Hij kan het zijn tijdgenoten nauwelijks ten kwade duiden dat ze zijn werk niet echt naar waarde schatten. Want ‘een kunstenaar is altijd een beetje voor’. Roger Raveel, een schilder in zijn late dagen.
‘Het verschrikkelijke mooie Leven/ Roger Raveel/Schilderijen 1934-1967’, een uitgave van Ludion/Cera Fondation. De gelijknamige tentoonstelling, tot 1 maart 2004, Raveelmuseum, Gildestraat 2, Machelen-Zulte. De tentoonstelling is gesloten van 22 december tot 15 januari.
Het gesprek is halfweg. Plots zwijgt hij. Kijkt naar buiten, secondenlang. ‘Geweldig’, roept hij verrukt. ‘Die vlek duiven, daar. Euh excuseer mij, dat is de waarnemer in mij. Wat was ook alweer uw vraag?’
Roger Raveel is 82, maar nog altijd even bevlogen. Onlangs verscheen Het verschrikkelijke mooie leven, een boek met zijn geschilderde oeuvre tussen 1934 en 1967. Op de kaft staat een schilderijtje uit 1952. Man met pet en geel gestreept kostuum, van de rug af gezien uit het raam, morrelt buiten aan een karretje. Wil hij de hemel vervoeren? Het is de heilige werkelijkheid, het mysterie Roger Raveel.
‘Weet je wat iemand ooit zei?’, zegt hij. ‘Die Raveel, ’t is een goede schilder, alleen spijtig van zijn vierkanten .(lacht) Och, ik ben de meest onderschatte kunstenaar ter wereld. Pas op, dat is geen verwijt naar mijn publiek. Ik verwijt mezelf dat. Er zijn nu eenmaal kunstenaars voor wie je lange tijd nodig hebt om hen te doorgronden. Ik ben een van hen . Later zullen ze zeggen: “God, wat hebben we die Raveel toch miskend.” Maar op dat moment miskennen ze weer andere kunstenaars. Het is dus een normaal proces. Kijk naar het werk van oude kunstenaars. Dan denk je toch vaak: waarom zagen de mensen dat toen niet? Simpel: ze konden het niet zien, want mensen keken toen anders.’
In 1961 schilderde u ‘Tahiti’. Een droom?
ROGER RAVEEL: Ik ben er nooit geweest, dat kun je gerust schrijven. Het is spontaan ontstaan, in mijn verbeelding. Het is ook een beetje een literaire inspiratie geweest.
De achtergrond is turkoois blauw: lucht of zee?
RAVEEL: Zeer etherisch van licht. We stellen ons dat zo voor, Tahiti. Als we er zouden geweest zijn, zouden we misschien een heel ander beeld hebben.
U was toen nog ongeremd lyrisch.
RAVEEL: Ik kan dat vandaag nog schilderen, bij wijze van spreken. Verscheidenheid is toch wel een van mijn belangrijkste facetten. Van toen ik nog zeer jong was, wou ik zoveel mogelijk begrijpen van het leven, alle mogelijke psychische toestanden van mensen doorgronden. En ook de grote verscheidenheid in het optische waarnemen.
Gauguin zat op Tahiti…
RAVEEL: ( wijst naar een portret op de grond): Hier is er zelfs iets van Gauguin, in dat portret. Tja, toch heb ik meer gehad aan de techniek van Van Gogh.
Zijn spitsbroeder, een tijdje.
RAVEEL: Ja, maar niet van mentaliteit. Bij Van Gogh heb je bijvoorbeeld een grote interesse voor het optische verdwijnen van een ding, van een werkelijkheid, door beïnvloeding van licht en schaduw.
En dan belanden we ook bij Matisse?
RAVEEL: Matisse heb ik altijd graag gezien. De optische tegenstelling, in de manier waarop de dingen zich aan ons voordoen, die drijft hij op. Hij versterkt het contrast. Dat heeft mij zeer geboeid, en het is een van de belangrijkste facetten van mijn werk: het opdrijven van de tegenstellingen. Stel, je zit in een kamer met maar één venster, en er is geen verlichting. En er gaat een figuur aan het venster staan. Dan ervaar je juist het silhouet van die figuur. Maar de eigenheid van dat kostuum, in vergelijking met de muur en de stoel die daar staat, die is verdwenen. In het waarnemen, en hoe dat in je geest verwerkt wordt, is er alleen het silhouet. Je kunt dat zwart schilderen, dan. Maar ik heb dat wit gelaten. Ik heb het alleen getekend – en ik had al zwart gebruikt, op een andere plaats, als schaduw. Dus zwarter kon niet meer. Ik had al zwart, en dat was nog meer als ding afwezig. Dus ik kon niet anders dan het wit te laten.
Dat inzicht paste u ook toe in stillevens?
RAVEEL: Onder andere, ja. Dat was in 1948. Op die manier heb ik ontdekt, verdomd, maar ik heb hier een leegte! Ik had een schilderijtje waar ik optisch een hoek afgesneden had, dus het doek bloot gelaten, zodat het plastische gebeuren niet verder kwam. De allereerste keer was dat met een witte tafelpoot, geloof ik. De poot die tegen de muur stond. Van de voorste had ik het hout vrij realistisch geschilderd. Van de tafelpoot die tegen de muur stond was de houtstructuur niet meer zichtbaar. Maar ik had al zwart geschilderd, als schaduw, onder het tafelblad. Dus ik kon die poot niet meer zwart schilderen, want dat zou een leugen geweest zijn. Dus ik moest het open laten, alleen aanduiden met het grafische element, een lijn. Zodoende was die tafelpoot er wel, maar werd er niets gezegd over de structuur van de materie, hout of wat het ook was. Maar als je dan achteraf je werk bekijkt, dan stel je vast, ja, eigenlijk heb ik hier een leegte gemaakt, en eigenlijk heb ik hier het niets.
Wat besloot u daaruit?
RAVEEL: Zo kwam het inderdaad zo ver dat ik zei: zo is het, tegenwoordig, men ervaart de dingen in tijd- en ruimterelatie. Heel anders dan expressionisten, realisten en noem maar op. Ja, dat evolueert zeer sterk, het optisch waarnemen. Ook onder invloed van de technische realisaties van de wetenschappelijke ontdekkingen. Als men ontdekt had dat ijzer een goede geleider is voor elektriciteit en hout niet, was dat geweldig. Het deed de mensen ook hout, ijzer, koper en andere materialen totaal anders ervaren. We ervaren de dingen, zelfs optisch, met hetgeen we ervan weten. Als ik u bekijk, dan weet ik dat er een psyche daar aanwezig is, en de materie ook – dat is vlees, bloed en wol… Ik weet niet hoe een dier u ervaart, maar dat zal heel anders zijn.
Het weten speelt dus altijd een grote rol bij het optisch ervaren?
RAVEEL: Kijk eens naar het grote verschil tussen de vroege middeleeuwers en Van Eyck, wanneer er al gevoel voor materie en ruimte was. En dan komt Rembrandt met psychische begrippen, ja, Erasmus was in de buurt. Een totaal ander optisch ervaren ook, omdat er een totaal ander filosofisch denken was. Dat evolueert sterk. De mens van vandaag – de man in de straat, bij wijze van spreken – ervaart totaal anders, ook optisch, dan de mens van vijftig, honderd jaar geleden. Wat weten we nu niet over golven? We zijn voortdurend met golven bezig. Ze zullen uw beendergestel gebruiken als geleider van de golven. Ze doen een bandje rond uw arm, en u kunt telefoneren. Verschrikkelijk, maar goed.
U was altijd mee met de evolutie in het denken?
RAVEEL: Die mentaliteit zal ook nodig geweest zijn voor die nieuwe kijk, die nieuwe manier van ervaren die wij nu pas beginnen te ontdekken in mijn werk. Excuseer de pretentie. Maar dat is altijd zo geweest, met Van Gogh, Rembrandt en noem maar op. De kunstenaar is op dat gebied altijd een beetje voor. Hij voelt zeer goed de tijdsgeest aan. En hij slaagt er soms in om zichtbaar te maken hoe de mens vandaag de dingen ervaart, hoe hij kijkt, denkt en voelt. Dat is een van de belangrijkste facetten van plastische kunst: de mens diets maken waar we staan, hoe we leven, hoe we kijken, wat we zijn.
Het lijkt ons dat u de oude manieren van kijken en weergeven geïncorporeerd hebt, er de synthese van hebt gemaakt, en erop voortwerkt.
RAVEEL: Ja, dat is juist. Je zegt daar wat ik gesuggereerd heb, die grote verscheidenheid, niet alleen in de penseeltoets. Ik wil alles in mij laten kristalliseren. De Grieken wil ik niet vergeten, Egyptische kunst… Zoveel in je laten kristalliseren, is heel plezierig om te beleven. Het is niet gemakkelijk, maar ik was nu eenmaal zo. Dat heeft voorzeker te maken met ons Vlaams-zijn. Mondriaan bijvoorbeeld, die was meer gedetermineerd, dat kwam ook door zijn opvoeding.
Zijn dogmatisme? Uiteindelijk bloeiden zijn geometrische schema’s toch open in de ruimte, op het jazzy ritme van de grootstad?
RAVEEL: Ja, onder invloed van, en in Amerika.
Maar u hebt de strenge Mondriaan ook sterk in u.
RAVEEL: Dat ook, ja, maar de vlek is bijna altijd aanwezig in mijn werk. Gewoon een vlek maken op het papier. Het niet-volmaakte. Alles heeft zijn foutjes en zijn vlekjes. We trekken een lijn en plots beginnen we te beven.
Hoe laat u alles in u kristalliseren?
RAVEEL: Het gebeurt altijd via het waarnemen. Ik heb een buitengewone plastische intuïtie als ik schilder. Die heb ik ontwikkeld. Daar vertrouw ik op. Als ik voel dat het goed is, mag heel de wereld zeggen dat het niet goed is, ik wéét dat het goed is. Dat is zo met een lijn, en met een kleur: een beetje blauwer, een beetje geler, een toontje lager. Schilderen is zo, je voelt dat aan. Daarmee maak je ook voor jezelf zichtbaar wat je gedacht en gevoeld hebt. Je brengt het onderbewuste in het bewuste. Door te schilderen, door te tekenen.
Dan zijn uw motieven, het dorp, en de muur, en de man en de kat, alleen maar alibi’s om iets anders te laten spreken?
RAVEEL: Vroeger had men het er inderdaad over: Raveel is Machelen, is het dorp. Maar degenen die mij goed begrepen, hebben gezegd: Raveel is de meest kosmisch voelende van allemaal. En ik heb dan geantwoord: ‘Waarom niet? Je kunt de kosmos voelen op een vierkante meter.’ Mijn werk is niet anekdotisch of literair, al heb ik daar niets tegen.
U had het onstuitbare verlangen om de werkelijkheid binnen te halen.
RAVEEL: Op een gegeven moment wilde ik het schilderij letterlijk laten uitvloeien in de omgeving.
U maakte dan een ‘Karretje om de hemel te vervoeren’.
RAVEEL: En het ‘Neerhof met levende duif’. Wij hadden een tamme tortel die ik voor dat kunstwerk heb gebruikt. Waarschijnlijk ook de eerste in de wereld die zoiets deed.
Van het kosmische, in het vierkant, naar de duif is maar een kleine stap?
RAVEEL: Ja maar, dat is een groot verschil. De geestelijke geladenheid in een duif, dat hebben wij afgesproken, dat hebben wij eraan gegeven via religie enzovoort. Maar het vierkant heeft niets te maken met afspraak. Als we zeggen, het is geestelijk geladen, dat is zo. Als we het recht zetten: de eeuwige horizontale, de eeuwige verticale. Het vierkant is in de meetkunde het meest perfecte vlak. De cirkel hebben we afgekeken van de zon, de maan, onze ogen, we vinden dat veel in de natuur. Maar het vierkant is een product van de menselijke geest. En dat blijft die geestelijke geladenheid behouden, ook als we het schuin plaatsen, ook zelfs als we het kleuren. Een rood vierkant, soms. Natuurlijk, dan wordt het ook terzelfder tijd nog de kleur van bloed, van vuur. Emotionele geladenheid in de kleur, gevangen in het vierkant. Ik druk een rood of een gekleurd vierkant uit in percentages, zoals ik tegen mijn leerlingen altijd zei. Zoveel ten honderd geestelijke geladenheid, en zoveel ten honderd het meetkundige in het vlak, de kleur. En dat is met alle mogelijke facetten in mijn schilderijen zo.
Zijn vrouw Zulma komt het atelier binnen. ‘Hij kan het allemaal nogal uitleggen, hè.’
Raveel lacht en kijkt verliefd terug. ‘Op een dag waren Karel Appel en Hugo Claus hier op bezoek. Appel bekeek mijn kunstwerken en vroeg aan Claus: “Zou ik dat durven, Hugo?” Waarop Claus: “Natuurlijk durft gij dat niet.” Dat ene woord is mij altijd bijgebleven: ‘durven’. Zij waren dus met de massa bezig, met hoe het grote publiek zou denken… Dat interesseerde mij totaal niet. Ik deed wat ik moest doen.’
Toch zorgden uw kunstwerken vaak voor heel wat ophef.
RAVEEL: Ja, dat is waar. Het ging vooral over kunstwerken die ik maakte vanuit mijn sociale bekommernis. Zoals de houten zwanen in Brugge, destijds. Het water van de Brugse reien was verschrikkelijk vervuild. Het was zo erg dat de zwanen niet meer in het water wilden blijven. Dat was de mentaliteit, toen: niemand maakte zich zorgen over het milieu. Zo kwam ik op het idee om de levende zwanen te vervangen door houten zwanen. Het publiek vond het geweldig, maar het stadsbestuur was natuurlijk woest. De zwanen moesten onmiddellijk weg. Toen ik dat hoorde, ben ik direct naar Brugge gereden. Reglementair is dat verboden, hé: een kunstwerk weghalen. ‘Jamaar Roger’, zei de burgemeester, ‘we zullen uw zwanen op de binnenkoer van het Belfort zetten.’ ‘Meneer,’ zei ik, ‘u plaatst die zwanen onmiddellijk terug of ik stap naar de pers.’ Het resultaat? De houten zwanen werden teruggeplaatst en het water van de reitjes in Brugge is opnieuw proper.
U voer ook met een vlot op de Leie rond…
RAVEEL: Ja, men wou de Leie dempen om er een dorp en wegen te bouwen. De grootgrondbezitters hadden de boeren omgepraat. De landbouwgrond zou fortuinen opbrengen. Dat kon niet, vond ik. En dus ging ik actie voeren en op iedereen inpraten. Ik weet nog dat de hoofdingenieur van de werken zei: ‘En wat moet ik met mijn specie doen?’ Dat was blijkbaar zijn enige zorg. Enfin, toen de boeren hoorden dat een onnozele kunstenaar hun plannen wou dwarsbomen, waren ze woest. Ze gingen mij vermoorden, het huis in brand steken. De politie kwam ’s nachts waken, zo erg was het. Op een avond stond hier een woedende massa voor de deur. ‘Raveel, kom buiten!’, riepen ze. Ik keek hen in de ogen en zei: ‘Hier ben ik dan, sla mij.’ Ik, de stommerik, had natuurlijk geen schrik.
ZULMA: Ge vertelt er weer niet bij hoeveel schrik dat ik had! Ik heb nogal wat meegemaakt met u!
Er bestaan vandaag weer plannen voor een grootschalig bouwproject in de buurt.
RAVEEL: Het is verschrikkelijk. En au fond gaat het altijd over hetzelfde: eigenbelang. ’t Zijn allemaal smeerlappen, je moet ’t zeggen zoals het is. Ik hoop dat we het project nog kunnen tegenhouden.
Bent u eigenlijk altijd zo geëngageerd geweest?
RAVEEL: Ja, dat geëngageerde heb ik van nature uit. Al was ik altijd een braaf manneke.
ZULMA: (protesteert) Braaf manneke, braaf manneke,… maar allez, wat zegt gij nu, Roger.
RAVEEL: Laten we zeggen… Ik was altijd positief ingesteld. Op school bijvoorbeeld kwam ik tussenbeide als er weer eens kinderen gepest werden. ‘Laat dat manneke toch gerust!’ (zwijgt even) Natuurlijk gaat het niet alleen over je geaardheid, het leven verandert je ook.
Wat heeft u veranderd?
RAVEEL: (denkt lang na) Een voorval, lang geleden. Op school hadden wij geleerd: alle mensen zijn gelijk. Op een dag riep mijn grootvader mij bij zich. ‘Luister Rogeeke, hoor je dat klokkengeluid?’ Bim, bam, bom… Schoon, hè. Er is een mens gestorven, dat hoor je aan de klank van de klokken. Ze zingen: ‘ ’t is mijne winkel die draait, ’t is mijne winkel die draait.’Het moet iemand zijn van een rijke familie die begraven wordt. De pastoor is geld aan het verdienen.’ Een tijdje later riep hij mij opnieuw bij zich. Weer klokkengeluid. Bim… Bam… Hoor je wat de klokken nu zingen? ’t Is flauw, ’t is flauw. Het zijn arme mensen. Ze hebben niet eens geld voor een fatsoenlijke begrafenis.’ (zwijgt even) Ik heb van het leven geleerd dat je alleen in jezelf moet geloven. En dat je je altijd moet afvragen: is het wel zo vanzelfsprekend wat die man daar zegt? Of het nu van de paus, de koning of Raveel komt: ‘Heeft hij wel gelijk?’
Jan Braet
‘Ik heb van het leven geleerd dat je alleen in jezelf moet geloven.’