ze de eeuwen trot-seren. Met hun toverspreuken dienden ze als een veilige gids voor de aflijvige op zijn risicovolle reis door het hiernamaals (archeologische nieuwsgierigheid of naakte roofzucht maakten dat het anders liep). Via een smalle buitengang wordt de bezoeker langzaam binnengeloodst in een soort mausoleum binnen de cirkel van de oude leeszaal van het museum, alsof hij zelf de trip naar de onderwereld overdoet. In het donker lichten dan een voor een de schatten op: naast de dodenboeken ook gave funeraire beeldjes, amuletten, juwelen, kisten en zelfs een hele grafkamer. Digitale media verhelderen het betoog en de nieuwste stand van het egyptologisch onderzoek en van de mummies in het bijzonder.

De eerste mummies arriveerden al rond 1750 in het museum, toen het net gesticht was. Ze werden binnengebracht door vroege Europese Egyptereizigers. Het gros kwam in de negentiende eeuw, toen diplomaten collecties gingen aanleggen. Daarna leverden wetenschappelijk georganiseerde archeologische opgravingen een nieuwe oogst. ‘Ze vormen geen probleem om te bewaren,’ zegt Taylor, ‘zolang we ze in een stabiele omgeving houden. We controleren de vochtigheid en vermijden bovenal vibratie.’ Op de tentoonstelling fungeert Katebet als de mummie van dienst. Haar scanportret gaf een oude vrouw met nog slechts twee tanden te zien, en met nog een rest hersenen in de schedelholte – aanwijzing voor een nogal slordige balseming (normaal werd het brein volledig verwijderd). Ook bleken de balsemers kwistig dikke modder op het lichaam te hebben gestreken, allicht om te beletten dat het uit elkaar viel.

Katebet, geïdentificeerd als een zangeres in de tempel van oppergod Amon-Ra uit de 18e dynastie (ca. 1300 v. Chr.), wettigt haar aanwezigheid op de tentoonstelling door de objecten die de nabestaanden haar meegaven voor haar reis naar het hiernamaals. De hart-keveramulet hielp om door de god Osiris te worden toegelaten tijdens de hartenweging (het hart was de zetel van het verstand en het gevoel). En het beeldje van een shabti, een werkster, diende om de nobele aflijvige praktische klusjes uit handen te nemen: de eeuwige rietvelden mochten dan een paradijs zijn waar de goddelijk geworden doden zich amuseerden, de oogst moest er ook worden binnengehaald. Op de onderkant van de hart-keveramulet (de kever stond voor wedergeboorte) had een bezwering uit het dodenboek kunnen staan, en zo’n boek zelf. Dat was een gangbare praktijk vanaf het Nieuwe Koninkrijk (1550-1295 v. Chr.). Bij Katebet echter, werd het niet aangetroffen. Nu, archeologische vondsten in relatie met het dodenboek zijn zelden compleet. Eigenlijk zijn het vooral fragmenten, en dan nog grotendeels opgegraven op een en dezelfde plaats: het heilige Thebe, later bekend als Luxor.

Ka en Ba

Uit de duizenden dodenboeken die werden teruggevonden, vallen in totaal zo’n tweehonderd bezweringen te rapen, allemaal ten behoeve van de dode op weg door zijn volgende leven. Voorlopers waren de teksten op de wanden van de piramides uit het Oude Koninkrijk, uitsluitend bestemd om de farao in goede orde naar hogere en lagere sferen te begeleiden. Later kwamen de kistteksten, met een analoge inhoud maar nu ook gebruikt door de hoogste elite. Het dodenboek ten slotte, te dateren tussen het Nieuwe Koninkrijk en de opkomst van het christendom, kon waarschijnlijk iedereen meenemen in z’n graf, gesteld dat hij of zij het kon betalen. Kostbaar waren ze zeker, de soms tot dertig meter lange papyrusrollen met hun hiërogliefen in zwarte en rode inkt en ragfijne vignetten, geschilderd met in water vermengde minerale pigmenten.

Kon ieder dan naar believen zijn eigen dodenboek samenstellen? ‘De rijksten ongetwijfeld’, meent Taylor. ‘Als je je slechts een gewoon dodenboek kunt veroorloven, koop je het kant en klaar uitgeschreven. Je hebt geen keuze over de tekst. Er is plaats opengelaten om je naam in te vullen. Sta je wat hoger op de ladder, dan komt er een discussie op gang, waarbij je kunt beïnvloeden wat er in je dodenboek komt, denken we. De priesters en scribenten die het voorbereiden, zullen je wellicht suggesties doen om het aan jouw vereisten te laten voldoen.’ Sommigen probeerden de goden echter te bedriegen. In de tentoonstellingskamer waar het fabelachtig versierde dodenboek van Nodjmet prijkt, wacht de bezoeker een verrassing van formaat. Uit een teruggevonden brief maakt hij op dat Nodjmet, echtgenote van de heerser Herihor in de laatste jaren van het Nieuwe Koninkrijk, de dood van twee politiemanen op haar geweten had. Zoals we haar dan op de tekening in haar prachtige witte gewaad voor Osiris als de vermoorde onschuld zien verschijnen en daadwerkelijk toegelaten worden tot de eeuwige rietvelden, rijst het besef dat zelfs goden zich soms zand in de ogen lieten strooien, als alle formaliteiten maar waren vervuld.

De nabestaanden viel de taak te beurt om de ka, de levenskracht van de dode, op peil te houden door hem te voorzien van eten en drinken. Aan het offeren van een bil van een levend kalf werd een krachtige werking toegekend. Tijdens het Open de mond-ritueel raakte de priester, onder het waakzaam oog van de god Anubis met de jakhalskop, delen van het gezicht van de mummie aan met een speciaal gereedschap. Dat stelde de mummie in staat om met zijn eigen ogen te zien, door zijn neus te ademen, en door zijn mond te spreken. Van groot belang was, bewegingsvrijheid te creëren voor zijn ba, zijn geest. Die moest langs een speciale schacht de tombe, en dus de onderwereld, kunnen verlaten om overdag deel te nemen aan het leven bovengronds. ’s Avonds keerde hij veilig terug naar zijn mummie. De ba, voorzien van vleugels, lijkt enigszins op de engelbewaarder uit het christendom, maar eigenlijk is het meer dan dat. ‘De ba is de persoonlijkheid, het individu zelf’, zegt John Taylor. ‘Het is niet zozeer zijn beschermer dan wel een manifestatie van zijn bestaan. Hij kan louter als ba bestaan. Later werd dit woord door de Grieken vertaald als psyche. Dat geeft meer een idee van het mentale proces dat speelt wanneer je jezelf tot een individu maakt.’

Slangen en krokodillen

Eenmaal buiten de tombe, moest de ba de boot van de zonnegod Ra zien te nemen, wanneer die ’s nachts door de onderwereld voer. Bij het krieken van de dag kon hij dan net als Ra, verjongd en als wedergeboren aan de kim verschijnen. Zo werd hij de gelijke van Ra, vaak voorgesteld met het hoofd van een valk. Onder de grond moest je vooral toenadering zoeken en ten slotte versmelten met Osiris. Dat was de god van de onderwereld, die ooit in een aards bestaan door zijn broer was vermoord, maar wiens in stukken gesneden beenderen in de zwachtels opnieuw aaneensloten en tot leven kwamen. Hem bereiken was een moeilijke tocht langs poorten, heuvels en grotten, en dan kwamen de toverspreuken en amuletten goed van pas. Een basisvereiste was dat je lichaam niet verrotte onderweg. (Bij een geslaagde mummificatie was het lichaam een sah geworden, een volmaakt eeuwig beeld.) In bezwering 154 luidt het derhalve: ‘Ik zal mijn lichaam voor altijd bezitten, want ik zal niet bederven. Ik zal niet vergaan, ik zal niet verpest zijn, ik zal geen wormen worden… er is geen vernieling in mijn ingewanden, ik werd niet verwond, mijn oog is niet verrot, mijn schedel werd niet ingeslagen… Mijn lichaam is permanent, ik zal niet ondergaan noch vernietigd worden in dit land, nooit.’

Met bepaalde spreuken konden catastrofes worden vermeden – onthoofding, afslachting of de verplichting om te overleven ‘op een dieet van excrementen en urine’. Andere bezweringen bewerkten een transformatie in een bepaalde diersoort (als vogel kon je je lekker vrij bewegen), of dienden om gevaarlijke slangen of krokodillen juist op afstand te houden. Er valt niet naast te kijken: ze zijn alomtegenwoordig in het oude Egypte, de dieren, in de hemel, op aarde als ondergronds, als hun gewone zelf of vaker nog in relatie met het goddelijke. Hun aanwezigheid in het dodenboek is overweldigend en draagt in ruime mate bij tot de levendigheid en het mysterieuze van de voorstelling. ‘Goden worden afgeschilderd in een dierlijke vorm, of met dierlijke hoofden’, zegt John Taylor, ‘en hier zijn het metaforen. De leeuw symboliseert kracht en macht. De valk, de kracht om hoog in de lucht te gaan, de machtige visie. Die eigenschappen worden toegekend aan verschillende goden. En de dieren betekenen gewoon dat die goden beschikten over deze specifieke eigenschappen. Ik denk niet dat men zich oorspronkelijk inbeeldde dat een bepaalde god zelf een leeuw was of een valk. Het is een visuele metafoor.’

Maar in drieduizend jaar tijd veranderen ideeën weleens. ‘Vanaf het begin van het Nieuwe Koninkrijk, maar vooral tegen het eind van de Egyptische beschaving in de Romeinse periode (30 v. Chr.- 395 n. Chr.) vind je de idee dat elk dier een vertegenwoordiger kon zijn van de god’, zo legt de conservator Egyptische antiquiteiten uit. Dan bevat zeg maar een stier de essentie van een bepaalde god. Hij wordt naar de tempel gebracht en er gevoed als de god zelf: ‘Een enkele stier bevat de geest van de god, en wanneer die god sterft, wordt de geest van de god herboren in een andere stier. Het heeft iets weg van wat er gebeurt met de dalai lama. Als deze sterft, wordt hij herboren in een pasgeboren kind dat je moet zien te vinden en identificeren. Wanneer de stier stierf, trok de priester eropuit door heel Egypte, op zoek naar het nieuwgeboren stierenkalf dat de god bevatte. Hij nam dan de plaats in van de vorige stier.’ Eenzelfde eer viel te beurt aan de ram, die zelfs verschillende goden kon vertegenwoordigen.

Voorzeker konden de miljoenen gevonden mummies van katten en krokodillen onmogelijk betekenen dat ze allemaal een goddelijke status hadden. Dan gaat het gewoon om boodschappers, gezanten van de goden die ze dienen. John Taylor: ‘Als je een van die dieren gemummificeerd aanbiedt aan de goden in de tempel, en je zegt een gebed, dan brengt het dier je gebed naar de god. Het zijn bemiddelaars tussen goden en mensen.’ In de als in een schaars verlichte tombe gepresenteerde expo gaat van de papyrusrollen, teksten, tekeningen, objecten en mummies een fascinerende schoonheid uit, maar ook een heilige ernst. Op één satirische papyrusrol na. Daarop is te zien hoe een kat en een hyena (zeldzaam) een stel eenden en geiten hoeden, in plaats van op ze te jagen, zoals het hoort. Hier kan een oud Vlaams spreekwoord opheldering brengen. Als de vos de passie preekt, boer pas op uw ganzen.

TOT 6 MAART IN HET BRITISH MUSEUM LONDEN. ELKE DAG OPEN VAN 10 TOT 17.30. VRIJDAG TOT 20.30. CULTURE CONNECT PROGRAM: INFO OPWWW.EUROSTAR.COM

DOOR JAN BRAET

De papyrusrollen waren niet gemaakt om ooit door stervelingen te worden bekeken. In het duister van de tombes moesten ze de eeuwen trotseren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content