In Caïro en Jeruzalem, waar vandaag het fundamentalisme slachtoffers maakt, zocht lang geleden Leo de Raedt, een vreedzame Vlaamse journalist, naar reisverhalen.

Hij was waarschijnlijk een slanke jongeman van rond de dertig met brillantine in zijn haar. Op één vage foto doet zijn kapsel hem door een scherp aangebrachte scheiding op de latere Fausto Coppi lijken. Hij signeerde onder de naam Leo de Raedt (1895) en in de jaren twintig deed hij ongebruikelijk verre reizen voor rekening van de dagbladen ?De Standaard” en ?De Morgenpost” waaraan hij zich verbonden noemde. Zo schreef hij spannende journalistieke brieven vanuit in zijn tijd moeilijk toegankelijke gebieden boven de poolcirkel ( Naar de Noordkaap). Een jaar later trok hij naar het warme Zuiden. ?Uitgeverij Reislust”, gevestigd in in de Korte van Ruusbroekstraat 25 te Antwerpen, publiceerde zijn geschriften. Een daarvan, uit 1928, viel me toevallig onder handen.

Het nu bijna zeventig jaar oude boek Doorheen Egypte naar Palestina is mooi door zijn vergeelde ouderwetsheid. De bladzijden, rafelig bij het aanraken, moesten destijds met een liefst ivoren papiersnijder van elkaar worden gescheiden. De omslagtekening is gemaakt in de trant van Floris Jespers, het hoekige silhouet van een Sfinx omringd door prachtige letters die uit hout gesneden lijken. De O heeft geen gaatje, ze is vol als een maan. En op de eerste pagina geeft de auteur aan : ?Ik beoog hierbij maar één doel : het mijne bij te dragen om ons volk het schoone en merkwaardige van verre vreemde streken beter te leeren kennen en waarderen.”

De in het boek aangebrachte foto’s, voor hedendaagse ogen bar slecht van kwaliteit op glanspapier gereproduceerd in de bruinige kleur die sepia heet, werden met de hand tussen de bladzijden gekleefd. Wellicht moesten naamloze juffrouwen daar urenlang mee bezig zijn : tussen pagina 78 en 79 een wazige beeltenis van ?den Kruisweg te Jeruzalem” aanbrengen. Alleszins hebben ze hun werk goed gedaan. Mijn boekenkast herbergt een stukje ongeschonden bibliofiel antiquariaat, zonder één enkele prent die ontbreekt.

Over de auteur vinden we vandaag enkele inlichtingen in het werk van Gaston Durnez over de geschiedenis van De Standaard. Leo de Raedt, een katholieke, Vlaamsgezinde pacifist van Brugse komaf, week na de Eerste Wereldoorlog uit naar Antwerpen om daar vriend van Frans van Cauwelaert en journalist te worden. Hij pikte in op het voorstel van de krant om lezersreizen naar Lourdes en elders te begeleiden. Waarschijnlijk ging hij die eerst zelf uitproberen en erover publiceren om klanten voor de trip los te weken. Die bezigheden brachten hem er tenslotte toe met een eigen reisbureau te beginnen.

IN DAGBOEKVORM SCHREEF hij zijn reportage over een Midden-Oosten dat in zijn tijd ver weg lag, niet in een oorlogstoestand verkeerde, nog een zekere aanleg voor multicultureel samenleven had en deels geregeerd werd door koloniale machten of hun plaatselijke stromannen. Via Italië, reeds in de strenge greep van de fascistische politiek, reist hij er in april 1928 naartoe met de trein tot Genua en daarna per schip, de Monte Sarmiento, die 1.500 passagiers aan boord heeft. Hij verblijft er in kajuit 203 aangenaam samen met drie reisgezellen, ?een volkenbond in het klein” : een Spaanse krijgsauditeur van Antwerpse afkomst, een Zwitserse hoogleraar en een Italiaanse chirurg.

De lezer kijkt er van op hoe comfortabel er zeventig jaar geleden al gereisd kon worden. Er zijn slaaptreinen, taxi’s, huurwagens of -kamelen en behoorlijk snelle cruiseschepen. Aan boord wordt schitterend gedineerd, gefuifd en foxtrot gedanst. Op één avond serveert de scheepsbar, naar aanleiding van een feest ter ere van de eerste directe luchtverbinding tussen Europa en Amerika, zesduizend liter bier. De helden van de dag zijn de vliegeniers Hermann Kohl en Freiherr von Hünefeld. Tijdens hun vlucht is in Milaan een bomaanslag op de Italiaanse koning Victor Emmanuel III gepleegd en het nieuws daarover verspreidt zich bijna zo snel als vandaag. Ondertussen treurt de Vlaamse journalist over de lage wisselwaarde van zijn Belgische valuta die zelfs een glas limonade behoorlijk duur maakt.

Op doortocht in de Egyptische hoofdstad Caïro, ?waar alles de tijd, maar de tijd de pyramiden vreest”, bezichtigt hij het paleis van Mohammed Ali, broer van koning Foead. De prins heeft streng huisarrest vanwege wangedrag : op één nacht vergokte hij een miljoen pond in het casino van Monte Carlo. Caïro, ?een toren van Babel”, geeft in die dagen het beeld van luxe en welvaart. De splinternieuwe randstad Heliopolis is zelfs schitterend. Net als het Suezkanaal dankt ze haar geboorte aan Belgisch initiatief en grootkapitaal, dat van baron Empain. ?Die is hier de grote man.” De straatnaamborden zijn drietalig : Engels, Frans en Arabisch.

De Raedt mag ook een kijkje gaan nemen in het parlement. Daar wordt toevallig met groot kabaal gedebatteerd over de deelname van Egypte aan een handelsconferentie in Berlijn. ?Men schreeuwt en tiert en huilt ; dan is de Belgische Kamer een model van deftigheid en bezadigdheid, vergeleken bij het Egyptische.” Tijdens zijn bezoek weet de auteur nog niet dat koning Faoed I enkele weken later zijn heetgebakerde volksvertegenwoordiging bij wijze van coup naar huis zal sturen.

Later op de dag heeft de Vlaamse verslaggever een vraaggesprek met de Belgische ambassadeur. Er bestaat kennelijk nog geen kloof tussen pers en politiek. ?De gezant ontvangt me op de meest vriendelijke wijze in zijn keurige appartementen, vlakbij de Sharia Soliman Pascha gelegen. Ik informeer naar het aantal landgenoten die te Caïro verblijven. Ik mag zeggen, zo vertelt de minister, dat de Belgische kolonie een der schoonste der Egyptische hoofdstad is. Ze telt ongeveer vierhonderd leden, waaronder een zestigtal zeer invloedrijke en representatieve personen ! Na een tijdje, onder het roken van een geurige sigaret, gezellig gepraat te hebben over verschillende vraagstukken, verlaat ik het gezantschap, terwijl de sympathieke heer minister Dauge me verder goede reis toewenst.”

ER ZIJN IN DIE DAGEN genoeg ?verschillende vraagstukken” aan de orde die journalist De Raedt daar in Caïro zou kunnen aansnijden. Het land waar hij zich bevindt is, net als Irak, Transjordanië, Palestina en dus ook de heilige stad Jeruzalem, acht jaar tevoren op de conferentie van San Remo en namens de Volkenbond als ?mandaatgebied” toegewezen aan de Britse regering. (Frankrijk speelt de baas in Syrië en Libanon).

Lokale koningen, prinsen, krijgsheren en religieuse leiders zijn niet bepaald gelukkig met de manier waarop de niet-Turkse grondgebieden van het Ottomaanse rijk na de Eerste Wereldoorlog als buit werden ingepalmd. Londen ( Winston Churchill) en Parijs moeten meer dan eens de staat van beleg afkondigen om grote en kleine opstanden bloedig neer te slaan. In Irak is de toestand het meest gespannen. Maar ook de Egyptische nationalistische oppositie, onder leiding van Sa’d Zaghloel, weigert de regeling van de Opperste Geallieerde Oorlogsraad (San Remo) te aanvaarden.

Op 11 september 1922 kondigt de Volkenbond het Britse mandaat over Palestina officieel af. In het voorwoord van de tekst wordt nadrukkelijk verwezen naar de zogenaamde Balfour-verklaring van vijf jaar eerder. Die erkent de ?historische banden van het joodse volk met Palestina” en zijn recht daar ?opnieuw een nationaal tehuis te vestigen.” Balfour wordt door de lokale Arabisch leiders, die vruchteloos naar Londen reizen om hun zaak te bepleiten, van in het begin afgewezen.

De naar Palestina migrerende joden, de Zionisten dus, zijn van hun kant even waakzaam. Terwijl ze reeds rond de eeuwwisseling een stad als Tel Aviv en een reeks nederzettingen (tot vandaag een beproefde methode) uitbouwen, bestrijden ze hun tegenstanders met alle middelen. Zo wordt de Nederlandse rechtsgeleerde en dichter-journalist Jacob Israël de Haan in juni 1924 met drie revolverschoten vermoord. Hij was een jood die zich gaandeweg van het fanatieke zionisme afwendde en in Jeruzalem als correspondent voor het ?Algemeen Handelsblad” werkte. Zijn berichten ten gunste van een Arabisch bestuur in Palestina wekten de woede van de Israël-gezinde verzetsorganisatie ?Hagana” die hem bij de ingang van een synagoge doodschoot.

VIER JAAR LATER vermijdt de Vlaamse reisbeschrijver Leo de Raedt zijn pen in al dat politieke leed te dopen, hij wil kennelijk geen toekomstige klanten afschrikken. Toch klaagt hij dan weer voortdurend over de onuitstaanbare dorst en hitte (42 Celsius in april) die hem pijnigen. ?De crêpe-zolen van mijn schoenen zijn waarachtig aan het smelten.” Ook kent hij veel overlast van ?tsjoek-tsjoek” handelaars, inhalige gidsen, vreemdsoortige spijzen en ander toeristisch ongerief. Zijn kennis van de Egyptische en bijbelse geschiedenis maakt zijn verhaal echter goed.

Opnieuw aan boord geklommen van de Monte Sarmiento die in de haven van Alexandrië is blijven wachten, vaart hij op één nacht naar de joodse haven van Haïfa. ?Men heeft er van af het schip een prachtig zicht op het land in de verte, waar de Karmelberg een geweldige keten vormt. Vooraan, langs het strand, stappen gezapig een heel bende kemels, welke zwaar beladen schijnen. Daar wij een veel te grooten diepgang hebben, worden de passagiers ontscheept in groote barkassen, welke hen naar de kust zullen brengen. Het is Zondag, en toch wordt er gearbeid bij het lossen van een paar zeeschepen, welke hun inhoud eveneens op vlotten moeten overladen, teneinde de koopwaar aan land te kunnen brengen. Ook hier bewonderen we de kleine, slanke havenarbeiders die werken met een vlugheid, welke de Europeanen als overdreven moeten bestempelen. We brengen onmiddellijk een bezoek aan Haïffa dat ongeveer 40.000 inwoners telt en waar alleen een soort gymnasium het bezichtigen waard is.

Een uurtje later tuffen we per auto in noordelijke richting. Het landschap is mooi : overal vruchtbare akkers, vooral aardappelvelden, afgewisseld met uitgestrekte groepen olijfbomen en fleurige legertjes sinaasappelbomen. In de verte illustreert een karavaantje van één man, op zijn ezel gezeten en die drie kemels bij den toom leidt, het landschap. We bewonderen langs weerszijden van de baan mooie cactussen en schoone eucaliptusboomen, in vollen bloei.”

Zo betreedt een Vlaming in de lente van 1928 het ?Heilig Land” waar vandaag Shimon Peres en Yasser Arafat de bommen van Hamas proberen te ontwijken.

(wordt voortgezet)

Frans Verleyen

Zicht op Jericho en de Jordaan. Het schoone en merkwaardige van verre vreemde streken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content