De coalitietroepen in Irak vechten tegen een vijand met vele gedaanten. De Iraakse opstandelingen vormen geen homogene groep. Ze hebben elk hun eigen motieven om zich bij het verzet aan te sluiten, en hun eigen strategie. Een schets.

© Knack/Newsweek Bewerking: Ingrid Van Daele, Misjoe Verleyen

Eigenlijk zou hij niet meer leven. Maar als je het verhaal van deze zelfmoordterrorist hoort, blijkt dat hij niet echt klaar was om te sterven. Ahmed Abdullah Al-Shayea, 21 jaar oud, was vanuit Saudi-Arabië naar Irak gekomen, omdat hij er samen met Abu Musab Al-Zarqawi wilde deelnemen aan de heilige oorlog tegen de Amerikaanse ongelovigen. Op de ochtend van 25 december 2004 kreeg hij zijn eerste opdracht: hij moest een tankauto vol explosieven parkeren aan de Jordaanse ambassade in Bagdad. Wat hij niet wist, was dat vier andere terroristen in een jeep Cherokee de afstandsbediening bij zich hadden. Toen ze van op veilige afstand op de knop drukten, deed een zware explosie de stad donderen. Tien Iraakse politieagenten waren op slag dood. Ahmed Al-Shayea werd door de voorruit geblazen en als bij wonder overleefde hij de klap, al raakte hij zwaar verbrand.

Net als de andere slachtoffers werd hij naar een ziekenhuis gebracht. Later kreeg de politie een tip die haar interesse voor Al-Shayea wekte: men was bereid hem tegen betaling uit het ziekenhuis weg te halen, of hem te doden. ‘Daarop kidnapten we hem’, zegt brigadegeneraal Hussein Ali Kamal, adjunct-minister van Binnenlandse Zaken en verantwoordelijk voor de inlichtingendiensten.

Bij de ondervraging van Al-Shayea kreeg de politie essentiële informatie over het groeiend aantal aanslagen. De jongen vertelde ook dat Iraakse politiemannen in oktober Al-Zarqawi zélf hadden gearresteerd, maar hem – ondanks de uitgeloofde beloning van 25 miljoen dollar en misschien zonder te weten wie hun gevangene was – weer hadden vrijgelaten. Dankzij Al-Shayea’s informatie konden de coalitietroepen verschillende aanhangers van Al-Zarqawi aanhouden. Als die gaan praten, zou dat misschien het einde van de bloedige aanslagen inluiden.

Misschien, want ondertussen is duidelijk dat achter het geweld in Irak zeer verschillende groepen zitten: ex-militairen van Saddam Hoessein, opstandige stamhoofden, nationalisten, gewone criminelen en fanatieke moslimhuurlingen uit de hele wereld. Wellicht kunnen sommigen van hen overgehaald worden vrede te sluiten. Een dergelijke onderhandelingsstrategie maakte in de jaren negentig een einde aan de agressie in Algerije en Egypte.

Maar die tactiek werkt pas als je weet wie je gesprekspartner is en wat zijn motieven zijn. Om dat te achterhalen, schrijft het Amerikaanse blad Newsweek, moeten we terug naar het jaar 2002, toen de Amerikaanse president George W. Bush voor het eerst dreigde met een oorlog tegen Irak.

Klaar voor de oorlog

De Amerikanen wisten toen niet dat de Iraakse president Saddam Hoessein lessen had getrokken uit de eerste Golfoorlog. Sinds dat jaar 1991 wist hij perfect dat een oorlog tegen de Verenigde Staten militair niet te winnen viel. Hij kon echter wel ‘het verzet in de steden en dorpen, de guerrilla in de woestijn’ organiseren, zoals hij in juli 2002 aan zijn trouwste medestanders schreef.

Meteen na de eerste Golfoorlog schoot Saddam in actie. Hij had miljoenen dollars – sommigen zeggen zelfs miljarden – het land uit gesluisd en over heel Irak enorme wapenvoorraden verspreid. Met het oog op een militaire coup had hij bovendien zijn eigen ondergrondse netwerk opgezet: jonge goed getrainde officieren en geheim agenten. De wapens en manschappen voor een guerrilla waren dus klaar.

Ook op religieus vlak bewoog er van alles. Na de eerste Golfoorlog en de verschrikkelijke nederlaag die Irak had geleden, werd de islam plotseling door Saddam Hoessein omhelsd. Godsdienst als extra bindmiddel tussen de dictator en zijn volk. Binnen de seculiere Baathpartij wonnen de islamisten aan invloed. Hen kwam een jihad tegen de Amerikaanse ongelovigen goed uit en zij zouden ook de onderhandelingen voeren met de Syrische Baathpartij. Voordelige olieleveringen haalden de Syrische president Bashar Assad, die zijn vader Hafez in 2000 opvolgde, over de streep. Voor het eerst sinds de jaren zestig begonnen de twee groepen Baathisten weer samen te werken.

Uit een memo aan de Iraakse geheime politie blijkt dat tegen januari 2003 alles klaar was: geld, wapens, een buurland dat als veilige haven kon dienen, en een ondergronds netwerk. Ook het verzet was georganiseerd en had haar opdrachten gekregen. Zo zouden bepaalde groepen regeringsgebouwen plunderen en in brand steken, terwijl andere elektriciteitscentrales of waterstations moesten saboteren.

Niet alleen Saddam Hoessin bereidde zich voor op een totale oorlog. In de winter van 2001 hadden de Verenigde Staten in Afghanistan de Taliban verdreven en Al Qaeda op de vlucht gejaagd. Veel fanatieke moslimsoldaten keken uit naar een nieuw doel: Irak zou het hen leveren. Een van die jihadi’s was Al-Zarqawi. In samenwerking met Ansar al-Islam, een groep van Koerdische radicale islamisten, hielp hij Afghaanse veteranen via Syrië het land binnen. Anderen kwamen op eigen houtje. In maart en april 2003 riep Osama Bin Laden zelf op tot een heilige oorlog tegen de Amerikaanse ongelovigen.

Maar zoals zo vaak in oorlogstijd, werkten de beste plannen niet. Amerikaanse tanks daverden in sneltreinvaart naar Bagdad. Het verzet dat de hoofdstad moest verdedigen, werd op de vlucht gejaagd. De topgetrouwen van Saddam werden gearresteerd en de jihadi’s trokken in verwarring achteruit, richting Syrië. Op 9 april 2003 werd in Bagdad het standbeeld van Saddam Hoessein onder luid gejuich neergehaald. De oorlog was voorbij, al bleven er hier en daar kleine brandjes te blussen.

Maar toen maakten de Verenigde Staten een aantal cruciale fouten. Amerikaanse vliegtuigen bombardeerden een villa, elf kilometer buiten Ramadi, omdat ze vermoedden dat een van Saddams halfbroers zich er schuilhield. Het huis bleek echter de woonst van Malik Al-Kharbit, een stamleider die van in de jaren negentig met de Amerikaanse en Jordaanse geheime diensten had samengewerkt. Al-Kharbit en meer dan twintig familieleden overleefden de aanval niet. Vrienden werden plots vijanden. En dat was des te erger gezien de grote invloed van de Kharbit-clan in het gebied dat nu bekendstaat als de soennitische driehoek.

Een tweede Amerikaanse misstap was de reactie op de plunderingen tijdens de eerste dagen na de bevrijding. Het VS-leger liet criminele bendes die door Saddam Hoessein waren vrijgelaten, maar begaan. Waardoor het de gewone Irakezen tegen zich in het harnas joeg.

Toen Paul Bremer – van mei 2003 tot mei 2004 de Amerikaanse bewindvoerder in Irak – besloot het Iraakse leger af te schaffen, bleek de algemene veiligheid niet meer te handhaven. Er waren gewoon te weinig soldaten. Bremer hief ook de Baathpartij op en beroofde zo het land in één klap van iedereen die kon helpen bij het opzetten van nieuwe bestuursstructuren. Beide beslissingen werden later ingetrokken, maar het kwaad was toen al geschied. Honderdduizenden militairen en partijleden waren werkloos. De soennitische elite voelde zich vernederd en sloot zich maar al te graag aan bij de opstandelingen.

Het Iraakse netwerk

Tegen de achtergrond van een verward en verslagen volk in een land waar de werkloosheid met de dag toenam, leverde dat alles voldoende springstof. De lont werd aangestoken door Al-Zarqawi. In juli 2003 ontplofte een autobom aan de Jordaanse ambassade in Bagdad, een maand later vormde het VN-hoofdkwartier het doelwit. Voor het eerst spraken de legerbulletins over een ‘opstand’. En dat was het ook. Want van dan af volgden de zelfmoordoperaties tegen politiestations en rijen werkwilligen elkaar in moordend tempo op.

Toch onderschatten zowel de Amerikanen als de Irakezen de beweging die zich aan het vormen was. Ze wentelden alle schuld af op de groep rond Al-Zarqawi en focusten vooral op strijders van buitenlandse komaf. Vandaag geven ze toe dat dat een misrekening was. De Baathpartij mocht dan officieel afgeschaft zijn, de infrastructuur en de vroegere veiligheidsdiensten bleven nog grotendeels intact. En de Baathisten konden een beroep doen op het ondergrondse netwerk.

De coalitietroepen die de opstand bevochten, kregen de indruk dat ze het moesten opnemen tegen een onzicht- bare, chaotische en gedesorganiseerde, maar dodelijke vijand. Ze wisten ook niet wat de opstandelingen wilden. Voorts bleek dat de Amerikaanse geheime diensten veel te weinig afwisten van Irak en dat de troepen niet opgeleid waren om een inlandse opstand te bedwingen.

Nu beseffen de VS dat ze te maken hebben met groepen van allerlei pluimage: politiek gemotiveerde bewegingen zoals die van de Baathisten, gewone criminelen, religieuze zeloten en avonturiers op zoek naar een kick. Soms werken die groeperingen met, soms tegen elkaar. Voor buitenlanders blijven hun bondgenootschappen ondoorzichtig: de Irakezen voelen zich verwant door familie- of clanbanden, maar ook door godsdienst, door zakelijke belangen, door de wijk waar ze wonen. Dat maakt de rebellie ook gevaarlijk voor andere Irakezen. Door al die informele netwerken komt vrij vlug uit wie met de bezetter samenwerkt. De vergelding volgt snel: ze kan gaan van persoonlijke intimidaties tot aanslagen met autobommen. Vandaag zijn er in veel wijken in Bagdad zogenaamde ‘centra van verzaking’, waar mensen die doodsbedreigingen ontvingen, openlijk verklaren dat ze niet langer samenwerken met een organisatie die het doelwit is van het verzet. Dergelijke centra liggen bijvoorbeeld op drukke kruispunten of op de binnenplaats van een moskee. Sommige mensen moeten hun geschreven belofte zelf aanplakken naast de straatposters waarop ze met de dood worden bedreigd.

Een nieuwe strategie

In april vorig jaar barstte de opstand op twee plaatsen tegelijk los: in het soennitische Faluja en in een aantal sjiitische streken die trouw waren aan de geestelijke Moqtada Al-Sadr. In het geval van Al-Sadr wist de zeer eerbiedwaardige grootayatollah Ali Al-Sistani ( zie p. 100) de opstand te drukken. In Faluja werd een compromis bereikt: de vroegere Baathleden zouden er instaan voor de veiligheid. De stad verwerd al snel tot een toevluchtsoord voor terroristen en opstandelingen.

De grootste nachtmerrie voor de coalitie was dat soennieten en sjiieten zich zouden verenigen in een soort islamistisch nationalistisch verbond. Gelukkig bleek Al-Zarqawi voor de rebellie niet alleen een inspirerende, maar ook een verdelende kracht. Hij wilde hogerop in de hiërarchie van Al Qaeda en schreef een brief aan Bin Laden. Daarin riep hij op tot een soennitische oorlog tegen de sjiieten. Hij pochte over alle wreedheden die hij had begaan en schilderde de soennitische nationalisten af als onnozele zwakkelingen die alles geloofden wat hen werd verteld.

Toen de brief publiek werd gemaakt, kregen verschillende Iraakse opstandelingen het op hun heupen. Ze voelden zich niet alleen gekrenkt in hun nationalistische gevoelens, maar waren ook de internationale aandacht voor de terrorist beu en gruwden van de videobeelden waarop de Jordaniër zelf mensen de keel oversneed. Sommige groepen smeedden zelfs moordplannen tegen Al-Zarqawi of wilden hem uitleveren. Dat was een van de redenen waarom de aanval op Faluja werd uitgesteld.

Maar in augustus 2004 keerde het tij opnieuw. De scheldpartijen tussen Iraakse nationalisten en Al-Zarqawi-aanhangers hielden op. Tegelijk veranderden de aanvallen van aard. Er bleek duidelijk coördinatie te bestaan tussen militaire eenheden en terroristen: zelfmoordaanslagen werden gecombineerd met hinderlagen, autobommen met militaire bestormingen.

In dat bondgenootschap zou Al-Zarqawi de bommenleggers leveren, en zouden de Baathleden instaan voor het geld en de strategie. Volgens Barham Salih, Iraaks vice-premier bevoegd voor binnenlandse veiligheid, ‘hebben de Baathisten zich het laatste halfjaar gehergroepeerd en gereorganiseerd. Ze hebben geld genoeg in Irak en Syrië’. Er kwam een akkoord met de fanatieke islamisten en Syrië ging fungeren als basis van de operaties. De Baathisten waren bovendien lang genoeg aan de macht om te weten waar ze moeten toeslaan en wie hen binnen de regering en de administratie kan helpen. Hun strategie raakt niet alleen de mensen, maar ook de vitale onderdelen van de economie.

De psychologische en militaire impact van de Iraakse rebellie ligt in wat de opstandelingen martelaarsoperaties noemen. De zelfmoordaanslagen maken niet alleen doden en gewonden, ze jagen ook angst aan. En ze drijven een wig tussen de ‘beschermde’ groepen – soldaten, ambtenaren en aannemers – en de onbeschermde bevolking, die altijd in de klappen deelt. Sinds september vorig jaar zijn die operaties in aantal toegenomen en eisen ze steeds meer slachtoffers. Ook na de verkiezingen worden ze voortgezet.

Om dat te verhelpen wordt nu getracht de verschillende groepen uiteen te drijven. Er zijn contacten gelegd met Mudher Al-Kharbit, de broer van de door de Amerikanen gedode sjeik. Er zou ook toenadering bestaan tussen de coalitie en bepaalde hooggeplaatste Baathleden. Als zij overtuigd kunnen worden dat er in de heropbouw van Irak meer toekomst zit dan in een verdere ontmanteling van land en economie, kan dat zeker helpen. De enigen die niet kunnen worden bereikt, zijn de jonge zelfmoordenaars. Velen van hen zijn net als Ahmed Al-Shayea geen Irakezen en de toekomst van het land kan hen gestolen worden. Het gaat vaak om jonge Saudi’s uit welstellende families. Ze zijn goedkoop, ze hoeven geen opleiding, geen wapens, ze hebben enkel een rijbewijs nodig. En het vaste geloof dat ze door hun acties bijdragen tot de overwinning of regelrecht naar het paradijs gaan.

Tenzij ze het natuurlijk overleven en doodsbang en vol pijn vertellen wat ze weten.

Copyright Knack/Newsweek. Bewerking: Ingrid Van Daele, Misjoe Verleyen

De jonge zelfmoordenaars zijn meestal geen Irakezen. De toekomst van het land kan hen gestolen worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content