Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Jan Ullrich als de exponent van het sport- systeem in de DDR: hij werkt nog altijd met Peter Becker, zijn trainer van toen.

Terwijl Jan Ullrich in de Tour op jacht gaat naar een tweede opeenvolgende overwinning, heerst er in Merdingen, de op twintig kilometer van Freiburg gelegen woonplaats van de nieuwe Duitse superster, een bijna sacrale rust. In het enige hotel van dit dorp in het Zwarte Woud resideert Peter Becker, de eerste gediplomeerde Duitse wielertrainer die Ullrich destijds ontdekte en hem via een op Oost-Duitse leest geschoeide trainingsmethodiek naar de wereldtop leidde. Becker hoeft er niet bij te zijn tijdens het begin van de Ronde van Frankrijk. “Mijn werk is af, Jan zal er weer staan”, profeteert hij. En wil pas naar de Tour trekken als het gebergte in zicht komt: “Maar dan vooral om te kijken hoe het met de gemoedstoestand van Jan Ullrich is, of er op dat vlak eventueel iets moet worden bijgestuurd. Niets dat in de sport meer onderschat wordt dan de psychologie.”

Intussen houdt Peter Becker zich bezig met een aantal amateurs, leden van het zogenaamde Jan Ullrich-Nachwuchsteam die zich in het glooiende landschap van Merdingen voorbereiden op een aantal rittenwedstrijden en bijna slaafs opvolgen wat Becker hen voorschrijft. Het succes van Jan Ullrich heeft de status van deze straks zestig wordende trainer duidelijk verhoogd. Het is alsof hij als een soort onaantastbare professor het wielerevangelie verkondigt.

Ruim dertig jaar geleden studeerde Peter Becker af aan de wereldvermaarde Deutsche Hochschule fur Körperkultur in Leipzig en ging zich als rasechte Berlijner bezighouden met de wielerschool van Dynamo, de machtigste sportclub van de toenmalige DDR, waarin ook de topzwemster Franziska von Almsick en de ijsschaatsdiva Katarina Witt werden geboetseerd. Met gloed vertelt Becker over de manier waarop er met de jeugd werd gewerkt. Hij dompelt zichzelf onder in gevoelens van nostalgie: Becker voelde zich voor de val van de Muur duidelijk niet slecht in het door velen zo gehekelde regime. “Zonder het zelf te beseffen, stonden wij in zekere zin aan de zonnige kant van het leven”, proclameert hij. “Er was geen armoede, geen werkloosheid, geen uitzichtloosheid, geen maatschappij die naar excessen leidde. En bijna iedereen kreeg dezelfde rechten: één huis, één stuk grond, één auto. De jacht op luxe en geld die me hier zo frappeert, die trof je niet aan. Dat betekent dat de mensen daar op een heel andere manier met elkaar omgingen. Veel menselijker, veel natuurlijker, er was geen nijd, geen afgunst. Het ontbrak ons alleen aan vrijheid. Maar ik zeg altijd: vrijheid, dat kan je niet eten.”

Niettemin ergerde ook Peter Becker zich aan het machtsmisbruik “dat uiteindelijk tot de ondergang van deze staat heeft geleid.” En dat hem tot twee keer toe op een zijspoor deed belanden. Becker: “Ze hebben me eens uit de wielerschool weggestuurd omdat ik tegen een functionaris had verteld dat hij niets van wielrennen kende. En een andere keer omdat ik een zoon van een andere dirigent niet in de ploeg wilde opstellen. Twee keer ben ik toen een paar jaar als bokstrainer aan de slag gegaan, daarvoor had ik in Leipzig een speciale cursus gevolgd. Maar ze hebben me telkens teruggehaald omdat de ploeg er helemaal niets meer van bakte.” Hij vertelt het met een cynische ondertoon, deze mentor van Jan Ullrich, een wetenschappelijk gevormde trainer die lang en intens over zijn vak heeft nagedacht en die van daaruit een visie ontwikkelde die hij niet volledig aan de openbaarheid wil prijsgeven. Zeker als zijn manier van werken met Ullrich ter sprake komt, vervalt hij in een diep stilzwijgen. Maar dat zijn manier van werken vruchten afwerpt, blijkt ook nu weer: na een erbarmelijk en door ziekte gekenmerkt voorjaar blaakt Jan Ullrich net op tijd weer van conditie.

PETER BECKER: Ik heb Jan Ullrich elf jaar geleden voor de eerste keer ontmoet. Hij was toen dertien, ik zag hem bezig in een wedstrijd in Potzdam, tijdens een van mijn prospectiereizen. Hij viel me toen niet op door zijn uitzonderlijke klasse, maar wel door zijn stalen karakter. Jan was 1,62 meter groot en woog 45 kilo maar er brandde zoveel ambitie in dat lichaam, ik vroeg me af: waar haalt dat ventje die mentale kracht, die energie vandaan? Wat me ook meteen opviel, was de manier waarop hij op de fiets zat. Jan kon heel goed draaien, hij beschikte heel duidelijk over bepaalde basiseigenschappen. Daarom heb ik me over hem ontfermd. Ik dacht: als we dat lichaam kunnen ontwikkelen, dan kan hij er komen.

Hoe bent u vervolgens met hem aan het werk gegaan?

BECKER: Ik testte hem in eerste instantie op de ergometer, om te kijken naar zijn lactaat, naar zijn hartfrequentie, naar zijn recuperatievermogen. Daaruit bleek dat hij over een goed uithoudingsvermogen beschikte. Vervolgens werden zijn spieren getest. Er werd een bioscopie gedaan. Dat is van uitzonderlijk groot belang omdat je pas dan goed kan zien hoe de spieren zich ontwikkelen en op welke manier je moet trainen. Aanvankelijk waren de resultaten van Jan Ullrich niet eens zo indrukwekkend. Het bleek dat hij over heel weinig explosiviteit beschikte. Maar hij maakte dat goed door die ongelooflijke wilskracht, door die ijzeren instelling die hem nu nog altijd kenmerkt. Van daaruit is het gemakkelijk om met iemand aan het werk te gaan, zeker als je in een bepaald trainingsprogramma gelooft. Ik vind veelzijdigheid zeker in de jeugdjaren heel belangrijk, dat is een beetje mijn stokpaardje. Wij hebben in de winter heel veel aan ski gedaan, er werden allerhande balsporten beoefend. Als je die veelzijdigheid kan koppelen aan de juiste dosering, dan kan je heel ver komen. Ik heb over die materie trouwens mijn eindwerk geschreven. Na tijdens mijn studie heel goed over alles te hebben nagedacht.

Er zijn nochtans veel mensen die vinden dat wielrenners specifiek moeten trainen en alleen de spieren moeten gebruiken die ze nodig hebben.

BECKER:(kortaf) Dan moeten ze maar bij die mening blijven.

U ziet het anders.

BECKER: Mijn overtuiging is: hoe veelzijdiger je werkt, hoe meer mogelijkheden er worden geopend. Dat is bij Jan Ullrich heel duidelijk gebleken. Al is het niveau dat Ullrich nu heeft bereikt, het resultaat van veel inspanningen. Van een gedegen technische en tactische scholing bijvoorbeeld: je moet de atleet duidelijk maken waarmee hij bezig is, hem bewust maken van het hele proces. Je moet naar een soort eenheid streven van opvoeding en opleiding, van pedagogie en psychologie. Ullrich beheerst alle facetten van zijn sport, hij heeft in wezen voor wielrenner gestudeerd. Naar buitenuit geeft hij, bijvoorbeeld, de indruk dat het materiaal hem niet interesseert, maar vergis je daarin niet, hij is wat dat betreft heel maniakaal.

Heeft de manier van werken in de toenmalige DDR van Ullrich een kampioen gemaakt?

BECKER: Zonder enige twijfel. Waarmee ik niet wil zeggen dat Ullrich het succes van het DDR-sportsysteem belichaamt. Er werd niet overal even goed en geduldig gewerkt, ook al was de opleiding in Leipzig van een uitzonderlijk hoog niveau. De passie van al die hoog gekwalificeerde professoren, het was een feest om telkens naar de les te mogen gaan. Hoe raar het ook klinkt, wij hielden van onze docenten, wir liebten Sie.

Wat maakte die opleiding zo uitzonderlijk?

BECKER: Het concept van de school, het gegeven dat theorie en praktijk op een bijna perfecte manier in mekaar vloeiden, dat je alles wat je leerde, meteen ook in de praktijk mocht omzetten. En dat je echt in alle onderdelen werd onderwezen: fysiologie, psychologie, anatomie. Ik ben nu soms ook masseur van Jan Ullrich, wat dat betreft moeten ze me niets leren, dat vloeit allemaal voort uit die opleiding. Onze docenten waren enorm gedreven, vakidioten in de goeie zin van het woord, die er echt alles aan deden om een steeds grotere kennis te vergaren. En dan was er natuurlijk de structuur in de toenmalige DDR. De staat installeerde de sport met een duidelijk doel. Er werden grote centra opgericht, de trainers konden niet competent genoeg zijn en kregen de gelegenheid zich in hun discipline constant verder te ontwikkelen en te vervolmaken, het voortdurend perfectioneren van het scoutingssysteem, dat leidde in al die jaren tot een grote vorm van professionalisme. Daarbij kwam dat de DDR ook profiteerde van de sportwetenschap die toen in de Sovjet-Unie op een erg hoog niveau stond. De Russen wonnen bij de allereerste Olympische Spelen waaraan ze deelnamen, in 1952, de meeste gouden medailles. Ze werkten heel geavanceerd, als je de sportliteratuur uit die tijd onder ogen neemt, dan weet je echt niet wat je leest. En de manier ook waarop die atleten mentaal sterk werden gemaakt, de wijze waarop de motivatie werd aangewakkerd. Ik herinner me dat Olga Romschkova toen het discuswerpen bij de vrouwen won en dat ze zei: de grote kracht van het systeem in de Sovjet-Unie is dat ze je leren winnen. Het is alleen maar jammer dat die ontwikkeling op een bepaald moment niet meer verder is gegaan, dat de verschillende republieken steeds federalistischer gingen werken, ofschoon alles in Moskou was gecentraliseerd. Dat was het begin van het einde. Terwijl ze het in de DDR heel anders aanpakten en zich concentreerden op die sportdisciplines die veel medailles opbrachten. Het is achteraf eigenlijk verbijsterend hoe keihard er economisch en prestatief werd gedacht. Aan sportdisciplines waarin ze geen heil zagen, werd geen aandacht meer besteed. Daarin waren ze echt genadeloos. Ze zeiden bijvoorbeeld: in waterpolo kunnen we nooit de besten zijn, daarin valt er maar één medaile te winnen, dus interesseert ons dat niet meer. Dat betekent dat mensen die daar hun levensinhoud van hadden gemaakt, plots in een gat vielen, dat ze eensklaps geen doel meer hadden.

De sport werd gebruikt als propagandamiddel. Die moest tonen hoe goed het socialisme wel was. En daarvoor ging men heel vaak over de schreef, zoals blijkt uit alle dopingverhalen die de afgelopen jaren aan de oppervlakte dreven.

BECKER: Weet u wat mijn geluk is geweest? Dat ik altijd bij de jeugd mocht werken. Dat niemand me kwam vertellen welk doel ik moest bereiken, dat niemand me duidelijk maakte dat ik moest manipuleren om prestaties te produceren. Ik heb trouwens altijd gezegd: aan dat soort dingen doe ik nooit mee. Maar hoe ontstaat zoiets, hoe wordt dat in de hoofden van al die trainers gepompt? Je moet het zo zien: de opleiding stond in het teken van een zoektocht naar perfectie. Men heeft de grenzen altijd maar willen verleggen. Zes, zeven, acht uur trainen aan een hoge intensiteit, hoe kan het lichaam dat op de beste manier verwerken – daarover dacht men constant na. Dan werd er, bijvoorbeeld, niet gezegd: we gaan anabolica gebruiken en het gevaar bestaat dat er een blijvende schade optreedt. Maar wel: als we anabolica pakken, kunnen we de trainingsintensiteit nog verhogen en het gevaar op blessures verminderen. Het werd zo voorgesteld alsof die producten de atleet zouden beschermen. Terwijl er alleen maar misbruik van werd gemaakt om de ontwikkeling te forceren, in de plaats van het nodige uit geduld te oefenen. Het is daarom ook dat ik zeg dat de overwinning van Ullrich in de Tour niet het succes van het DDR-sportsysteem bewijst. Omdat er te veel dingen gebeurden die in tegenspraak zijn met de humanistische gedachte van het systeem. En die eigenlijk ook haaks stonden tegenover de basisfilosofie. Die was dat je de kosten van de gezondheidszorg serieus zou remmen, als je de mensen stimuleert om aan sport te doen.

Bent u als jeugdtrainer echt nooit met doping in aanraking gekomen?

BECKER: Nee. Dat kan ik echt met de hand op het hart zeggen: Jan Ullrich is heel zuiver opgegroeid, hij is in alle opzichten het product van een systematische opbouw.

Wanneer hebt u voor het eerst gezien dat er in hem een potentiële Tourwinnaar school?

BECKER: Ik dacht nooit aan bepaalde wedstrijden. Mij ging het er alleen om: hoe haal ik het maximale uit zo’n renner? Dat blijft ook nu mijn uitgangspunt. Dat kan alleen als je je eigen trainingsprincipes trouw blijft, alleen dan garandeer je continuïteit. En dat ontbreekt nu in de sport. Omdat de juiste vakmensen er niet zijn. Ik heb het altijd jammer gevonden dat er na de val van de Muur zo weinig gebruik werd gemaakt van de kennis van de DDR-trainers. Alleen in de kanosport hebben ze dat gedaan. Met het gevolg dat Duitsland in deze discipline de absolute wereldtop is. Veel heeft natuurlijk te maken met alle wilde verhalen die je later hoorde. Terwijl deze staat zijn goeie kanten had.

Voelde u zich beter voor de Wende dan nu?

BECKER: Dat ga ik niet zeggen. Alleen: als je in de DDR een rustig voortkabbelend leventje wou, dan kon dat. Je hoefde je niets van de politiek aan te trekken, je hoefde je liefde voor Eric Honnecker niet te betuigen. Huisje, tuintje, je kinderen die konden studeren, een vast inkomen, daar viel best mee te leven. Natuurlijk waren er dingen waaraan je je gruwelijk ergerde. Mensen die hun macht misbruikten, die anderen in hun ontwikkeling remden en zelfs onderdrukten en daarmee regelrecht tegen de basisprincipes van het socialisme ingingen. Want die stellen dat iedereen het recht heeft op gelijke kansen. Dit land zat vol tegenspraak en dat heeft uiteindelijk tot de ondergang geleid. Al moet ik zeggen dat er voor mij na de val van de Muur niet dusdanig veel veranderde. Zeker niet in relatie tot Jan Ullrich. We zijn toen naar Hamburg vertrokken en trainden gewoon op dezelfde manier verder. We kregen niet goed mee wat er aan de hand was, zo gebiologeerd waren we door het wielrennen. Maar voor Jan opende zich wel de mogelijkheid om aan meer internationale koersen deel te nemen. Zonder die politieke omwenteling zou hij ongetwijfeld olympisch kampioen geweest zijn en had hij gegarandeerd een paar keer de Vredeswedstrijd gewonnen. Maar aan een Ronde van Frankrijk viel dan natuurlijk niet te denken. Toch moet ik zeggen dat Jan nog altijd dezelfde is als vroeger. Hij volgt nog steeds het trainingsprogramma op dat ik hem voorschrijf.

Waarbij er momenten zijn dat er spartaans wordt gewerkt. Ook in de weken voor de Tour hebt u zich een paar keer met Ullrich van de buitenwereld afgezonderd.

BECKER: Inderdaad. Dan gaan we tot het uiterste.

Wat doet u dan?

BECKER: Daarover wil ik niet praten. Dat gaat niemand wat aan, neem me niet kwalijk dat ik dat zo direct zeg. We hebben zo onze eigen methodiek, we doen dingen waarvan iedereen heel raar zou opkijken. Maar we houden dat liever voor ons, al gebeurt alles in overleg met een dokter. Van de andere kant merk ik ook: Jan Ullrich heeft zijn lichaam in de loop van de jaren heel goed leren kennen. Vaak komt het er alleen maar op aan wat kleine dingen aan te geven. Vandaar dat mijn aanwezigheid in de Ronde van Frankrijk niet noodzakelijk is. Ik hoor uiteindelijk niet bij het Telekom-team. Alleen net voor het gebergte ga ik Ullrich even opzoeken. Omdat ik hem zo goed ken dat ik tot in het diepste van zijn ziel kan doordringen. En ik herhaal het: psychologie is heel belangrijk. Ook Rudy Pevenage, de adjunct-ploegleider, is daar sterk in. Hij heeft een heel goed contact met Ullrich. Pevenage is een van de beste ploegleiders die ik ken. Rustig, beheerst, een echte kenner. Net zoals de hele begeleiding bij Telekom op een heel hoog niveau staat.

Jan Ullrich is dit seizoen heel laat in vorm geraakt en kwam uit de winter met vijftien kilo overgewicht. Hebt u zich toen niet ongerust gemaakt?

BECKER: Waarom zou ik? Ik wist wat er aan de hand was. Jan is vorig jaar in oktober ziek geworden, een zware verkoudheid. Voor het eerst sinds hij wielrenner is, raakte hij twee weken lang de fiets niet aan, moest hij helemaal inactief blijven. In die periode is zijn gewicht gestegen naar 83 kilogram. Dat oogt veel voor iemand wiens conditiegewicht rond de 70 kilo schommelt, maar dat is in wezen niet dramatisch voor iemand van 1,83 meter. Je mag bovendien niet vergeten dat Ullrich over een minimaal vetgehalte beschikt. We hebben dat overtollige gewicht snel kunnen wegwerken. Alleen: net voor Kerstmis werd hij weer ziek. Je weet hoe dat gaat in die eindejaarsperiode: wat eten, wat snoepen. Hij zat meteen weer aan 83 kilo. Dan gingen we op trainingskamp naar Mallorca en daar moest Jan met een bronchitis twaalf dagen in bed blijven. Gevolg: je moet weer vanaf het nulpunt starten. Op dat moment hebben we gezegd: vanaf nu telt alleen de Ronde van Frankrijk, werken we naar de elfde juli toe, de dag dat de Tour start. En we zorgen ervoor dat er een stabiele vorm wordt opgebouwd: geen snelle conditiepiek die maar een week aanhoudt, maar een vorm waarmee je in de Ronde van Frankrijk overeind blijft. En dat is gelukt. Dat het in een paar wedstrijden minder liep, dat was ingecalculeerd, dat zorgde bij ons niet voor paniek. Ik moet achteraf zeggen: het is in die periode voor Jan heel goed geweest dat hij bij Telekom reed, dat hij op geen enkele manier onder druk werd gezet, maar dat iedereen in het team begrip toonde voor zijn situatie. En ook bijzonder kalm bleef. Terwijl vooral de Duitse pers op dat moment de grootste onzin schreef. Toch heb ik vaak gedacht: in een andere ploeg had het gevaar bestaan dat ze Ullrich zo opjaagden dat hij zichzelf vergaloppeerde. En nooit meer boven water kwam.

Jan Ullrich heeft vorig jaar in de Tour een fabuleuze indruk gemaakt. Opvallend was dat hij tijdens het klimmen altijd heel lang in het zadel bleef. Hebt u daarop gehamerd?

BECKER: Kent u Gustav-Adolf Schür, de legendarische renner uit de DDR? Die kwam tijdens het klimmen ook vrijwel nooit uit het zadel. Aan hem heb ik me altijd gespiegeld, zoals die man op zijn fiets zat, zo gestroomlijnd, zo harmonieus. Ik heb Ullrich altijd voorgehouden: hoe minder je uit het zadel komt, hoe meer krachten je overhoudt. Maar je moet natuurlijk de spieren hebben om zo te rijden. Ook daarbij hebben die testen ons geholpen.

Wanneer heeft Ullrich op u het meest indruk gemaakt in de Tour van vorig jaar?

BECKER: Tijdens de laatste week. Toen hij twee dagen diarree had en met een ontsteking aan de neus sukkelde. De manier waarop hij toen toch alle aanvallen afsloeg, met die grimas op zijn gezicht, dat zal me altijd bijblijven. Dat was van een bijna ontroerende schoonheid: een kampioen die bijna zit te sterven op de fiets en toch onder alle aanvalsgeweld overeind blijft. De Duitse kranten schreven toen: Ullrich heeft zich geforceerd, hij kan niet meer. Terwijl der Junge toen echt een buitenaardse prestatie leverde. En als je ziet hoe fris hij in Parijs aankwam, weer helemaal hersteld van de lichamelijke ongemakken, hij had nog tien ritten kunnen rijden. Ik was trots toen ik hem in Parijs met die gele trui op het podium zag staan. Ik dacht: we hebben de voorbije tien jaar niet slecht gewerkt.

Kan Ullrich nog evolueren?

BECKER: Absoluut. Hij gaat nog sterker worden. Zijn lichaam is nog niet helemaal volgroeid, er blijft een progressiemarge. Dan kunnen we het seizoen ook anders aanpakken, ook al eens op een voorjaarsklassieker mikken, hij wordt uiteindelijk vijfentwintig. Maar je mag dat soort zaken niet overhaasten. Ik zie rond me genoeg renners die door een ondoordachte aanpak worden verbrand. Ik ben altijd uitgegaan van behoedzaamheid. Een rustig aanpassingsjaar in 1995, een Ronde van Frankrijk in 1996 die eigenlijk niet voorzien was. Maar op zeker moment zei Walter Godefroot tegen Ullrich: rij een rit of zes mee, gewoon om even kennis te maken met het ritme, als het niet gaat stap je af. Dat beviel me als trainer absoluut niet. Ik vind niet dat je naar zo’n wedstrijd gaat om op te geven. Maar in die Ronde van Frankrijk is met die tweede plaats al gebleken hoe stabiel de basis was die we toen hadden gesmeed.

Wat vindt u de grootste kwaliteit van Jan Ullrich?

BECKER: De totale identificatie met dat ene doel, met die ene wedstrijd. Niemand die zich zo kan opladen als hij. Ook dat heeft van hem een kampioen gemaakt. In de DDR waren er veel renners die de top wilden halen omdat ze dan tal van privileges kregen en veel buitenlandse reizen mochten maken. Dat was hun bron van motivatie. Voor Jan Ullrich telden dat soort dingen niet. Hij wilde als wielrenner een prestatie neerzetten. De rest was voor hem totaal onbelangrijk. En in wezen is dat vandaag nog altijd niet veranderd. Jan bedrijft de wielersport nog altijd met hetzelfde uitgangspunt als vroeger: hij zoekt der Kampf, de confrontatie met anderen. Dat er daaraan eventueel ook materiële dingen verbonden zijn, dat interesseert hem absoluut niet.

“De grote kracht van het systeem was dat het je leerde winnen.”

“De manier waarop hij toen alle aanvallen afsloeg, was van een bijna ontroerende schoonheid.”

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content