Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Russische profane schilderkunst tussen 1760 en 1860 in het Antwerpse Hessenhuis.

IN DAT reusachtige land duurden de Middeleeuwen tot aan de heerschappij van tsaar Peter de Grote tussen 1689 en 1725. En dan nog : pas in 1861 werd de lijfeigenschap afgeschaft. De tsaren waren niet zo haastig met het invoeren van democratische hervormingen. Het zou hen zuur opbreken. Pas sinds de zeventiende eeuw raakte het gebruik van olieverf bekend in Rusland. Nog een eeuw later verschenen de eerste kunstverzamelingen die naam waardig.

Terwijl in de zeventiende eeuw in de noordelijke Nederlanden de genreschilderkunst met Johannes Vermeer een ongeëvenaard hoogtepunt bereikte, was er in Rusland van profane schilderkunst nog niets te merken, een enkele uitzondering daargelaten. Het was Peter de Grote die begin 1700 zijn land opende voor culturele invloeden uit West-Europa. De import van Europese kunstenaars en het uitsturen van Russische kunstenaars naar Europa zouden weldra vruchten afwerpen : vanaf het midden van de achttiende eeuw, zowat tegelijk met de oprichting van de eerste Academie voor Schone Kunsten in Petersburg, laat de profane schilderkunst in Rusland een ontwikkeling zien die geen onoverbrugbare afstand meer vertoont met wat er meer westwaarts op het continent gebeurt.

Dat is dan zo, maar tot op vandaag is daar in West-Europa weinig of niets van doorgedrongen. Russische profane kunst is hier immers bijna nooit verzameld of getoond. Tussen de iconen en de Russische avantgarde bij het begin van deze eeuw heeft hooguit de naam van Ilja Repin (1844-1930) een enigszins vertrouwde klank, al stelt men zich daar zowel een Russische laat-romanticus als een bizarre loot van het impressionisme bij voor. Dringend nodig was dus de Stichting Integratie Cultuur, om ?de uitwisseling van kennis en ervaring op cultureel gebied tussen Rusland en de Benelux te stimuleren.” De stichting nam zich voor om in de Lage Landen een overzicht van de Russische kunst van de 18de eeuw tot vandaag te tonen, verdeeld over vier tentoonstellingen.

?Het Kabinet van de tsaar” met de profane schilderkunst tussen 1760 en 1860 is de eerste in de rij, en is te gast in het Antwerpse Hessenhuis. De 102 schilderijen komen uit het staatsmuseum Nizjni Novgorod, de Regionale Galerie voor Schilderkunst van Tver en de grote Staatsgalerie Tretyakov in Moskou, dat voor het eerst een aantal doeken uit de 18de en 19de eeuw buiten de landsgrenzen uitleent. Maar wat betekenen honderd schilderijen voor zo’n grote periode, zo’n immens land ? Meer dan een glimp van de enorme diversiteit in de genres en van de individuele kwaliteit kunnen ze niet geven.

BIJBELVAST.

Tien kabinetjes op twee verdiepingen zijn, in chronologische orde, aan specifieke genres gewijd : Russisch portret, Europees portret, historieschilderkunst, romantisch landschap, romantisch portret, biedermeier of vroeg-realisme, kritisch realisme. Eén kabinet is aan slechts één kunstenaar gewijd, de profetische Alexander Andrejevitsj Ivanov (1806-1858) van wie gezegd wordt dat hij in de negentiende eeuw met kop en schouders boven iedereen uitstak. Afgaand op de enkele werken op deze tentoonstelling zelf echter, kende hij in de poëtische realist Alexej Gavrilovitsj Venetsianov (1780-1847) minstens zijn gelijke. Beide kunstenaars hadden overigens een broertje dood aan de spelregels van de academie : ze schilderden direct naar het leven en de natuur, en verwierpen het onderscheid tussen ?grote” kunst (historieschilderen) en ?kleine” kunst (genreschilderen).

Nadat Ivanov zich als jongeman de woede van tsaar Nicolaas I op de hals had gehaald door zijn nochtans bijbelvaste academie-eindwerkschilderij ?Josef legt dromen uit in de gevangenis” als een versluierde kritiek op het bloedig neerslaan van de dekabristenopstand te laten interpreteren, trok hij naar Rome en keerde pas naar Petersburg weer om er te sterven. Hij besteedde twintig jaar van zijn leven aan het nooit helemaal voltooide monumentale schilderij ?Christus verschijnt aan het volk”, dat voor de Russen naar eigen zeggen zoveel is gaan betekenen als het ?Lam Gods” voor ons. Voor Ivanov was het ook het kernstuk van zijn godsdienstfilosofie, waarin het aspect innerlijke loutering en volksbevrijding van het feodale juk onlosmakelijk met mekaar verbonden waren.

Van de vele voorbereidende studies voor dat werk laat het Hessenhuis de ?Venetiaanse schets” zien en de indringende detailstudie van de kop van Johannes de Doper, waarin de passionele bevlogenheid van de profeet zo uit de raak gekarakteriseerde kop spreekt. Zo’n klapper in een expositie van profane schilderkunst, het is wat. Enkele kleinere natuurstudies verraden Ivanovs vermogen om ?de innerlijke stem van de natuur” te laten opklinken uit precieze waarneming, feilloos compositorisch instinct en een delicaat samenspel van helder licht en genuanceerd kleurenpalet. De vloeiende toets, de zachte overgangen tussen de vormen, de transparantie van de verflagen en het subtiele clair obscur blijken ook uit het vertederende schilderijtje van ?Twee jongens tegen de achtergrond van een landschap”, een thema dat hem tijdens zijn laatste levensjaren zeer lief was.

Alexej Venetsianov had wel niet de briljante penseelstreek van Ivanov, maar zijn poëtische visie, compositorische klaarheid en licht- en kleurgevoel roepen, zeker in vergelijking met zijn tijdgenoten, een veel oudere mysterieuze wereld die van Piero della Francesca voor de geest, maar evengoed een moderne, minimale maar niet minder doorleefde strakheid die we in de Russische kunst pas terugvinden bij de boerenfiguren van Kasimir Malevitsj. Het boerenleven was Venetsianovs onderwerp. Hij verleende het weidse landschap zowaar een klassieke adem en gaf alledaagse voorwerpen een bijzondere gloed. En eigenlijk vermengde hij elementen van portretkunst, stilleven en landschapsschilderen tot een geheel.

Venetsianov, net als Ivanov een charismatische persoonlijkheid, leidde aanvankelijk een bedaard bestaan als landmeter en postbeambte in Petersburg en vervaardigde er portretten en karikaturen. Hij kreeg het zot in zijn kop, kocht een klein landgoed in Tver en ging en plein air schilderen. Hij opende een schooltje waarin hij lijfeigenen en kinderen van de verarmde landadel het vak bijbracht, en verwierf een schare trouwe leerlingen. Eén van hen, Grigori Vasiljevitsj Soroka, maakte een onopgesmukt portret van zijn meester als een eenvoudige, melancholisch peinzende man, warm en welwillend uit zijn donkere ogen kijkend. Het is in het Hessenhuis te zien.

BIEDERMEIER.

De profane schilderkunst was eigenlijk ontstaan als een buitenbeentje van de iconenproductie. Dan zijn we al in de zeventiende eeuw wanneer de eerste parsoena portretten van personen opduiken. Simplistisch van techniek, met directe aanbreng van een laagje dunne verf op de tekening, hebben ze het vlakke karakter, de stijve pose en de enigszins geabstraheerde achtergrond van de iconen. De tentoonstelling geeft maar één voorbeeld uit de 17de eeuw. Het is een anoniem, licht beschimmeld doek. De man in een bruine pelsjas is verbazend levensecht geportretteerd, met weinig opsmuk.

In de tentoonstelling maken we dan een sprong van minstens honderd jaar, wanneer de Europa-gedachte van Peter de Grote al flink wortel geschoten heeft, een staatsacademie is opgericht en een generatie portrettisten opstaat die niet moet blozen voor haar Europese tijdgenoten. Twee onder hen zijn van uitzonderlijk formaat. Fjodor Stepanovitsj Rokotov, de Russische Gainsborough, stak zijn delicate portretten in een rococo-kleedje, maar verzaakte aan versierselen en mimiek om de gemoedstoestand van zijn modellen beter tot uiting te laten komen. Zijn evenknie, Dimitri Gregorjevitsj Levitski, bereikte in een meer classicistische stijl bijna dezelfde oprechte uitdrukkingskracht.

De deftige historieschilderkunst met haar pretentie van ?grote” onderwerpen moet zo te zien weinig opwindends opgeleverd hebben want zelfs van de grootste naam, Alexander Pavolovitsj Brjoellov, is het beste stuk een wat onhandig zij het allerlieflijkst familieportret…

Het is merkwaardig hoe kiplekker de Russen zich in de portretkunst voelden, en hoe de landschapskunst zowaar tot in het begin van de negentiende eeuw moest wachten om een poot aan de grond te krijgen. In de secuur en licht-gevoelig geschilderde, met een zweem van romantiek doortrokken Italiaanse landschappen van Silvestr Sjtsjedrin, de eerste Russische plein-airist, was het dan eindelijk toch zover. En hun echte volbloed romanticus, compleet met dramatische lichteffecten en briljante kleurcontrasten heette Ivan Ajvazovski. Van zijn zowat tienduizend zeegezichten krijgen we er twee te zien. Cinema !

Wie de onmetelijkheid van het Russische platteland geëvoceerd wil zien, moet wachten tot het allerlaatste kabinetje waar een ?Grote weg in de herfst” van Michail Konstantinovitsj Klodt en een barre ?Weg in de winter” van Lev Lvovitsj Kamenev de verwachte schoonheid èn troosteloosheid ervan volop in de verf zetten. Een stuk verrassender is de vaststelling dat het veeleer de aangenaam vertellende kunst en de binnenhuiskunst (vroeg-realisme of biedermeier) zijn die compatibel lijken met wat wij ons zoal onder de Russische ziel voorstellen. Die hele wereld gaat open in een bloedmooi interieur van Prokopi Poesjkarev, een vlooienmarkt van Evgrad Sorokin, een processie bij de kathedraal van het Kremlin door Karl Bodri.

Sjtsjedrin en Klodt van hun kant worden al gerekend tot de ?kritische realisten” die vanaf 1850 hun ogen niet langer sloten voor de ellendige levensomstandigheden. Vasili Grigorevitsj Perov, present met een dood neergevallen ?Zwerfster in het veld” die een icoon onder de arm geklemd houdt, lijkt het best onder dat etiket te rangschikken. Hun kunst leidde rechtstreeks naar die van enige rebellen die met kabaal uit de academie opstapten en de Coöperatie voor Rondreizende Tentoonstellingen uit de grond stampten. Over deze Zwervers in de ware zin van het woord, een andere keer misschien.

Jan Braet

Tot 26.5, Hessenhuis, Falconrui 53, Antwerpen. Elke dag open van 10 tot 16.45 u., gesloten op maandag en op 1 mei en 16 mei.

Evgrad Sorokin (1821-1892), De Vlooienmarkt : compatibel met de Russische ziel.

Alexander Ivanov (1806-1858), Twee jongens in een landschap : profeet.

Alexej Venetsianov (1780-1847), De Oogst zomer ca. 1825 : tussen Piero della Francesca en Malevitsj.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content