Hoofdstad van de nachtmerries

boedapest in de ochtendnevel Wellicht het mooiste parlement ter wereld. © reporters

Als Hollywoodregisseurs op zoek zijn naar het oude, romantische Europa, trekken ze naar Boedapest. Maar Hongarijes hoofdstad, die fascisme en communisme overleefde en opbloeide na het einde van het Oostblok, heeft vandaag de kwalijke faam dat ze het centrum van een nieuw antisemitisme is.

Deze stad was al altijd goed voor existentiële aangelegenheden. Voor intriges rond leven en dood, voor onsterfelijke liefde en moordzuchtig verraad, voor folter, politiek heldendom en seksescapades. Ze werd gesticht door de Romeinen, gesloopt door de Mongolen, gepijnigd door de Turken. Maar altijd heeft Boedapest zichzelf opnieuw uitgevonden, meegevend in de stroom van de tijd. En alsof de stad een proeflaboratorium is, werd hier elke politieke ideologie getest, te beginnen met het nationalisme, daarna het fascisme en communisme.

De Verenigde Naties hebben meteen vier locaties van deze metropool tot werelderfdeel geadeld: het panorama aan de oever van de Donau, de burchtwijk van Boeda, de Andrassystraat en het metrotraject dat eronder loopt. Vooral met de prachtige Andrassystraat, een boulevard die nog voor het mythische feest van het duizendjarige bestaan der natie geconcipieerd werd, wilden de Magyaren bewijzen dat ze hun plaats in het hart van het continent gevonden hadden. Veertig jaar later vielen ze in de armen van de nazi’s. De plaatselijke pijlkruisers dreven de Joden nog als slachtvee naar de concentratiekampen toen Adolf Eichmann al lang van het toneel verdwenen was.

‘Hollywood aan de Donau’ noemt The New York Times dit Boedapest. In geen enkele andere Europese stad worden vandaag de dag zo veel internationale films geproduceerd. Wat zeker ook te danken is aan de uiterst moderne studio’s en aan de genereuze belastinggeschenken van de regering. Want Boedapest is Europa in een notendop, de perfecte double voor Rome en Parijs, Madrid en München, een ideale coulisse en een perfect projectiescherm. Anthony Hopkins draait hier een thriller, Nicole Kidman een komedie. En een vampier doolt rond in de buurt van de Kettingbrug: Robert Pattinson, die in de ’twilight’-films schittert, waagt zich hier aan het liefdesdrama Bel Ami.

Maar hoe zien de nieuwsberichten uit het werkelijke Boedapest en het echte Hongarije van de laatste maanden eruit? Neofascistische knokploegen overvallen Roma-gezinnen en doden in een moordserie zes mensen. De rechtse populisten van de partij Fidesz veroveren in het parlement een tweederdemeerderheid, en het antisemi-tische Jobbik (‘Beweging voor een beter Hongarije’) wordt vlak na de socialisten met een stemaandeel van 16,7 procent de derde politieke kracht. Onbekenden schenden het Holocaustmonument met bloedige varkenspoten. Een nieuwe wet biedt de regering de kans om zowat tachtig procent van de media direct of indirect te controleren. De zender Echo TV toont een foto van de Nobelprijswinnaar en Auschwitz-overlevende Imre Kertesz en declameert daarbij een tekst over ratten. Onwelgevallige ambtenaren mogen nu zonder opgave van reden de laan worden uitgestuurd. En EU-parlementslid Krisztina Morvai van Jobbik geeft de ‘liberaal-bolsjewistische zionisten’ het advies zich eens goed te bezinnen ‘over de plek waarheen ze willen vluchten om zich te verbergen’.

Boedapest heeft wellicht het mooiste parlement ter wereld: neogotisch, bekroond door een koepel, beschermd door bronzen leeuwen. Daar trad op 14 mei 2010 Gabor Vona op. Iedereen was bang dat de chef van Jobbik een schandaal zou uitlokken en in de oude fascistische klederdracht zou verschijnen. Vona komt in een zwart kostuum. Grote opluchting. Maar kort voor de eedaflegging trekt de rechtse extremist zijn jasje uit en daar-onder wordt een vest zichtbaar dat aan de outfit van de pijlkruisers doet denken, een soort nazikostuum.

Zoiets gebeurt in een land dat tot de Europese Unie en tot de NAVO behoort, dat beroemd is voor Sissi’s flirt met graaf Andrassy en voor zijn poestaromantiek. Een land dat ten tijde van het communisme de reputatie had ‘de vrolijkste barak van het communisme’ te zijn en waar de onversaagden het gat in het grenshek knipten waardoor twintig jaar geleden het communisme tot het verleden ging be-horen. En nu, na de overwinning van Fidesz tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van drie oktober, krijgt de hoofdstad met gediplomeerd ingenieur Istvan Tarlos, 62 jaar, voor de eerste keer ook een burgemeester uit het rechtse kamp. Wat is er toch aan de hand in Boedapest?

De derde dictatuur

Hij houdt van Boedapest. Want aan deze stad, die zo veel Joden fataal werd, heeft Gyorgy Konrad, 77 jaar, tenslotte zijn leven te danken. Nooit heeft hij zich kunnen voorstellen dat hij ze eens de rug zou moeten toekeren. Hij toch niet, want hij is geen man die wegloopt. ‘Maar nu houd ik het niet langer voor onmogelijk dat ik me gedwongen voel Hongarije voor altijd te verlaten’, zegt de grote Hongaarse schrijver die op een stok met een zilveren greep steunt. ‘Twee dictaturen heb ik doorstaan. Misschien komt nu wel de derde.’

Natuurlijk moet hij niet bang zijn dat er iemand aan zijn huisdeur komt aankloppen en dat hij wordt afgevoerd. Maar Konrad was helemaal van zijn stuk toen in de tuin van het huis dat aanpaalt aan zijn zomerverblijf in de buurt van het Balaton-meer militielaarzen klakten en hakken tegen elkaar geslagen werden. ‘Een paramilitaire organisatie van neofascisten was er aan het oefenen’, zegt Konrad. ‘En dat gebeurde bij een buurman die in het communistische regime in de gevangenis zat, die lange tijd mijn vriend was en die nu blijkbaar naar extreemrechts is overgelopen.’

Verdrongen, weer opgewekte, smartelijke herinneringen aan het geboortedorp Berettyoujfalu, 225 kilometer van de hoofdstad vandaan, komen weer bij Konrad op. Ooievaars boven de synagoge, de geur van lavendel en eikenhout, de smaak van kwarkgebak, het getrappel van hoeven voor de ijzerwarenwinkel van het gezin: ‘Sinds mijn vijfde levensjaar wist ik dat ze me zouden doden, mocht Hitler overwinnen.’ Hij was elf jaar toen ze ermee begonnen zijn schoolkameraadjes af te halen. Kort daarna ook zijn vader, zijn moeder. In zijn nieuwe rol van gezinshoofd dwong de kleine Gyorgy zijn zusje om haar spullen te pakken. Met het geld dat de ouders in een geheime la hadden bewaard slaagde hij erin treinkaartjes naar de hoofdstad te bemachtigen. Van zijn schoolkameraadjes heeft hij daarna niemand teruggezien – ze werden allemaal de gaskamers in gestuurd.

De kleine Konrads vonden in Boedapest onderdak bij een tante. Ze ervoeren wat het allemaal betekende: avondklok, verraad, wisselen van woning bij nacht en nevel. Ze waren bang van de Duitsers, maar bijna nog meer van de pijlkruisers, hun Hongaarse handlangers. ‘Het uitschot van de maatschappij’, zo worden ze door de anders zo milde Konrad genoemd. ‘Het getto was een vrij jachtgebied, bezopen pijlkruisers knalden in het wilde weg om zich heen. De Donau, waarop de ijsschotsen stroomafwaarts dreven, volschieten met de lichamen van oude vrouwen en kleine meisjes: dat was de kunst waarin de pijlkruisers uitblonken.’

Maar Boedapest was hem goed gezind, vond Konrad. Na de oorlog wilde hij echter terug naar zijn dorp, terug naar de vermeende idylle. Ook die terugtocht or-ganiseerde hij, maar hij werd getuige van alleen maar griezeltaferelen. Amper acht maanden hadden volstaan om zijn wereld te vernietigen. ‘In het hele huis troffen we alleen maar vuilnis en drek aan. Uit een fotoalbum waren alle bladzijden gescheurd, blad voor blad, helemaal besmeurd. Langzaam begon ik te begrijpen dat het nooit meer zou zijn zoals het ooit geweest was.’

Maar belangrijker was dat de ouders in een Oostenrijks concentratiekamp overleefd hadden. Ze trokken naar Boedapest toen de ijzerwarenhandel van het gezin door de communisten in beslag werd ge-nomen. Als ‘zoon van een bourgeois’ wordt Gyorgy Konrad een plaats aan de universiteit ontzegd. Maar het lukt hem dan toch. Hij studeert literatuurwetenschap en socio-logie en biedt in 1956 tijdens de Hongaarse opstand weerstand tegen de vreemde Sovjetbezetter. Hij begint te schrijven. Als democraat en dissident moet hij naast de Tsjech Vaclav Havel en de Pool Adam Michnik tot de wegbereiders van de Oost-Europese omwenteling gerekend worden.

Vele uren kan Konrad over zijn lievelingsplekken in Boedapest vertellen. Over het Klauzalplein in het voormalige getto, over de welriekende haarkapsters die zijn hoofd na het wassen met alcohol insmeerden ‘alsof het een relikwie was’. Hij dweept met de kleine banketbakkerij Ruszwurm, waar hij zijn eerste romanmanuscript voltooide. Wat heeft Konrad als overlevende van de pijlkruisers door zich heen voelen gaan toen hij de Jobbik-aanvoerder in zijn pijlkruiserspak zag staan?

Verachting, zegt hij na een tijdje aar-zelen. Verachting voor deze bespotting van het parlement. Dat was ook in de republiek van Weimar het begin van het einde geweest. Hij veracht ook regeringsleider Viktor Orban die zich, op stemmenvangst, bewust niet afzette van de ophitsende woordenschat die de rechtse extremisten gebruiken. ‘Hij heeft de fascistische geest uit de fles bevrijd en die is zeker niet geneigd om erin terug te keren. Ik hou niet van de socialisten, maar dit keer heb ik voor hen gestemd.’

Konrad schenkt ons abrikozenjenever in, het gesprek heeft hem getekend. Hij is oud geworden, elke rimpel is een ring in de boomstam van een gevuld leven. De knieën willen niet meer mee. Maar zijn strijdlustige geest is ongebroken: ‘Bij het aanschouwen van de politieke overwinnaars in dit land krijg ik het gevoel dat een cultuurstrijd begonnen is.’

Op tafel ligt zijn nieuwe manuscript, losse vellen, met de hand geschreven. Zijn ‘Joods dagboek’ moet deze herfst verschijnen in Hongarije. Gyorgy Konrad vijlt elke ochtend vier uur aan zijn teksten. Met ijzeren discipline, met ongebroken levensvreugde.

De leer van Jobbik

Het is moeilijk om een ontmoeting met de maître à penser van de rechtsradicale ‘Beweging voor een beter Hongarije’ te organiseren. Voor Jobbik zijn internationale journalisten doorgaans vijanden. Zsolt Varkonyi, 54, aanvoerder van de verkiezingscampagne van Jobbik in april, wordt dan toch bereid gevonden om met ons te spreken. Hij geeft rendez-vous in het Deryne van Boeda, een op de coole clientèle afgestemd restaurant waarin ook zwarten in- en uitgaan. Hij begroet ons met een: ‘Wel, hebt u reeds al uw liberale gesprekspartners afgewerkt, en bent u door de Joodse maffia geraakt?’

Achteruitgekamd haar, een bril zonder rand, een op jaren gekomen modelleerling. Varkonyi, die uit een oude Hongaarse adellijke familie stamt, heeft in Zweden en in de Verenigde Staten gestudeerd: film-wetenschap, marketing, einddiploma in Cleveland. Maar altijd met de Heimat in het hart. De zelfbenoemde ‘gloeiende’ patriot legt de leer van Jobbik uit, een grof mengsel dat bestaat uit minderwaardigheidscomplexen en grootheidswaan, ge-koppeld aan een duidelijk vijandbeeld: de Joden, de zigeuners, de globalisering, de Eur o- pese Unie, het Internationaal Muntfonds.

Hij haat alles wat het land aan banden legt. Alles wat verhindert dat de Hongaren – die ooit via de Oeral als late volksverhuizers naar Europa zijn geïmmigreerd en door hun machtige buren vaak uit-gesloten werden – ‘hun passende plaats’ onder de leidende naties van Europa kunnen innemen. Het Rijk der Magyaren is in deze ideologische constructie de eeuwige, ten onrechte bestrafte verliezer. Vooral het Verdrag van Trianon staat in het centrum van dit trauma: tijdens de onderhandelingen in het praalslot van Versailles in 1920 moest het in de Eerste Wereldoorlog verslagen Hongarije meer dan twee derde van zijn staatsterritorium afstaan.

De partij Jobbik droomt nog altijd van Groot-Hongarije. ‘Meer dan de helft van onze broeders leeft buiten de grenzen van het vaderland. We willen ze terughalen.’ Het aanbod van de regering Orban om alle Magyaren die in het buitenland leven een Hongaarse pas aan te bieden, vindt Varkonyi een goede eerste stap. Dat velen daarin een provocatie zien, kan hij maar niet begrijpen. Als vader van drie kinderen is hij diep bezorgd om het lage geboortecijfer bij de Magyaren: heel Europa raakt onder vreemde invloed. Volgens zijn berekeningen zullen in 2050 de zigeuners in Hongarije de helft van de bevolking uitmaken. Jobbik strijdt voor een ‘op christelijke waarden opbouwende, geestelijk gezonde samenleving’. Het rechts-radicale begrip voor Joden heet: ‘vreemdhartigen’.

Soms raast de campagneleider van Jobbik tegen de ‘onderdrukking door het internationale kapitaal’. Maar meestal kiest hij zijn woorden voorzichtig en spreekt hij met een zachte stem. Een bel-esprit. Hij, een antisemiet? Maar nee toch. Het rauwere taalgebruik laat Varkonyi, die het restaurant geruisloos verlaat, liever over aan iemand als ex-politiepsycholoog Imre Posta, die graag optreedt op partijbijeenkomsten van Jobbik: ‘Het Joodse volk is een gewelddadig indringende agressor die het bestaan van de oer-Hongaarse aarde in gevaar brengt.’

Tegen de socialisten

Ze wordt aangezien als de stem van een nieuwe literaire generatie. Ze vertelt over breuken in de samenleving, over minnaars en minnaressen, ze houdt zichzelf en haar land een spiegel voor. Noémi Kiss, 36, is een avonturierster, een revolutionaire. Ze heeft in april voor de rechtse conservatieven van Fidesz gekozen. Hoe kun je dat nu rijmen?

Het was minder een stem voor Fidesz dan tegen de socialisten. Een afrekening. ‘Hongarije was het land van de politieke leugen geworden’, zegt ze. ‘Een broedplaats van verraad aan het gegeven woord. De voorgaande regering heeft zo goed als geen enkele hervorming doorgevoerd, de mensen waren verbitterd. Uiteindelijk bleef er niets anders over dan tegen de socialisten te stemmen.’

Noémi Kiss is opgegroeid in een ouderlijk huis waarin met politieke argumenten vooral tegen het provincialisme van leider Janos Kadar (1912-1989) en zijn communisten werd gediscussieerd. De omwenteling heeft ze, net als haar ouders en de meeste andere Hongaren, als een bevrijding ervaren. Destijds was ze vijftien jaar. Maar vrijheden werden vanzelfsprekend, en andere dingen belangrijker: de zoektocht naar de eigen identiteit, de carrière.

Kiss promoveerde op het werk van de dichter Paul Celan (‘ Der Tod ist ein Meister aus Deutschland‘). Toen ze eind twintig was schreef ze korte verhalen waarin seksuele taboes gebroken werden. Ze werd bejubeld als een literaire ster. Nu is ze een vrouw met kortgeknipt haar, type Audrey Hepburn, docente in vergelijkende literatuurwetenschap, en sinds negen maanden de moeder van een tweeling.

Het besnoeien van de cultuurbudgetten bevalt haar niet. Maar ze vindt dat het nog te vroeg is om de staf over Orban te breken. ‘Het is moeilijk aan een positieve verandering te geloven, maar ik moet. Anders zou ik geen toekomst hebben.’

Kiss en de meeste andere jonge Hongaarse literaten zijn de jaren van maatschappelijke discussie moe. Ze hunkeren naar een private time-out en genieten ervan dat ze politieke kwesties links kunnen laten liggen. De verdeeldheid van de culturele scene blijkt zowel uit hun ontmoetingsplaatsen als uit hun thema’s. De ouderen discussiëren graag in de glitter van het pluchen café New York; ze zijn gefixeerd op het verleden, ze zijn bang voor een terugkeer van het antisemitisme. Jongeren zoals Kiss vertoeven graag in de karakterloze bierkroegen op de Chinezenmarkt, plekken zonder geschiedenis. Ze blikken maar zelden terug, wel vooruit, en vaak opzij. ‘Wat er gebeurde terwijl we sliepen’ is de titel van het nieuwste boek van de avant-gardiste.

Heil Hitler

Zo erg zal het wel niet worden, dacht ook de Joodse intellectueel Gaspar Miklos Tamas, 61 jaar. Tot vorig jaar, op de dag dat voor zijn huisdeur in het centrum een bende zwarte uniformen met militie-laarzen hem stond op te wachten: ‘Heil Hitler, professor Tamas, hoe maakt u het?’

En dan de verkiezing in de herfst: de nederlaag van het links-liberale kamp dat de professor ooit in het parlement vertegenwoordigde; en nu in het parlement een tweederdemeerderheid die alles, ook een nieuwe grondwet, mogelijk maakt. Sindsdien krijgt Tamas geen invitaties meer voor tv-debatten. Van zijn 23 bedienden in zijn onderzoeksinstituut aan de Academie der Wetenschappen moeten er 16 ont-slagen worden, hijzelf incluis, zo heeft Tamas vernomen. Bedolven onder zijn boeken in een bouwvallig huis piekert hij over wat misgelopen is in Boedapest. Hij spreekt over problemen die de rechterzijde heeft geëxploiteerd: hoge werkloosheid, uitbuiting door de postcommunisten die na de omwenteling de winsten opstreken, geringe kansen voor studenten – maar daarna geeft hij toe dat dit alles eigenlijk niets verklaart. De stilzwijgende verstandhouding tussen Fidesz en Jobbik is voor hem een bewijs van het onvermogen van het systeem en hij vraagt zich af of het zich daar ooit van kan herstellen. Dat links met uitzondering van Szeged nu ook alle 23 steden verloor die niet onder een district vallen beantwoordde precies aan zijn verwachtingen – ‘wel goede nacht dan maar, Hongarije!’

Er leven nog 80.000 Joden in Boedapest, een stad van 1,7 miljoen inwoners. De synagoge aan de Dohanystraat is de grootste van Europa. Vele jongeren in de kroegen spotten met de ‘extreemrechtse idioten’, maar anderen vertellen dat hun ouders al op hun gepakte koffers zitten. Ze voelen zich ontheemd.

De beroemdste schrijver van het land woont al jaren niet meer in Boedapest, maar in Berlijn. Imre Kertesz (80), een overlevende van Auschwitz, vindt Boedapest een stad zonder geheugen en velt een hard oordeel over zijn landgenoten: ‘Rechtse extremisten en antisemieten hebben het voor het zeggen. De oude ondeugden van de Hongaren, hun hypocrisie en hun neiging om alles te verdringen, gedijen als nooit tevoren. Hongarije in de oorlog, Hongarije en het fascisme, Hongarije en het socialisme: niets wordt verwerkt, alles wordt met mooipraten potdicht ge-schminkt.’ Waarom Kertesz in de Duitse hoofdstad leeft? ‘Heel simpel: omdat het voor een Joodse schrijver beter is in Berlijn dan in Boedapest te leven.’

©Der Spiegel, vertaling Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content