Zestig jaar geleden eindigde de Tweede Wereldoorlog in Europa. Wat weten mensen over die periode? En vooral: wat denken ze erover?

INFO : De foto’s bij dit artikel komen uit: België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Standaard Uitgeverij.

‘Een kaakslag voor Vlaanderen!’ ‘De zoveelste smaad voor het verzet!’ Gesprekken over de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog verlopen sterk emotioneel. Ook parlementaire debatten over die periode worden snel heftig. De meeste parlementairen beginnen hun uiteenzetting met de melding dat ze ‘familie zijn van verzetsmensen’ en bestempelen iedereen die zelfs maar verzoening durft voor te stellen, onmiddellijk als fascist.

Ondertussen is het zestig jaar geleden, zijn ontelbare wetenschappelijke studies verschenen, maar de verwerking van de oorlog moet nog beginnen en het is nog steeds onmogelijk rustig te praten over wat toen is gebeurd. Ook (zeker) over de naoorlogse periode.

Grote delen van het Belgische grondgebied waren in september 1944 bevrijd. Enkel een deel van Wallonië – inclusief de Oostkantons – werd tot februari 1945 geconfronteerd met gevechten, terwijl de V1’s en V2’s tot het einde schade bleven aanrichten.

De ellende van vier jaar oorlog was bijzonder groot. Naast de materiële schade die in de toenmalige miljarden franken liep, was er de menselijke tol. Duizenden mensen waren gedood in bombardementen, meer dan honderdduizend Belgen waren gedeporteerd: als politiek gevangene, verplicht tewerkgestelde of omdat ze joods waren. De vier jaar bezetting hadden een enorme haat opgebouwd. Tegen de Duitse bezetters, maar vooral tegen hun Belgische aanhangers. Alle collaborateurs, maar in het bijzonder degenen die in uniform liepen – en dus het best herkenbaar waren – werden vanaf 1943 door het verzet geviseerd. Ze sloegen terug met wraakacties, moorden en plunderingen. In sommige streken was zelfs sprake van een ware ‘burgeroorlog’, die doorging tot vlak voor de bevrijding, in Limburg was er nog een grote razzia in juli 1944, in Meensel-Kiezegem en Courcelles richtten Duitse collaborateurs in augustus 1944 een ware slachting aan.

Die opgekropte haat was bekend bij de Belgische regering in Londen. Ze had een heel arsenaal van wetten voorbereid waarmee iedereen die met de Duitse bezetter had meegewerkt, kon worden gestraft. Ook was voorzien dat ‘de groten’ zouden worden aangepakt en dat de berechting ‘snel, billijk en krachtdadig’ zou gebeuren. Er zouden zelfs speciale rechtbanken komen, de krijgsauditoraten, want bij assisenprocessen werd gevreesd dat de jury bevoordeeld en wraakzuchtig tekeer zou gaan. Omdat de wetten in het Frans waren opgesteld, gebruiken we tot vandaag termen als collaboratie (samenwerking), repressie (straf) en epuratie (zuivering van de administratie).

Hallucinante cijfers

Eén ding had de regering niet voorzien: de snelle bevrijding van het grootste deel van het grondgebied. In het spoor van de optrekkende geallieerde legers barstte de wraak los. De ongeveer achtduizend slechtbewapende gendarmes konden de orde niet handhaven, het verzet (dat dan zo’n 70.000 leden telde) deed het dan maar in hun plaats en pakte overal mensen op. De cijfers zoals die in het parlement werden gegeven, zijn hallucinant: in september 1944 waren 44.000 mensen opgesloten of geinterneerd, in oktober 55.000, in februari 1945 – op het ogenblik dat België helemaal was bevrijd – waren er 70.000 geinterneerd. De meesten zonder enig bevel van de bevoegde autoriteiten. Dat getal zakte snel tot 20.000, toen de orde hersteld werd, maar in juni 1945 zaten opnieuw 40.000 mensen opgesloten. De terugkeer van de gedeporteerden en de beelden van de Duitse kampen hadden een nieuwe golf van wilde arrestaties met zich gebracht.

De geallieerden en de rechters protesteerden, in het parlement werd geïnterpelleerd. Pas in 1946 kwam het keerpunt, vanaf dan zouden wetten en besluiten de repressie en epuratie milderen. Toen de krijgsauditoraten in 1950 ophielden met hun werk, hadden ze van de half miljoen verdachten een op de acht gestraft (zie kader).

Maar daarnaast waren er vele tienduizenden getroffen. Want een opsluiting, zelfs voor wie werd vrijgesproken, had enorme gevolgen. Vele mensen moesten verhuizen omdat niemand in hun gemeente met hen te maken wilde hebben; journalisten, advocaten en artsen waren door hun orde geschorst; leraren verloren hun baan. Wie veroordeeld werd, leed door een cascade van wetten nog jaren onder de gevolgen: geen lening voor een goedkope woning, geen studiebeurs, geen bewijs van goed zedelijk gedrag.

De zware geldboetes op oorlogswinst en de hoge schadevergoedingen betekenden dat ook de volgende generaties werden getroffen. Bij wie niet kon betalen, werden de bezittingen in beslag genomen en verkocht. Nog in 1984 werden goederen aangeslagen omdat veroordeelden hun boete op oorlogswinsten of de schadeloosstelling aan de staat niet hadden betaald.

Dat is uitvoerig gedocumenteerd en beschreven, met telkens als voetnoot dat ‘de officiële cijfers niet volledig zijn’. Zo kregen mythes en verhalen vrij spel. Die mythes ontstonden trouwens zeer vlug en zijn nu bijna een ‘canon’ geworden: dezelfde verhalen werden verteld tot veel mensen geloofden dat ze het zelf hadden gezien.

‘In Vlaanderen werden de verhalen van zwarten zeer snel gepubliceerd. Dat wil zeggen dat er uitgevers en lezers voor waren’, zegt Chantal Kesteloot, werkleider bij het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CegeSoma). ‘Daar ligt de oorsprong van veel verhalen over het idealisme van de oostfronters en over de excessen van het verzet.’

Naar schatting werd een honderdtal mensen standrechtelijk geëxecuteerd of ze stierven aan mishandelingen in door het verzet bewaakte kampen. Maar daarover willen verzetsorganisaties liever niet praten. Ze willen hun aureool niet aangetast zien, terwijl de andere kant de wildste verhalen vertelt over verkrachtingen en moorden.

‘De nuanceringen die wetenschappers aanbrengen, worden niet gehoord. Niet in Wallonië, niet in Vlaanderen’, zegt Kesteloot. ‘Trouwens, er is geen echt debat mogelijk omdat Vlaanderen en Wallonië zo anders denken over de oorlog en de repressie.’

Contraterreur als wapen

Dat komt door de aard van de collaboratie. In Wallonië was dat het monopolie van Rex, de politieke partij van Léon Degrelle. Die knapte voor de nazi’s de vuile werkjes op: razzia’s, standrechtelijke executie. ‘Collaboratie is voor Walen synoniem met verklikking, verraad, geweld’, stelt Kesteloot. ‘Bovendien waren de Rex-burgemeesters echt derderangsfiguren. De Vlaamse VNV-burgemeesters deden hun werk niet eens slecht.’ ‘Het VNV zou pas in de laatste maanden van de oorlog ingezet worden in terreuracties’, stelt ook professor Mark Van den Wijngaert (KU Brussel). ‘Maar we zien wel aan verkiezingsuitslagen voor én na de oorlog dat Vlaanderen algemeen rechtser was.’ Waardoor de collaboratie in Vlaanderen op meer begrip kon rekenen? ‘Ook in Franstalig België konden collaborateurs carrière maken. Hergé is het bekendste voorbeeld, maar er zijn er wel meer’, stelt Kesteloot. ‘Niet elke verzetsman was een patriot. In Wallonië zijn mensen in het verzet gegaan omdat ze niet wilden dat Degrelle de lakens uitdeelde. Wie een boek publiceert over Rex verkoopt gegarandeerd, en er is een levendig antiquariaat in de geschriften van Degrelle. Maar er is wel een taboe. In Wallonië zegt bijna niemand hardop dat hij uit een “zwarte familie” komt. In Vlaanderen kan dat wel.’

Dat versterkt de ingeprente beelden van collaborerend Vlaanderen en het Wallonie de résistance. Ook de Encyclopédie du Mouvement Wallon doet daaraan mee. Collaboratie krijgt een kwart pagina, Rex-leider Léon Degrelle, die aan het oostfront vocht en wiens bendes Wallonië terroriseerden, komt er niet in voor. De repressie en het verzet daarentegen krijgen 21 pagina’s. ‘Eigenlijk bewijst men zo dat de Waalse Beweging altijd aan de goede kant stond. Dat is ook nodig omdat de Waalse Beweging door het verzet niet ernstig werd genomen. Integendeel, sommigen zagen haar als een soort vijfde colonne. Sommige mensen binnen de Waalse Beweging hadden ook goede banden met het collaborerende Franse Vichy-regime’, zegt Kesteloot.

De breuklijn loopt niet alleen tussen Vlaanderen en Wallonië, ook de verzetsorganisaties onderling ‘gunnen elkaar het licht in de ogen niet’, zegt een oud-verzetsman, die liever anoniem wil blijven. Ook waren er de laatste jaren enkele bittere en publieke ruzies tussen verzetsorganisaties en joodse organisaties. Het verbittert verzetslui én hun erfgenamen dat de holocaust alle aandacht opzuigt, terwijl zij vergeten zijn. Ze moeten het stellen met een medaille en een schamele vergoeding. Maar ‘daar gaat het niet om’, ze willen dat eindelijk erkend wordt wat ze hebben gedaan.

Kesteloot: ‘Het is even wat kalmer geweest, maar het ontstaan van het Vlaams Belang bracht de oude scheiding tussen zwarten en witten weer op de voorgrond. De andere partijen, die eventueel wel te vinden waren voor “vergeving”, evolueerden onder druk van het Vlaams Belang en spreken er nu ook niet over.’

Maar daardoor laten de andere partijen, Vlaamse en Franstalige, dat thema sinds jaren aan het VB. Die partij vraagt elk jaar aan de minister van Justitie hoeveel goederen nog aangeslagen zijn. Die antwoordt elk jaar dat het een vraag voor zijn collega van Financiën is. Maar het jaar daarop stelt het VB weer de vraag aan Justitie. Wellicht omdat het antwoord zou tegenvallen: er is nog één goed in beslag genomen, een stuk grond dat niet verkocht raakt.

Het Vlaams Belang heeft er letterlijk belang bij. Zijn stichters komen uit de kern die gevormd werd tijdens de repressie. De geïnterneerden kwamen terug in het gewone leven met een enorme rancune, woedend over de verschillen in straf, woedend op wat hun gezin werd aangedaan. Bovendien leek het snelle terugdraaien van de repressie hen gelijk te geven als ze meenden ‘gepakt’ te zijn in plaats van gestraft voor verraad.

Maar toen al bestond het verhaal over de arme, miskende Vlaming, die zo zwaar getroffen werd door de Franstalige repressie. Met de cijfers in de hand is bewezen dat die stelling onzin is, maar ze is ondertussen diep geworteld in het collectieve bewustzijn van generaties.

‘Van in het begin werd het beeld opgehangen van de “verzetslui van het elfde uur”, alsof álle verzetsmensen pas in september 1944 toetraden. Dat klopt in geen geval’, stelt Mark Van den Wijngaert. ‘We rekenen zo’n tweehonderdduizend mensen die echt verzet pleegden. Maar de exacte cijfers zijn niet bekend, het verzet had in de oorlog geen lijsten en na de oorlog kwam het erop aan om zoveel mogelijk leden te hebben, want dat gaf politieke invloed. Toen die politieke invloed werd aangewend om voordelen te krijgen, nam dat nog toe. Collaborateurs zijn er nog minder, 130.000 à 150.000 mensen. Het gaat dus in beide gevallen om een zeer kleine minderheid van de bevolking.’

Die minderheid is in de zestig jaren die verstreken zijn nog kleiner geworden. Maar de mythes worden doorgegeven aan de volgende generatie. De jongeren zijn vaak nog fanatieker. Zij hebben gezien hoe hun ouders of grootouders worstelden met een trauma en kennen de verhalen van de eindeloze moeite die gedaan moest worden om een kleine vergoeding te krijgen of weer aan een baan te raken. En na al die tijd blijft iedereen op zijn standpunt. De vraag is maar wie de meeste bitterheid koestert, de witten of de zwarten?

Misjoe Verleyen

De zware geldboetes op oorlogswinst en de hoge schadevergoedingen betekenden dat ook de volgende generaties werden getroffen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content