Hubert van Humbeeck

Als de Europese gedachte ergens moet worden verdedigd, is Karel van Miert nooit ver uit de buurt. Sinds zijn mandaat bij de Europese Commissie erop zit, is het vaste prik dat de gewezen commissaris aan de vooravond van weer een Europese topontmoeting voor tekst en uitleg van tussen zijn geliefde fruitbomen wordt geplukt. Niet alleen de Belgische media kennen de weg naar zijn boomgaard, Van Miert is in Europese zaken internationaal een autoriteit. Iemand naar wie ook in Berlijn en Parijs wordt geluisterd.

Wat er tegenwoordig met zijn beminde Europa gebeurt, zint hem niet bijzonder. Om goed te zijn, moet hij – zo lijkt het – iets te veel vertellen over de geboorte van de Europese droom en wat die allemaal mogelijk heeft gemaakt. Het is overigens over goed vier maanden, op 18 april 2001, precies vijftig jaar geleden dat zes landen het verdrag ondertekenden, waarbij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal werd opgericht – de organisatie die aan de basis ligt van de Europese integratie.

De bedoeling van die EGKS was eigenlijk simpel: proberen om de zware industrie van vooral Frankrijk en Duitsland zodanig aan elkaar te klinken dat een nieuwe oorlog tussen die twee landen onmogelijk zou worden. Een halve eeuw later mag de conclusie al even eenvoudig luiden, dat het opzet is geslaagd. De EGKS werd daarna de Europese Economische Gemeenschap en later de Europese Unie. In die naamsveranderingen school een programma: Europa zou niet alleen economisch maar ook politiek meer eengemaakt worden. Het baart Van Miert onder meer zorgen dat de bekommernis daarover in de verdrukking raakt. Uitbreiding moet in zijn ogen samengaan met integratie: Europa moet meer zijn dan een grote, vrije markt. Het moet ook een visie hebben, een idee uitdragen.

Begonnen met zes, telt het gezelschap vandaag vijftien leden. Aan twaalf andere landen is beloofd dat ze lid mogen worden. Op de halfjaarlijkse top in Nice, vorig weekend, struikelden de staatshoofden en regeringsleiders als het ware over elkaar heen. De bedoeling van Nice was om overeenstemming te vinden over de manier waarop die reuzenconstructie in de toekomst zal worden bestuurd. Het ging om het gewicht van de verschillende lidstaten in het beslissingsproces (in de beeldvorming: de match tussen Gerhard Schröder en Jacques Chirac, of op een lager niveau tussen België en Nederland), over het aantal leden van de Europese Commissie, het aantal Europese parlementsleden, enzoverder. Door de grote media-aandacht voor het evenement versterkte de bijeenkomst de indruk dat de Unie zich toch vooral druk maakt als het over te verdelen politieke macht gaat, chique mandaten, het leger dure ambtenaren, grote kantoren in blitse gebouwen.

Die indruk is niet – of laten we zeggen: niet helemaal – juist. Afgezien van de moeilijke consensus over wie hoeveel te zeggen krijgt, is de Europese Unie wel degelijk met de grote dossiers van deze tijd bezig. De migratiestroom, de kwaliteit van het voedsel, de mobiliteit, het leefmilieu. De top in Nice begon trouwens met het bekendmaken van maatregelen om de verspreiding van BSE tegen te gaan. Alleen is het voor het brede publiek zelden duidelijk wat het statement van de Unie over die thema’s is, en of dat snel iets aan de zaken zal veranderen.

Er bedreigt Europa in die zin een ander gevaar: onverschilligheid. De Nederlandse krant NRC Handelsblad stelde vorige week donderdag op haar voorpagina de vraag: hoe breng je in hemelsnaam nog een Europa-debat op gang? De hele Unie zorgt nog het meest voor twistgesprek in het Verenigd Koninkrijk, waar de weerstand tegen de eenmaking groot blijft. Elders, besluit de krant, zijn de mensen bij gebrek aan emotie van de constructie vervreemd. Ze zijn niet betrokken bij dat intense vergaderwezen, en eigenlijk ook niet bij de demonstraties daartegen. Het gaat op geen enkel moment over iets wat ze kennen of waar ze warm voor kunnen lopen.

Een gevolg daarvan kan zijn dat ze voor die onbekende wereld met zijn vreemde woorden dekking zoeken in het nest van de omgeving die hen vertrouwd is. Dat ze zelf, bang, de brug wegslaan tussen dat nest en die wereld.

Als een democratie wil werken, schreef Alexis de Tocqueville in het midden van de 19de eeuw, moeten de mensen ze eerst begrijpen. De Europese Unie is daar ver van verwijderd. Het maakt daarbij niet uit wie de slag om Nice uiteindelijk heeft gewonnen, en wie zich tot de verliezers mag rekenen. Erger is dat het de Europeanen, om wie het gaat, nauwelijks interesseert. Karel van Miert is nog niet klaar met zijn verhaal.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content