Het leuke aan de oliecrisis van 1973 was dat we geen liter olie tekort kwamen. De Arabieren zorgden gewoon voor heerlijk rustige autoloze zondagen.

Groene alternatievelingen en zachtereactionairen vonden het een prachtig schouwspel. Priesters van de toen nog dominante katholieke kerk loofden handenwrijvend de onverwachts weergekeerde rust op de dag des heren. “Zonder auto zijn de mensen vriendelijker. Ze hebben weer geleerd elkaar goedendag te zeggen”, verklaarde een gelukzalige pastoor in Turnhout.

Enkele dagen later berichtten de kranten over een opmerkelijke verbetering van de luchtkwaliteit in de steden. Weinig lezers waren na lectuur van dit artikel met stomheid geslagen. Door de week puften de steden als van oudsher onder de uitlaatgassen en donderden de vrachtwagens over de wegen, maar op zondag 18 november 1973 reden er voor het eerst sinds heel lang geen auto’s in België. Of beter: bijna geen.

Het was de Nederlandse minister van Economische Zaken, de latere premier Ruud Lubbers (CDA), die het idee van de autoloze zondag op 30 oktober 1973 lanceerde. Nederland werd wegens zijn vermeend bevoorrechte relatie met Israël extra geviseerd door de Arabische olieproducerende landen. De Jom Kippoeroorlog leidde tot een boycot. Almaar meer Arabische landen staakten de uitvoer van olie naar Rotterdam. De regering onder leiding van de sociaal-democraat Joop Den Uyl (PVDA) nam maatregelen om te voorkomen dat de strategische stocks aangesproken zouden moeten worden. “Den Uyl zit in de olie”, zong Vader Abraham. Vol leedvermaak schafte ook Vlaanderen zich het singletje aan.

DE GOAL VAN JAN VERHEYEN

De aankondiging van het algemeen rijverbod op zondag 4 november, vergrootte nog de hamsterwoede bij onze noorderburen. Tot 15.000 jerrycans gingen er in één week tijd over de toonbank. Zelfs in het toch al van fietsen vergeven Nederland deden de rijwielhandelaren gouden zaken. Producent Gazelle verkocht duizend fietsen meer dan in dezelfde week het jaar voordien.

Een Amsterdamse fietsenboer met Nederlandse koopmansgeest afficheerde winkelbreed: “Neem zondag de fiets”. Wie zich die week geen tweewieler had aangeschaft, kon die nog altijd bij hem huren. Veel slechter verging het de Nederlandse horeca. Veertig procent van de gasten van cafés, restaurants en hotels haakte af. Zonder auto bleven veel noorderburen gewoon thuis op de sofa zitten.

De eerste Belgische autoloze zondag viel samen met de derde Nederlandse. Die 18de november kwalificeerde de Nederlandse voetbalploeg met Johan Cruijff en Rob Rensenbrink zich ook voor de eindronde van de wereldbeker in Duitsland (1974), ten nadele van de Rode Duivels. Volledig onterecht, want na een potje voorbeeldig laf Belgisch voetbal werd een doelpunt van Jan Verheyen in de slotfase van de wedstrijd afgekeurd. Heel België had gezien dat Verheyen niet buitenspel liep, toen Paul Van Himst zijn vrijschop over de Nederlandse verdediging borstelde.

Een verwaarloosbare veertien miljoen Nederlanders had daarover een licht afwijkende mening. Helaas dacht ook de Sovjetrussische scheidsrechter er zo over en dus mochten de Belgische voetballers thuisblijven. België twijfelde heel even. Wat was het ergste: een autoloze zondag of een halve nederlaag in de derby van de lage landen? Het antwoord was snel bekend. De autoloze zondag had leuke kanten, een ploeg geleid door Raymond Goethals nauwelijks.

Tot de oliecrisis ging de geïndustrialiseerde wereld (Verenigde Staten, West-Europa en Japan) ervan uit dat er altijd wel nieuwe olievelden zouden worden gevonden die aan de toenemende energievraag zouden beantwoorden. Er moest altijd meer olie worden opgepompt. In de jaren zestig groeide het energieverbruik in de niet-communistische landen even snel als in de dertig daaraan voorafgaande jaren samen.

Slechts langzaam vond, en dan nog alleen onder specialisten, de idee ingang dat ook deze grondstof eindig was en in almaar moeilijker gebieden zou moeten worden ontgonnen. Als de olie al kon worden opgepompt, want door druk van de opkomende milieulobby mocht er alvast in het ongerepte Alaska geen petroleum worden gewonnen. Bij sommigen groeide dus het besef dat de bomen niet tot in de hemel zouden blijven groeien. Het was een kleine minderheid, wiens vervelende boodschap onvoldoende werd gehoord.

Zelfs officiële instellingen als de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Gemeenschap (EG, nu Europese Unie) wilden tot het uitbreken van de oliecrisis de mogelijkheid van een bevoorradingsprobleem niet eens overwegen. Het Midden-Oosten zou onder alle omstandigheden olie blijven leveren en in de jaren zeventig zouden kernenergie en steenkolen een belangrijk alternatief worden voor olie. Dat was de achterliggende redenering.

De Verenigde Staten maakten zich zo mogelijk nog minder zorgen. Toch niet over de oliebevoorrading. President Richard Nixon en zijn minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger hadden andere dingen aan hun hoofd. Als ze niet in de weer waren met de vredesonderhandelingen over Vietnam, de detente met Rusland of de pingpongdiplomatie in China, dan waren er wel de opeenvolgende monetaire crises en de wrijvingen met Europa. Tot overmaat van ramp raakte Nixon na de presidentsverkiezingen van 1972 ook nog verwikkeld in de Watergate-affaire – de inbraak in het hoofdkwartier van de democratische tegenstanders. Kortom: het Westen was blind voor de signalen.

KADDAFI WIPT KONING IDRIS

In 1970 was Venezuela nog de belangrijkste olie-exporteur van de wereld, maar van dan af vertraagde het Latijns-Amerikaanse land zijn productie. Net op dat ogenblik was de vraag naar olie voor het eerst groter dan het aanbod. Ondanks de oliewinning in Indonesië en Nigeria was de geïndustrialiseerde wereld meer en meer afhankelijk geworden van de olielanden rond de Perzische Golf.

Die slorpten tussen 1970 en 1973 de volledige productie-uitbreiding op van de organisatie van olieproducerende landen (OPEC). De afhankelijkheid van de Perzische Golf maakte het Westen kwetsbaar, vooral omdat het moeilijker werd om de OPEC-landen tegen elkaar op te zetten en zo de prijzen laag te houden. Ene kolonel Muammar al Kaddafi zat daar voor veel tussen.

In september 1969 greep Kaddafi in Libië de macht. Met een staatsgreep maakte hij een einde aan het rijk van koning Idris. Die vorst was een vriend van het Westen en had er na de Zesdaagse Oorlog van 1967 voor gezorgd dat Europa betaalbare olie bleef krijgen. Door de sluiting van het Suezkanaal moesten de olietankers vanuit de Perzische Golf immers duizenden mijlen omvaren. Daardoor waren er te weinig tankschepen en won de olie van de Middellandse Zee aan belang. Koning Idris dreef de Libische productie fors op, tot grote tevredenheid van West-Europa.

Na zijn staatsgreep verlaagde Kaddafi de nationale oliewinning vrijwel onmiddellijk met een vijfde. Het was maar een eerste stap, want de Libische alleenheerser wou de machtspositie van zijn land verzilveren. Samen met de Algerijnse president Houari Boumedienne lanceerde hij al in 1970 een offensief om de Arabische olieproducerende landen beter te laten delen in de winst – in feite waren hun reële inkomsten uit de oliewinning in de loop van de jaren gedaald.

Kaddafi kon tegen een financieel stootje. Libië beschikte over voldoende monetaire reserves om het zeker vier jaar uit te zingen. “Toevallig” raakten ook de olieleidingen vanuit Saoedi-Arabië en Irak naar de Middellandse Zee buiten gebruik. De olieleiding vanuit Saoedi-Arabië viel uit na een “ongeluk” met een Syrische tractor. Die vanuit Irak werd gesloten na een conflict over de aan Syrië te betalen transportheffing.

In september 1970 boekte Kaddafi succes. Libië forceerde de eerste echte prijsdoorbraak sinds de oprichting van de OPEC. De staten van de Perzische Golf volgden het voorbeeld. Tijdens onderhandelingen in Teheran dreigde de OPEC al in februari 1971 met een boycot. Het kwam nog tot een akkoord. De oliemaatschappijen zouden veertig procent meer belasting betalen, in ruil voor gegarandeerde afname uit de eigen concessies.

Libië en Algerije zetten vervolgens een nieuwe aanval in, dit keer op de concessies zelf. Door de oliewinning te nationaliseren hoopten ze de prijzen op te drijven. Zodra de olie in staatshanden was, hadden de olielanden bovendien de keuze. Ze konden de olie verkopen aan de grote olieconcerns of rechtstreeks aan de importlanden.

De verwachte meeropbrengst bleef evenwel uit: het Westen kreeg zijn inflatie niet onder controle en de Verenigde Staten devalueerden tot twee keer toe hun dollar, de munt waarmee ook de olie wordt betaald. Dat was de situatie toen op 6 oktober 1973 het vierde Israëlisch-Arabische conflict uitbrak.

FRANKRIJK VAART EEN ANDERE KOERS

De aanval van Syrië en Egypte verraste Israël én de Verenigde Staten. De Egyptische president Mohammed Anwar El Sadat wist dat zijn winstkansen klein waren, maar zag de oorlog tegen Israël ook als een middel om de Arabische wereld te herenigen. De geplande bijeenkomst van de olielanden in Wenen werd vier dagen verdaagd, maar vond wel plaats. De olielanden wilden de belasting op de olie verdubbelen.

Het Westen dat de dreiging al maanden had moeten voelen, had verzuimd om afdoende noodscenario’s voor de distributie en de rantsoenering uit te werken en stond bijgevolg in een zwakke positie. Het was ook nog verdeeld – Frankrijk wilde een andere koers varen dan de Verenigde Staten – en had de noodkreten van de oliemaatschappijen met grote consequentie in de wind geslagen.

Omdat politiek Washington niet wilde luisteren, plaatste de Amerikaanse oliemaatschappij Mobil op 21 juni een advertentie in de gezaghebbende krant The New York Times. De maatschappij had het over de toenemende afhankelijkheid van de Arabische olie en vond het de hoogste tijd voor een vergelijk in het Midden-Oosten. Chevron schreef een maand later aan zijn aandeelhouders dat de Verenigde Staten de rechten van alle volken in het Midden-Oosten en dus ook van de Palestijnen moesten erkennen. Het mocht niet baten.

Op 16 oktober, tien dagen na het begin van de oorlog verhoogden de Golfstaten eenzijdig de olieprijs met zeventig procent. Een dag later beslisten de Arabische landen onder druk van Saoedi-Arabië om de productie jaarlijks met vijf procent in te krimpen. De Verenigde Staten verleenden intussen opnieuw militaire steun aan Israël.

Op 21 oktober kondigde Saoedi-Arabië een embargo aan tegen de Verenigde Staten, gevolgd door een olieboycot tegen Nederland. Het land van premier Den Uyl werd eenzijdige sympathie voor Israël verweten. De keuze van Nederland was willekeurig – met evenveel recht kwamen landen als Denemarken, Groot-Brittannië of West-Duitsland in aanmerking.

DE PIJPLEIDING BLIJFT VOL

Met de keuze voor Nederland werden ook België en Duitsland in hun oliebevoorrading bedreigd. Vanuit Rotterdam liep er onder meer een pijpleiding naar de haven van Antwerpen. In onze streken groeide de paniek, al verklaarde minister van Economische Zaken Willy Claes (SP) nog eind oktober dat de bevoorrading geen gevaar liep. De sjah van Iran van zijn kant kondigde rond die tijd aan dat zijn land de kraan niet zou dichtdraaien. De Perzische vorst voegde er fijntjes aan toe dat de prijs voor Iraanse olie wel eens met een factor tien zou kunnen verhogen.

Zonder dat er ooit werkelijk olietekorten waren, heerste er een echte crisisstemming. België kondigde besparingsmaatregelen aan. De temperatuur in overheidsgebouwen mocht de twintig graden Celsius niet overschrijden. Willy Claes doceerde de bevolking dat een temperatuurdaling met één graad een besparing van vier procent op het olieverbruik betekende. Vanaf halfweg november gingen de scholen op zaterdag dicht en, ter compensatie, op woensdagmiddag open. De activiteiten in de muziek- en balletscholen en de sportverenigingen werden verschoven. De strafstudies ook. Er werd zelfs even gesuggereerd om de kerstvakantie vier weken te laten duren en de paasvakantie tot vier dagen te beperken.

De lichtreclames moesten worden gedoofd tussen tien uur ’s avonds en acht uur ’s morgens. De oliebevoorrading werd beperkt tot tachtig procent van het voorgaande jaar. Auto’s mochten op de snelweg nog maar 120 kilometer per uur rijden, op andere wegen tachtig. Op 18 november moesten de auto’s in België op stal blijven, al had de Antwerpse havenschepen, vader Leo Delwaide (CVP), enkele dagen eerder aan zijn gemeenteraad gemeld dat er nog altijd geen liter ruwe olie minder door de pijpleiding tussen Rotterdam en Antwerpen had gevloeid.

SPOOKRIJDERS OP DE FIETS

Op de autoloze zondag van 18 november liepen er in Brussel en Antwerpen weer paarden op de Grote Markt. Buitenlieden trokken voor één keer met hun viervoeter de stad in, met in hun zog de smid om de loskomende hoefijzers te vervangen. In Antwerpen reed een als Arabier verklede fietser gesluierd door het stadscentrum – toen baarde dat nog opzien. Gezinnen toerden zonder direct levensgevaar door de straten van de steden. De stad was weer even van de mens en niet van de auto.

De Gentse taxibedrijven deden gouden zaken, net als hun collega’s in zowat het hele land. De Brusselse trammaatschappij had haar aanbod opgevoerd, maar toch zaten de trams en bussen op sommige momenten overvol. De Antwerpse trammaatschappij Miva had de grootste moeite gehad om voldoende bestuurders voor deze extra zware zondagdienst op te trommelen. Privé-busmaatschappijen reden spelers en supporters naar het voetbalterrein of brachten families naar de lang geplande gouden bruiloft.

Jongeren reden met rolschaatsen door de plechtstatige maar voor één keer verkeersvrije Brusselse Wetstraat. Overal trokken kinderen er met fietsen of rolschaatsen op uit. Omdat niet alle autoverkeer verboden was, mochten ze niet op de autowegen, maar velen stoorden zich daar niet aan. De zwakke weggebruikers vulden de pechstroken – en soms zelfs de rijstroken van de nog betrekkelijk nieuwe snelwegen. Hier en daar plukte de rijkswacht een spookrijdende tweewieler van het asfalt.

Jeugdbewegingen zochten op deze speciale dag niet het groen van bos of platteland op. Ze verlegden hun activiteiten naar het openbare domein. De straat werd hun speelplaats. Af en toe floten de scoutsleiders hun troepen bij elkaar, als een eenzame taxi of bus de rijksweg weer even kwam inpalmen. Overal in het land genoten wandelaars en fietsers van de autovrije steden. Het platteland maakte opnieuw kennis met een landelijke rust die al eeuwen verdwenen leek. Het weer was zonnig, maar fris. Niemand die daarover mopperde.

DE FRANSEN KOMEN KIJKEN

Alleen aan de kust liep er weinig volk rond. En wie er wel was, was een middenstander en die liep bijgevolg te knorren. De dagjesmensen en weekendtoeristen hadden verstek laten gaan. Hotelkamers bleven onbezet en geen toerist stak zijn benen onder een restauranttafel. Anders dan in het binnenland bleven de cafés in de kuststeden verdacht leeg. Woordvoerders van het kusttoerisme klaagden steen en been. Er zouden snel faillissementen volgen, als er niet ogenblikkelijk werd ingegrepen.

De Oostendse burgemeester Jan Piers (CVP), zelden om een frats verlegen, lanceerde op een mooie ochtend andermaal een lumineus idee. Gezien de oliecrisis zouden de Belgen slechts zes dagen op de zeven met de auto mogen rijden, maar ze mochten die autoloze dag zelf kiezen. Nog voor Piers zijn zin helemaal had afgemaakt, hadden ritselgrage landgenoten al zevenendertig manieren ontdekt om aan die verplichting te ontkomen.

Ook Raf Versteele, CVP-burgemeester van die andere kuststad De Panne, toonde zich een waardig vertegenwoordiger van het creatieve Belgendom. De eerste autoloze zondag had de douane geen Fransen doorgelaten aan de grens in Adinkerke. Buitenlanders mochten alleen op de Belgische wegen rijden als ze konden bewijzen dat ze op doorreis waren.

Nog voor de tweede autoloze zondag had Versteele dat varkentje gewassen. Er kwam een telegram van hogerhand: de tegenstribbelende douaniers moesten ook Franse ramptoeristen doorlaten die gewoon even met de wagen kwamen kijken hoe het was aan de Belgische kust zonder auto’s. Er kwamen niet eens zoveel zuiderburen over de grenslijn. Advocaat Versteele zou later zijn politieke loopbaan voortijdig moeten stopzetten na een veroordeling wegens gesjoemel in een verkavelingsdossier.

DE KARDINAAL IS EEN ARTIEST

De bevolking gedroeg zich tegen de verwachtingen in behoorlijk gedisciplineerd. De schrik zat er dan ook goed in. De rijkswacht van Oostende kreeg zelfs een telefoontje van een verontruste burger. Of hij zijn gras die dag mocht maaien? Geen andere Belg stelde zich de voorbije halve eeuw die vraag, zeker niet op zondag. De rijkswachter aan de telefoon heeft om zijn overplaatsing gevraagd.

Hoe dan ook, de dreiging met zware sancties miste haar effect niet. Ook de vrees voor een administratieve puinhoop bleek onterecht, al was het niet altijd even makkelijk om aan een vergunning te komen om toch met de auto te rijden. Toch was België meer dan royaal met het uitdelen van vergunningen.

De overheid maakte een uitzondering voor 60.000 voertuigen. Dat waren er een pak meer dan in Nederland, dat de helft meer inwoners telde en maar 14.000 voertuigen op de wegen liet komen. Maar ook de principiële Nederlanders stapten met de nodige souplesse door de crisis. Er zijn namelijk regels en regels, zoals er Nederlanders en Nederlanders zijn.

Voor priesters die met het openbaar vervoer naar hun kerk konden, wilde de overheid geen uitzondering maken. Die regel gold ook voor kardinaal Alfrink die de hoogmis moest opdragen in het Brabantse Boxtel. Van de verkeersinspectie kreeg de kardinaal consequent geen ontheffing op het rijverbod. De kardinaal vroeg daarop een bevriend oud-minister om te bemiddelen bij het ministerie.

De bisschop vond dat hij niet in groot ornaat de trein kon opstappen. Het ministerie toonde begrip. Kardinaal Alfrink kreeg de gevraagde afwijking. Omdat er voor geestelijken geen uitweg mogelijk was, vond de ambtenarij een andere oplossing. De kardinaal was voor de bureaucratie geen geestelijke, maar een “artiest met rekwisieten”.

Na afloop bleek dat de hele oliecrisis in de eerste plaats een meeslepend toneelstuk was. Er was namelijk nog altijd geen sprake van echte schaarste. De angst voor de economische ontreddering volstond om algemene paniek te veroorzaken. De crisis van 1973 liet wel diepe sporen na op economie en politiek. Maar olie was er altijd genoeg.

Volgende week: Watergate.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content