Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Elke mens kan stilaan worden beschouwd als een chemisch sluikstort. Iedereen sleept tientallen potentieel gevaarlijke stoffen met zich mee, waarvan de gezondheidsrisico’s niet bekend zijn. Hoe ongerust moeten we ons maken?

Begin jaren zeventig waren er zo’n vier miljoen synthetische chemische producten in omloop. Nu zouden dat er al vijftien miljoen zijn. Met ongeveer zeventigduizend van die stoffen kan een mens in contact komen.

‘Een groot deel daarvan heeft natuurlijke tegenhangers, zodat er systemen bestaan om ze af te breken’, zegt toxicoloog Paul Schepens van de Universiteit Antwerpen. ‘Maar toch zijn er meer dan genoeg stoffen die een blijvend effect op de mens kunnen hebben. Helaas kunnen we de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid nog niet goed inschatten. Er zijn gewoon te weinig gegevens bekend. De meeste studies spitsen zich bovendien toe op één product. Wat betekent dat niemand weet of er een cocktaileffect in het spel is, of de opstapeling van vele vervuilers uiteindelijk niet tot een soort overdosis leidt.’

De Zweedse eurocommissaris voor het Leefmilieu Margot Wallström liet begin november weten dat er in haar bloed sporen waren aangetroffen van niet minder dan 28 vervuilende stoffen (op de 77 die getest waren). Daarbij ook brandvertragers op basis van broom, die als beveiliging in onder meer gordijnen en autozetels worden verwerkt. En uiteraard ook de veelbesproken poly- chloorbifenylen (PCB’s), die in 1999 in ons land rechtstreeks verantwoordelijk waren voor de zogenaamde dioxinecrisis, en die onder meer voorkwamen in transformatoren en koelinstallaties.

‘Onze analyses tonen aan dat de gemiddelde Vlaming een kleine twintig polluenten met zich meesleept’, stelt Schepens, die dit staaft met enkele chemische profielen gepuurd uit het bloed van patiënten. Hij legt de punt van een pen op enkele hoge pieken voor DDE, een afvalproduct van het vreselijke pes- ticide DDT. Dat werd weliswaar al in de jaren zeventig verboden, maar is zo persistent dat het nog lang zal duren voor alle sporen ervan uit het milieu verdwenen zijn. Ook de schimmelbestrijder hexachloorbenzeen duikt geregeld in de analyses op.

‘De concentratie van PCB’s in het lichaam van iemand van vijftig is dubbel zo hoog als bij een twintiger’, toont Schepens aan. ‘Een lichaam stapelt deze producten op omdat ze zo stabiel zijn. Aanvankelijk werd gedacht dat ze los zouden staan van de rest van de chemische wereld, maar dat bleek een utopie. Ze interfereren met de werking van onze hormonen en van belangrijke prikkeloverdragers uit het zenuwstelsel, wat ernstige gezondheidsrisico’s impliceert. Omdat de natuur zelf nooit experimenteerde met een combinatie van koolstof met chloor, fluor of broom, veroorzaken die stoffen nu problemen. Er is niets voorzien om ze aan banden te leggen of te elimineren.’

PALINGEN EN PEREN

De vervuilers zitten overal, maar dringen het menselijk lichaam toch vooral via de voeding binnen. ‘Vandaag is gemiddeld 4 procent van de plantaardige voedingsproducten niet conform de heersende normen inzake chemische besmetting’, analyseert fytofarmacoloog Walter Steurbaut van de Universiteit Gent – tien jaar geleden was dat nog 40 procent. ‘Voor appelen en peren is dat gemiddeld 2 procent, voor bladgroenten als sla en spinazie 8 tot 10 procent. De vervuiling van groenten en fruit is meestal een gevolg van een slechte toepassing van sproeistoffen. Als tuinbouwers te veel spuiten, of te dicht tegen de oogstperiode aan, kunnen er problemen komen. Maar een vervuiling met bijvoorbeeld DDT kan in kleine hoeveelheden ook uit verafgelegen streken worden aangevoerd en hier neerregenen.’

Bioloog Geert Goemans van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer van de Vlaamse Gemeenschap is ervan overtuigd dat er ook in ons land her en der nog altijd DDT (‘goed spul uit grootmoeders tijd’) wordt gesproeid, ondanks het dertig jaar oude verbod. Vooral in palingen vond Goemans alarmerende concentraties van onder meer PCB’s en het pesticide lindaan, dat veel in de maïs- en bietenteelt wordt gebruikt. Van lin- daan mat hij waarden tot tien keer hoger dan de internationaal aanvaarde norm – een gevolg van het feit dat ons land nogal laks was in het verbieden van het gebruik van het middel.

‘Op 80 procent van de locaties waar we paling onderzochten, vonden we PCB-waarden die ver boven de toegelaten norm lagen’, legt Goemans uit. ‘Paling is een vette vis, dus stapelt hij gemakkelijk persistente polluenten op. Onze resultaten leidden tot een meeneemverbod voor gevangen paling voor heel Vlaanderen. Verder spoorden we een groot probleem op met vervuiling door zware metalen in de regio van de Kempische kanalen. Daar mag geen enkele gevangen vis mee naar huis worden genomen, net als in de buurt van een deel van de Maas en van de Laan, een beek in Vlaams-Brabant.’

Giftige zware metalen zoals cadmium, kwik en lood vormen net als hormoonverstoorders een probleem waar we mee zullen moeten leren leven. Milieutechnoloog Fien Degryse van de Katholieke Universiteit Leuven ontdekte bijvoorbeeld dat het grondwater in de Limburgse Noorderkempen nog lange tijd met cadmium en zink verontreinigd zal blijven, en dat de vervuiling er zelfs nog zal toenemen als er geen efficiënte maatregelen komen. De bodem bevat er drie keer meer cadmium dan normaal.

Degryse berekende dat in zure, zandige bodems met een matige verontreiniging het cadmiumgehalte van het grondwater nog 170 jaar lang hoger dan de toegelaten norm zal blijven. Voor sterk vervuilde landbouwgronden die niet langer worden bewerkt, voorspelt ze dat binnen honderd jaar de cadmiumconcentratie in het grondwater vijftig keer hoger zal zijn dan nu toegelaten is.

Dat is niet zonder risico – zo blijkt uit onderzoek van dokter Jan Staessen van de Universitaire Ziekenhuizen Leuven: ‘We hebben de invloed van cadmiumvervuiling in de regio van Balen en Overpelt bij meer dan duizend mensen onderzocht, en we maten duidelijke effecten op de nierfunctie. We stelden ook vast dat er meer incidenten met breuken waren bij vrouwen na de menopauze. Er leven alles samen zo’n zeventigduizend mensen op vervuilde cadmiumbodems.’

Staessen en zijn ploeg legden nog andere verrassende verbanden bloot. Bij vierhonderd Noord-Limburgers die op met zware metalen vervuilde bodems leven, vonden ze een relatie tussen een hogere buitentemperatuur en een verminderde efficiëntie van het endotheel: de binnenkant van de bloedvaten die instaat voor het onderhoud van de vaten. Een sluitende uitleg daarvoor hebben de onderzoekers niet, maar ze zoeken de verklaring in de richting van een hoge concentratie aan vervuilde stofdeeltjes in de lucht op warmere dagen. ‘Niet zonder belang’, meent Staessen, ‘want iedereen gaat er gemakshalve van uit dat cadmium en andere zware metalen vooral via de voeding in het lichaam terechtkomen. Als zou blijken dat ook stof een rol zou spelen, moet de preventieve aanpak anders worden georganiseerd.’

OESTROGENEN IN DE SCHELDE

De ploeg van Staessen veroorzaakte de voorbije jaren opschudding door de publicatie in de vakbladen The Lancet en Environmental Health Perspectives van een wereldprimeur: de vaststelling dat chemische vervuiling de puberteit kan vertragen ( zie kader). Honderd tieners uit Hoboken en Wilrijk, gemeentes bekend om hun zware vervuiling met res- pectievelijk lood en dioxines, werden vergeleken met evenveel tieners uit het landelijke Peer. Er werd een significant verband ontdekt tussen de aanwezigheid van dioxines en PCB’s in het bloed van de zeventienjarigen en de evolutie van hun puberteit. Hoe meer dioxines, hoe later meisjes borsten begonnen te vormen en hoe later jongens schaamhaar en volwassen geslachtsorganen kregen. De link was duidelijk: vervuiling met PCB’s en dioxines kan een effect hebben op de menselijke voortplanting.

Een conclusie die ook, zij het onrechtstreeks, getrokken werd in een twee weken geleden verschenen rapport waarin de verspreiding en het effect van stoffen met hormoonverstorende werking in Vlaamse wateren werd onderzocht. Metingen leverden op vier plaatsen in de Boven-Schelde een belangrijke oestrogeenactiviteit op – oestrogeen is een vrouwelijk geslachtshormoon. Het betrof de Zwarte en de Grote Spierebeek in Spiere-Helkijn, de Melsen-en de Hollebeek in Merelbeke en de Schelde in Zingem.

De bron van de vervuiling kon niet worden achterhaald, maar men vermoedt dat zowel afspoeling van bespoten landbouwgronden als huishoudelijk afvalwater (met restanten van de contraceptiepil die via de urine in het toilet terechtkomen) een rol spelen. De onderzoekers wilden de effecten van de waargenomen concentraties testen op zebravissen, maar het water van de rivieren was zo vervuild dat de vissen niet lang genoeg in leven bleven om resultaten te behalen. Elders in de wereld zijn al effecten van hormoonverstoorders op vissen aangetoond, zoals een verhoogd voorkomen van hermafrodiete dieren of een vervrouwelijking van mannetjes.

De vorsers stelden een lange lijst op van mogelijke gezondheidseffecten die kunnen voortvloeien uit blootstelling aan een breed gamma van producten in Vlaanderen ( zie tabel). Zelfs bij minimale blootstelling zijn er effecten te verwachten op het afweersysteem (minder weerstand tegen virale aanvallen), op de kwaliteit van spermacellen en op de gezondheid van de baarmoeder. Bij maximale blootstelling zou een zwangere vrouw een deel van haar vervuiling aan de groeiende foetus doorgeven. Maar de nochtans uitgebreide studie besloot dat er, behalve voor dioxines, meer onderzoek nodig was om tot sluitende conclusies te komen.

Ecoloog Luc Hens van de Vrije Universiteit Brussel was een van de stuwende krachten achter het rapport. ‘Er is nog zoveel niet bekend’, geeft hij toe. ‘Maar we weten nu wel dat 80 procent van de hormoonverstorende res- pons die we krijgen, een oestrogeen karakter heeft, hoewel we niet weten waar de verstorende stoffen vandaan komen. In sommige slibstalen zitten vijftig keer meer hormoonverstoorders dan in onze buurlanden. Dat is dramatisch. De filosofie die we moeten hanteren is: deze belasting moet de wereld uit. We moeten vermijden dat er ongewenste stoffen in de voedselketen terechtkomen. En we moeten absoluut voorkomen dat deze besmetting tot acute gezondheidseffecten leidt. Van een bacteriële vergiftiging zijn de symptomen onmiddellijk duidelijk, zodat mensen er veel alerter voor zijn dan voor de sluipende vergiftiging die PCB’s en dioxines veroorzaken. Daarvan zullen we de nefaste effecten misschien pas binnen vele jaren zien.’

RESISTENT TEGEN DIOXINES

Hens staat ook kritisch tegenover de maatregelen die de Europese Commissie heeft voorgesteld om de verspreiding van dioxines tegen te gaan – hij heeft het in dit kader zelfs over boerenbedrog. ‘Ze voldoen niet’, poneert hij onomwonden, ‘omdat ze geen rekening houden met de aanwezigheid van dioxineachtige stoffen in vis en vlees. Wij hebben berekend dat een Vlaming die uitsluitend voedsel eet dat aan de Europese normen beantwoordt, per dag toch nog 4 picogram dioxines per kilogram lichaamsgewicht kan binnen krijgen, wat vier keer hoger is dan de maximale norm die de Wereldgezondheidsorganisatie op termijn wil toelaten. Onze besmettingsgraad is dus veel te hoog, zodat de richtlijnen strenger moeten worden. Ik heb ook mijn bedenkingen bij de goednieuwsshow die het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen altijd opvoert. Hoewel er geen cijfers zijn, zie ik geen enkele reden om aan te nemen dat de situatie bij ons zoveel beter zou zijn dan elders. Negen van de twaalf persistente organische polluenten waar vooral over gepraat wordt, zijn pesticiden die ook bij ons gebruikt werden.’

Plantenfarmacoloog Steurbaut van de Gentse universiteit waarschuwt voor slecht geïnspireerde reacties: ‘Het zou zinloos zijn dat mensen minder appelen en peren gaan eten omdat 2 procent daarvan te veel vervuilende stoffen bevat. Het is veel gevaarlijker voor de gezondheid om minder fruit te eten. Die 2 procent moet worden beschouwd als een berekend risico. We moeten de controles opvoeren om misbruiken nog verder terug te dringen. De industrie levert grote inspanningen om de boeren bij het sproeien te begeleiden. De mensen beseffen dat niet altijd, maar er wordt nu veel minder en veel verstandiger gesproeid dan vroeger. In de witloofcultuur is het gebruik van sproeistoffen met twee derden verminderd in vergelijking met de jaren zeventig.’

Steurbaut is vooral bezorgd over de cumulatie van risico’s: ‘We kunnen de risico’s die we lopen samen in een beker gieten. Er zijn de antibiotica, de kleurstoffen, de pesticiden enzovoort. Die stapelen zich allemaal in het milieu en in ons lichaam op. De vraag is dan: wanneer loopt onze beker over? Niemand weet hoe vol hij is, niemand weet zelfs hoe groot hij is en of hij ooit vol zal geraken. Een van onze doelstellingen is het opstellen van een risico-indicator. We willen de risico’s evalueren. Maar het beheer van die risico’s is iets voor de politiek. Als de lat voor de volksgezondheid hoog ligt, zoals bij sommige groene ministers, moeten bepaalde stoffen verboden worden. Als de economie meer doorweegt, dringt een andere aanpak zich op.’

Toxicoloog Schepens van de Antwerpse universiteit is er niet gerust meer op: ‘Men schermt altijd met de toegenomen levensverwachting van de mensen, maar men vergeet dat onze bejaarden allemaal vóór de Tweede Wereldoorlog geboren zijn, dus voor er een systematische vervuiling van hun leefmilieu was. Nu draagt iedereen bij zijn geboorte al een lading vervuiling in zich, die hij meesleept tot aan zijn graf. Ik acht het niet uitgesloten dat de groeiende problemen die we ervaren met onze immuniteit, zoals de verhoogde vatbaarheid voor astma en allergieën, met onze vruchtbaarheid en zelfs met onze neurologische gezondheid, ook te maken hebben met de accumulatie van persistente organische polluenten in ons lichaam. In de natuur zijn er ondertussen bewezen verbanden gevonden, en wij moeten niet de pretentie hebben om ons boven de natuur verheven te voelen. Dat kan ook goed nieuws impliceren. Net als meikevers ondertussen stilaan recupereren van de onverdroten pesticidenterreur die ze te verwerken kregen, zullen ongetwijfeld steeds meer mensen resistent worden tegen dioxines, hoewel er generaties overheen zullen gaan voor het zover is.’

FRAUDE MET AFVAL

Een bijkomend probleem is dat het nog lang zal duren voor de vervuilers uit ons milieu verdwenen zijn. ‘Van het anderhalve miljoen ton bekende geproduceerde PCB’s is 60 tot 70 procent nog in omloop’, stelt Schepens. ‘Daarvan heeft nog maar 2 procent de oceanen bereikt, waar ze zich in vis opstapelen. Verwerkt in vismeel worden ze weer in de voedselketen gebracht, onder meer via varkens- en kippenvoer. Een straatje zonder einde. Vernietiging van PCB’s is een dure aangelegenheid. Als de overheid wil voorkomen dat nog meer PCB’s in ons milieu terechtkomen, zou ze de kosten van de vernietiging van stocks van kleine bedrijven beter zelf dragen. En dit soort milieubeleid is uiteraard een internationale aangelegenheid. In Frankrijk ligt niemand wakker van dioxines, wat een invloed kan hebben op ons leefmilieu.’

Preventie van besmetting via doorgedreven aandacht voor zuivere voeding is volgens Schepens bijna onmogelijk, omdat PCB’s zich graag in vet verbergen: ‘Dan zou men het eten van vis, vlees én melkproducten moeten verbieden, wat uitgesloten is. PCB’s en andere persistente organische producten zitten gewoon overal.’

Piet Vanthemsche van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen is zich uiteraard van de problematiek bewust: ‘Het lichaam fungeert inderdaad als een soort filter die chemische stoffen uit de voedselketen opvangt. En de milieubelasting in een verstedelijkte, industriële maatschappij is groot. Dat is problematisch, vooral omdat het vooralsnog moeilijk is om er effecten van te meten. Wat niet wil zeggen dat we ons niet moeten inspannen om de blootstelling zo laag mogelijk te houden, en dan komen we vanzelf bij het voorzorgsprincipe. We moeten onze inspanningen voortzetten om zoveel mogelijk aspecten van de kwaliteit van het voedsel te evalueren voor het op de markt komt. We moeten voeding en milieu ook meer op een geïntegreerde manier bekijken. De grootste voedselincidenten van de jongste jaren vonden hun oorsprong in fraude met afval. Er moet dus zorgvuldig over gewaakt worden dat gevaarlijk afval effectief vernietigd wordt. Verder moeten we chemie en voeding zoveel mogelijk van elkaar loskoppelen, wat gevolgen heeft voor onder meer het gebruik van antibiotica in de veeteelt.’

Vanthemsche is bereid verregaande maatregelen te overwegen om de link tussen chemie en voeding te doorbreken: ‘Er woedt momenteel een hevige discussie over de vraag of op plaatsen met een zware historische vervuiling nog landbouw mogelijk is, zoals in de vallei van de Laak in de Voorkempen, die met zware metalen vervuild is. We werken ook aan een systematisch meetprogramma op basis van melk, dat als een soort biosensor voor de besmetting van gras en koeien met dioxines moet fungeren. Maar we mogen natuurlijk niet overdrijven. De PCB-norm die voormalig federaal minister van Volksgezondheid Magda Aelvoet (toen Agalev, nu Groen!) voorstelde, zou de facto de sluiting van de hele Noordzee als voedselbron betekend hebben. Als we open haarden en het autorijden voor gezinnen zouden afschaffen, lossen we een substantieel deel van het vervuilingsprobleem op. We moeten dus met risico’s en onzekerheden durven leven.’

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content