Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Jean-Pierre Bemba, de zakenman die in 1998 rebellenleider werd, controleert met zijn Front pour la Libération du Congo (FLC) eenderde van het Congolese grondgebied. Hij probeert nu allereerst enige stabiliteit te creëren in die noordoostelijke regio, maar het hoofddoel blijft Kinshasa: ‘Na veertig jaar onafhankelijkheid wordt het tijd dat het volk zijn leider eindelijk eens zelf kan kiezen.’

De Mayi-Mayi hebben een kwalijke reputatie in de Kivu-streek – in het verre oosten van de République Démocratique du Congo (RDC). Vechters met een blind geloof in de magie van hun tovenaars die hen onkwetsbaar maakt voor de kogels van de vijand. Guerrillero’s die zich verbergen in het maquis vanwaaruit ze alles aanvallen wat zich in hun buurt waagt, vooral buitenlandse agressors: Ugandezen en Rwandezen, en blanken.

Het was dus wachten met een bang hart, in het kerkje van het pal op de evenaar en te midden van verwaarloosde koffieplantages uit de koloniale tijd gelegen dorpje Luotu, of de commandant van de Brigade Rwenzori van de Mayi-Mayi ons zonder problemen zou ontvangen. En weer zou laten gaan. ‘De Mayi-Mayi staan erom bekend dat ze graag gijzelaars nemen’, had priester Singa Wabunga uit het stadje Butembo vlak voor ons vertrek gezegd. De kerk had bij het contact bemiddeld, en Wabunga was tegen zijn zin door zijn overste aangeduid als vrijwilliger om ons te begeleiden op de lange rit door de heuvels. ‘En als de Mayi-Mayi hun zin niet krijgen, doen ze de vreselijkste dingen met hun gijzelaars’, wist de priester nog. Zijn geloof in God en onze onderneming werd zwaar op de proef gesteld.

Het waren nochtans politieke vertegenwoordigers van de Mayi-Mayi zelf die contact hadden gezocht, op een driedaagse vredesconferentie in Butembo georganiseerd door président Jean-Pierre Bemba van het Front pour la Libération du Congo (FLC). Bemba had er in nauwe samenwerking met de lokale kerken afgevaardigden van twaalf groepen Mayi-Mayi samengebracht om te bespreken hoe ze konden samenwerken en stabiliteit creëren in de regio. Honderden mensen woonden de publieke vergaderingen bij.

Die mondden uit in een reeks resoluties over het stopzetten van alle vormen van agressie, en over de oprichting van een speciale divisie Mayi-Mayi in het leger van het FLC, die ooit misschien tienduizend eenheden zou kunnen tellen – niemand weet precies hoeveel Mayi-Mayi-strijders er zijn. Na een opleiding door Congolese instructeurs op een door de Mayi-Mayi zelf gekozen plaats, zou de divisie de veiligheid in het grensgebied tussen Congo en Uganda moeten verzekeren, zodat de Ugandese (en eventueel ook Rwandese) troepen Congo zouden kunnen verlaten. Zoals bekend, vormt de aanwezigheid van groepen rebellen in de grenszone de voornaamste (officiële) reden voor de aanwezigheid van Ugandese en Rwandese troepen op Congolees grondgebied.

MAGISCHE VLOEISTOF

De woordvoerders van de Mayi-Mayi maakten gebruik van de conferentie om een charmeoffensief te houden ten aanzien van het handvol aanwezige blanken. ‘De Mayi-Mayi terroriseren de lokale bevolking absoluut niet’, had Onezime Kiyungu van de Brigade Rwenzori met klem betoogd. ‘Wij krijgen ten onrechte het label van bandieten opgeplakt. Wij zijn volledig aanvaard door de lokale bevolking. Wij keren ons samen met hen tegen de buitenlandse agressors. Wij willen alleen een Congo voor de Congolezen, waar iedereen in vrede kan leven.’

Dat klonk allemaal geweldig, maar zelfs Kiyungu was gespannen toen hij met een delegatie van vijf Mayi-Mayi-strijders onder leiding van commandant Fabien Kahindo Mudohu Kukumana bij het kerkje van Luotu arriveerde. We volgden de ons opgelegde rituelen: geen hand geven, alleen een soort boks, en geschenken op de grond leggen. De Mayi-Mayi beperken het contact met niet-gelijkgezinden. De sigaretten werden gereinigd met zand en besprenkeld met de magische vloeistof (mayi is Swahili voor water) die de strijders ook hun onkwetsbaarheid geeft, voor ze werden opgeraapt.

Mudohu was een oude, indrukwekkende man, in een hemd met het portret van zijn held Patrice Lumumba – vermoord met Belgische steun, wist hij wel zeker. Maar hij gaf ons als geschenk uiteindelijk zelfs zijn lidkaart van de Mouvement National de la Communauté Lumumbiste (MNCL) mee. Hij was ooit directeur van een filiaal van de Banque Belgolaise in de regio, maar trok meer dan twintig jaar geleden de brousse in om tegen de uitbuiters van zijn land te vechten, te beginnen met de Belgen en de gehate maarschalk Mobutu Sese Seko.

Ongeveer 250 manschappen telde zijn brigade, vooral jonge haveloze strijders die met primitieve speren en messen, en met ‘steengranaten’ de vijand te lijf gingen. ‘De Palestijnen van de intifada zouden eens naar ons moeten komen’, stelde Mudohu voor. ‘Dan zouden we ze kunnen leren hoe ze hun stenen kunnen laten ontploffen als ze een vijand raken.’ Twee geweren had de brigade, die vooral ’s nachts patrouilleerde en bij voorkeur bij zwaar regenweer aanviel. ‘We zijn bereid ons bij Bemba aan te sluiten’, bevestigde Mudohu. ‘Hij is een Congolees die voor de bevrijding van Congo vecht. Maar hij moet dan wel zijn banden met de Ugandezen doorknippen.’

Verrassend genoeg waren de Mayi-Mayi inderdaad goed in Luotu geïntegreerd. Ze bouwden zelfs een huis voor een arts in het dorp, waarvoor ze de stenen meer dan tien kilometer ver moesten gaan halen, te voet. ‘In het begin waren er wat problemen’, vertelde seminarist Moïse Numbere. ‘Ze hadden niks en bestalen de dorpelingen die bang waren van de vreemde vechters. Maar ondertussen maken ze deel uit van de gemeenschap. Soms joggen ze allemaal samen door het dorp. Heel indrukwekkend.’

Bemba is niet bang dat de Mayi-Mayi zich zullen laten opleiden en bewapenen om vervolgens als een nog gevaarlijker macht weer het maquis in te trekken : ‘Het succes van dit initiatief zal afhangen van het kader dat we creëren. We proberen allereerst de veiligheid in de regio te herstellen en vervolgens structuren op te zetten om de maatschappij weer te laten functioneren. We moeten Congo van de grond af heropbouwen. En ik wil bewijzen dat ik zoiets kan. Ik doe niet aan toerisme naar Washington, Parijs, Genève of Brussel, zoals anderen. Ik werk op het terrein met het Congolese volk.’

Een duidelijke verwijzing naar de gretigheid waarmee de internationale gemeenschap de nieuwe Congolese president Joseph Kabila aan het hart drukt als de grote hoop op een doorbraak in het conflict. Bemba ontkent met klem de geruchten dat hij achter de moord op Laurent-Désiré Kabila zou zitten: ‘Ik had daarmee niks te winnen. De oude Kabila was de ideale vijand. Ik word nu verplicht een politiek te voeren die de eenmaking van het land kan vertragen. De moordenaars moeten worden gezocht in de kringen die voordeel haalden uit het verdwijnen van Kabila.’

Over de nieuwe Kabila is Bemba niet te spreken : ‘Hij is te jong om een land als Congo te besturen. Hij heeft geen ervaring en is evenmin als zijn vader een natuurlijke leider. Het Congolese volk wil niet nog eens een leider opgedrongen krijgen. Na veertig jaar onafhankelijkheid wordt het tijd dat het volk zijn leider eindelijk eens zelf kan kiezen. En die leider moet bewezen hebben dat hij voldoende geloofwaardigheid en daadkracht bezit om vrede te brengen en te houden. Echte leiders hebben hun wortels in het volk, niet in de internationale diplomatie of een naar monarchie neigend systeem.’

HEMA EN LENDU

Nu er door de machtswissel in Kinshasa toch wel een andere sfeer heerst, heeft Bemba zijn militair uniform geruild voor een civiele plunje. Na de versmelting, begin dit jaar, van zijn oorspronkelijke Mouvement pour la Libération du Congo (MLC) met de door interne twisten verscheurde beweging rond de oude professor Ernest Wamba dia Wamba tot het FLC, controleert Bemba ongeveer eenderde van Congo – een gebied bijna dubbel zo groot als Frankrijk en met meer rijkdommen dan bijvoorbeeld Uganda.

Economisch was de fusie voor Bemba een uitstekende zaak, want 75 procent van zijn inkomsten komen nu uit het rijke oosten van het land. Uit de Evenaarsprovincie die hij veroverde, wordt bijna uitsluitend koffie geëxporteerd : elfduizend ton in 2000.

Zijn vredesconferentie met de Mayi-Mayi was niet Bemba’s eerste stabiliserende exploot. Hij maakte ook – voorlopig toch – een einde aan de bloedige tribale twisten tussen het Hema-herdersvolk en de Lendu-boeren in het uiterste noordoosten van Congo. ‘Die waren goed op weg om een tweede genocide aan te richten’, vertelden blanke paters in het stadje Bunia, waar enkele weken geleden nog mannen met de koppen van gedode tegenstanders op hun speren door de straten paradeerden. ‘Bemba bracht de twee groepen echter samen en slaagde er na dagenlang gepalaver in een protocol op te stellen dat ertoe leidde dat de speren – letterlijk – gebroken en begraven werden. Wij hielden dat niet voor mogelijk en hopen dat hij de situatie voldoende zal blijven volgen om de kalmte te handhaven.’

Voor iemand die geregeld het verwijt krijgt dat hij er alleen maar op uit is snel nog rijker te worden dan hij al is, keek Bemba alvast de voorbije weken niet op een cent. Hij reisde, meestal per helikopter, van de ene volksvergadering naar de andere. Dat leverde soms hilarische taferelen op, zoals in Butembo, waar de helikopter tot ontzetting van de lokale autoriteiten op een andere plaats landde dan waar ze de ontvangst hadden georganiseerd. ‘Een rebel is nooit daar waar men hem verwacht’, reageerde Bemba laconiek. In het marktstadje Ariwara werd zijn helikopter bijna onder de voet gelopen door een massa uitzinnige mensen. In Mahagi Port kampeerde hij halfweg een heuvel langs het Albertmeer. ‘De mensen zullen zich dat generatieslang herinneren’, grinnikte hij – een opvallende aanwezigheidspolitiek is deel van zijn systeem.

In Aru confronteerde hij de lokale chefs met de vele boze opmerkingen over corruptie en zakkenvullerij die de bevolking tijdens een open vergadering had gemaakt. ‘Het volk is niet rijp voor democratie, want het heeft daar geen ervaring mee’, antwoordde een van angst zwetende chef op Bemba’s voorstel om lokale verkiezingen te organiseren. Zijn verweer was vruchteloos. Zoals overal waar hij passeerde, liet Bemba het volk ook hier zijn plaatselijke leiders kiezen.

CORRUPTE AMBTENAREN

In het stadje Beni, waar Bemba zijn oostelijke hoofdkwartier vestigde in een villa op een fabrieksdomein van zijn vader, werd gemord over de vloed aan decreten die het FLC spuit. Vooral de maatregelen over belastingen allerhande vielen slecht bij de notabelen. Bemba bleef er onverstoorbaar onder: ‘Jarenlang deden ze hier wat ze wilden, betaalden ze hooguit een habbekrats aan corrupte ambtenaren, en ging er geen frank naar de staatskas, laat staan naar het volk. Hier werd voor de volle honderd procent gefraudeerd. Dat systeem moet doorbroken worden.’

De gevolgen van deze economische wanorde waren overal merkbaar. Herders zijn massaal het noordelijke deel van het Virunga Nationaal Park binnengedrongen. De officiële Congolese goud- en coltanhandelaars worden uit de markt geconcurreerd door smokkelaars en Ugandese militairen die de regio leeghalen. Het Congolese goud wordt zelfs niet meer ter plaatse gezeefd, het wordt met grond en al in grote vrachtwagens naar Uganda gereden. Op een huwelijksplechtigheid, waarop de ceremoniemeester de gasten uitnodigde het buffet te genocideren, zat een Keniaanse houthandelaar de hele tijd gezellig tussen de lokale Ugandese kolonel en een Congolese topambtenaar. ‘Beide delen in zijn winst, want ze maken zijn lucratieve illegale handel in Congolees hout naar Uganda en Kenia mogelijk’, werd er op het feest gefluisterd.

Iemand met een goed zicht op de lokale handel in hout was de Belgische directeur van het bedrijf ENRA in Beni: Robert Ducarme. De man was door Bemba uit zijn huis gezet – een van de schoonheidsfoutjes waarop de président zich zonder veel schroom liet betrappen. ENRA maakt onder meer houten meubelen, van hout uit een woudconcessie die duurzaam wordt beheerd. ‘Dat is nu gedaan’, zucht een zenuwachtige Ducarme. ‘De lokale bevolking dringt de concessie binnen en we kunnen dat als gevolg van de instabiliteit niet stoppen. Buitenlanders smokkelen ook zoveel hout uit Congo dat de prijzen in Uganda en Kenia zijn ingestort, zodat we onze producten nog maar moeilijk kwijtraken. Ik schat dat er momenteel op jaarbasis langs de hele woudgrens minstens een kilometer woud verdwijnt. Dat is desastreus.’

Bemba posteerde vertrouwenspersonen op sleutelposten van douane en financiën. Hij steekt niet weg dat hij ongeveer tien procent belastingen int op alles wat in het gebied dat hij controleert wordt in- of uitgevoerd. ‘Het kost mij maandelijks miljoenen dollars om mijn operatie te runnen’, legt hij uit, ‘en we zijn verplicht de financiën in balans te houden. Ik moet een leger van vijfentwintigduizend manschappen voeden en onderhouden, en een hele administratie op poten zetten. Ik ben nu verantwoordelijk voor vijftien miljoen mensen die vrede willen. En ik wil bewijzen dat ik dat kan, zelfs al beschik ik voorlopig alleen over de middelen van een rebellie, en niet over die van een staat.’

DRIE ACTOREN

De tot FLC uitgebreide MLC van Bemba is voor een rebellenbeweging verrassend stabiel. De leiding bestaat nog grotendeels uit dezelfde figuren als bij de oprichting twee en een half jaar geleden. De charismatische volksmenner Bemba is de onbetwiste leider, met in zijn schaduw de bezadigde en hardwerkende intellectueel Olivier Kamitatu – het diplomatische brein van het FLC – met wie Bemba in Brussel jarenlang op school heeft gezeten. De chef-staf van zijn leger is kolonel Grégoire Amuli, een oudgediende uit Mobutu’s Division Spéciale Présidentielle (DSP), die het blinde vertrouwen van zijn manschappen geniet. Minister van Defensie werd kolonel Géthéon Kibunge.

De stabiliteit van het FLC contrasteert scherp met de politieke chaos in het door Rwanda gecontroleerde Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD), dat zijn hoofdkwartier heeft in het grensstadje Goma, waar vorige week het eerste contingent (Uruguayaanse) blauwhelmen toekwam. Momenteel zou het daar weer rommelen. Het RCD heeft ook amper een leger die naam waardig en steunt sterk op de Rwandese militaire aanwezigheid.

Internationale waarnemers gaan ervan uit dat momenteel drie actoren in Congo van cruciaal belang zijn: Kabila, Bemba en… de Rwandezen. ‘Het herstel van de integriteit van Congo zal afhangen van de bereidheid van Bemba en Kabila om een dialoog tussen Congolezen te starten, en van de vraag wie er in staat zal zijn de Rwandezen te dwingen hun troepen uit Congo terug te trekken’, zegt een diplomaat met veel terreinervaring in de regio.

Bemba is alvast geen vragende partij voor een gesprek met Kabila: ‘Hij mag altijd naar hier komen als hij dat wil, maar waarover zouden wij praten? Over verkiezingen? We hebben in Angola gezien dat die niet veel opleveren als ze in de verkeerde context worden gehouden.’ Bemba bevestigt wel dat er regelmatig contact is met het RCD: de rebellen willen als één front naar eventuele onderhandelingen. Sommigen sluiten echter niet uit dat het Bemba zelf zal zijn die in de nabije toekomst een oplossing voor heel Congo in de weg zal staan, zeker als Joseph Kabila over enkele maanden bewezen zou hebben dat hij de druk aankan en effectief een opening zou creëren.

Maar alvast Reginald Moreels, speciaal gezant van minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL), was enthousiast over zijn bezoeken aan Bemba en de regio gecontroleerd door het FLC: ‘Tot ver in het gebied van het RCD zeggen de mensen me dat ze voor Bemba zullen stemmen als er verkiezingen zouden komen.’ Moreels liep wat verloren in de regio van de Grote Meren, nu hij niet meer de faciliteiten krijgt die hij als CVP-staatssecretaris in de vorige regering wel had. Vooral de ’tegenwerking’ van de Belgische ambassade in Kinshasa zat hem hoog. Kwatongen beweren dat Michel de krachtlijnen van het rapport dat Moreels moet maken al grotendeels heeft vastgelegd. Zelf lanceerde Moreels het idee om een ‘vredesboot’ van de Evenaarsprovincie naar Kinshasa te laten varen, om de herneming van de handel tussen de twee regio’s te stimuleren. Hij stelde zich ook kandidaat om het Mayi-Mayi-trainingskamp van Bemba te controleren en was trots toen Bemba zijn kandidatuur grootmoedig aanvaardde.

Bemba, die tot Moreels’ zichtbare ongenoegen poneerde dat hij regelmatig telefonisch contact heeft met Michel, werd ondertussen, ondanks een zware aanval van malaria, weer meegezogen in de mallemolen van diplomatie en bemiddeling. ‘Een week mag dat duren’, stelde hij. ‘Dan moet ik naar het front, naar mijn soldaten, gaan uitleggen waarom ze daar in hun vooruitgeschoven posities in de brousse zitten, zonder dat ze mogen oprukken. Ik moet hen duidelijk maken dat we momenteel weer in een fase van politiek zitten. Dat we niet altijd doen wat we zouden willen. Maar het doel blijft onveranderd. Het doel blijft Kinshasa.’

Foto’s : Wim Van Cappellen

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content