De auteur is hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven.
Men kan winst maken met om het even wat: door het aanbieden van producten of diensten, via het verkopen van brood of fietsen, tot reizen in verre landen. Voor wie op winst uit is, doet het er eigenlijk niet veel toe hoe men die winst maakt, als ze maar zo hoog mogelijk is. Meer en meer worden ook die sectoren die ontsnapten aan het winstdenken door een economische mentaliteit geïnfiltreerd. Er zijn nu beveiligings- firma’s, ondernemingen die gevangenissen uitbaten, huwelijksmakelaars, bedrijven waar men zich kan laten invriezen voor latere onsterfelijkheid, die eicellen, sperma of baarmoeders te koop aanbieden. Zelfs de zorg en het onderwijs zijn nu terreinen geworden die zich lenen tot economische activiteit. Kennis wordt een duurbetaalde, gepatenteerde commodity.
Zorgverlening en onderwijs brengen kosten mee voor individuen en voor de gemeenschap. Het is evident dat die prijzige activiteiten op een verantwoorde, financieel gezonde manier moeten worden georganiseerd. Dat betekent echter iets totaal anders dan ze vanuit louter economische motieven te ondernemen. De vraag is zelfs of zorg en onderwijs activiteiten zijn die hun eigen finaliteit kunnen behouden wanneer ze in de greep komen van economische drijfveren.
Het is waar dat universitair onderwijs of onderzoek zelden in hoofdzaak vanuit het streven naar winst worden georganiseerd, althans in ons land. Dikwijls echter zijn motieven aan het werk die daar zeer analoog aan zijn. Onderzoek wordt gestimuleerd niet in de eerste plaats omdat het op zichzelf de moeite waard is, maar omdat men beter wil zijn dan de anderen, andere onderzoekers, andere universiteiten, andere landen. Zelfs politici laten zich daardoor vangen. Ze zien hun land of universiteit graag hoog op de ranglijst staan. Terwijl het niet zo evident is of dat de opleiding van studenten, de overdracht van kennis, de interesse voor het weten zelf ten goede komt. Wat primeert, is dan niet de vorming zelf, of het plezier van het weten en onderzoeken, maar het de loef afsteken van de concurrenten, het hoog op de ranglijst figureren.
In de topsport is dat misschien niet erg, maar in zorg en onderwijs heeft dat bepaalde neveneffecten. De motivatie verandert. Het gaat er niet meer om te onderzoeken wat echt interessant of belangrijk is, maar om zich met dat soort onderwerpen bezig te houden waarmee men kan scoren. Het gebruik van sportterminologie is hier niet toevallig! Waar het eigenlijk op aankomt, is die projecten te ontwikkelen waarmee men een renommee of een toppositie kan verwerven. Professoren en onderzoekers worden carrièrejagers die zich zo duur mogelijk verkopen. Is het verwonderlijk dat in een dergelijk klimaat wetenschappelijk bedrog, vervalsing, opsmuk van resultaten en dergelijke, een punt van grote zorg zijn geworden in de wetenschappelijke wereld? De penetratie in onderwijs of onderzoek van economische motieven of wedijver, eindigt in een overwoekering door het verlangen naar winst of positie. Idem in de zorgsector. Waar het uiteindelijk om gaat, is de omzet, het hebben van de duurste apparatuur of de opvallendste projecten.
Waar blijft de kosten-batenanalyse die de prijs van die neveneffecten in rekening brengt? Zelfs de gedachte dat er dergelijke nevenwerkingen zijn, lijkt nauwelijks op te komen in de hoofden van de meeste beleidsmakers. Het geloof dat het winstmotief of de concurrentie alles waarin ze de hand hebben, tot gouden bloei brengt, is nu de werkelijk allesoverheersende ideologie geworden.
Herman De Dijn