‘Heel eerlijk: vaak gedroegen we ons arrogant en dom’

© Todd Heisler/NYT

All The News That’s Fit to Print luidt de bekende slogan van The New York Times. Maar wanneer is nieuws níét geschikt voor publicatie? En wie beslist daarover? Een openhartig gesprek met hoofd-redacteur Dean Baquet over de onthullingen van Snowden, telefoontjes van de CIA en het belang van Twitter. ‘Mijn eerste taak als hoofdredacteur is het de lezers te dienen, en een groot deel van onze lezers zou zich door satire over de profeet Mohammed beledigd voelen.’

Als jonge journalist won Dean Baquet de Pulitzerprijs voor een onderzoek naar de corruptie in Chicago. Dat was in 1988. Goed een kwarteeuw later is hij hoofdredacteur van The New York Times en steekt het hem zeer dat Edward Snowden zijn onthullingen bij de concurrentie heeft gepubliceerd. Baquet stond tot 2006 aan het hoofd van de Los Angeles Times. Daarna stapte hij over naar TheNew York Times en werdchef van het kantoor in Washington. Sinds mei 2014 werkt de nu 58-jarige Baquet als algemeen hoofdredacteur in New York.

Uw collega’s bij TheNew York Times vertellen dat u soms een gat in de muur slaat als u woedend bent. Klopt dat?

DEAN BAQUET: (lacht) Dat is welgeteld één keer gebeurd, toen ik het kantoor in Washington leidde. Ik was ontstemd omdat de hoofdredactie in New York een verhaal niet op de voorpagina wilde brengen. Toen heb ik een gat in de muur van mijn kantoor geslagen. Nu ik in New York zit en zelf de beslissingen moet nemen, vind ik zo’n reactie natuurlijk misplaatst en overdreven. En ik heb ook eens een dispuut gehad met Jill Abramson, mijn voorgangster, maar toen heb ik alleen op de muur geklopt – wat al even kinderachtig is.

Waarover lag u met haar in de clinch?

BAQUET: Ik weet het niet meer. We hadden een meningsverschil over iets, maar dat gebeurde wel vaker. Niet dat we de hele tijd ruzieden, maar de nummer één en twee van een redactie hebben nu eenmaal meningsverschillen.

Uw collega’s vertellen dat het ging om de vraag of TheNew York Times vaker populaire verhalen moest brengen, om zo meer aandacht op het internet te krijgen.

BAQUET: Jill had graag dat verhalen op het internet een beetje buzz kregen. Ik ben daar niet tegen, maar voor een medium als TheNew York Times bestaat er altijd een spanning tussen serieuze journalistiek en leuke journalistiek. Ik zal niet ontkennen dat we soms te ernstig zijn. Maar we schrijven vandaag de dag meer over popcultuur dan ooit tevoren. De style-bladzijden behoren ook niet tot het meest serieuze deel. We hebben een hoop buzz, vaak misschien zelfs te veel.

Digitale concurrenten als BuzzFeed en Huffington Post bieden een gevarieerd mengsel aan en hebben uw krant op het internet ver achter zich gelaten.

BAQUET: Omdat ze gratis zijn. Gratis bladzijden zullen altijd meer reikwijdte hebben. We hebben nooit ontkend dat BuzzFeed en Huffington Post hun verhalen beter op het internet presenteren dan wij. Maar ik geloof dat het er voor TheNew York Times op aan komt zijn eigenheid te bewaren. Veranderingen zijn niet uitgesloten, maar ik wil niet dat we een tweede BuzzFeed worden.

In mei vorig jaar lekte het interne vernieuwingsrapport van TheNew York Times uit. Dat velde een hard oordeel: u hebt de nieuwe digitale concurrentie onderschat.

BAQUET: Ja, we hebben lang ten onrechte aangenomen dat BuzzFeed en andere sites alleen maar succes hebben omdat ze kiezen voor een journalistieke formule die wij helemaal niet willen toepassen. Om eerlijk te zijn: we waren arrogant. We keken neer op onze nieuwe concurrenten en dat was een vergissing, zo weten we nu. Zij hebben eerder dan wij begrepen dat ze hun lezers moeten geven wat hen interesseert. Wij waren daarin te traag.

Voor veel krantenmanagers gold TheNew York Times als een voorbeeld van hoe je met journalistiek op het internet geld kunt verdienen. Het rapport stelde evenwel dat de krant geen digitale strategie had en dat de redactie zich niet voor de digitale cultuur interesseerde.

BAQUET:TheNew York Times bevond en bevindt zich digitaal in de voorste gelederen. Het rapport heeft alleen maar enkele zwakke punten opgesomd en voorgesteld hoe we bepaalde dingen beter zouden kunnen doen.

Wat is er veranderd?

BAQUET: We hebben nu een grote ploeg die ervoor zorgt dat de relatie met onze lezers in de sociale netwerken onderhouden wordt. Het team is drie maanden aan de slag en onze reikwijdte is al met twintig procent gestegen. Vroeger vonden de lezers onze verhalen, omdat ze de krant opensloegen of naar onze homepage gingen. We hebben nu begrepen dat onze verhalen ook de lezers moeten vinden. De meesten van hen krijgen hun nieuwsberichten via Facebook of Twitter. Wij willen dat ze daar enkele van de beste TheNew York Times-verhalen vinden. We gaan daarin veel agressiever te werk dan vroeger.

U hebt tot nu toe precies twee tweets afgescheiden, de laatste in juni.

BAQUET: (lacht) Ik weet dat ik me daardoor in een lastig parket breng, maar ik zeg het toch maar: het idee dat ik voortdurend moet twitteren is belachelijk. Er zijn bij TheNew York Times veel journalisten die twitteren. Ik ben daar niet tegen, maar ik heb daarvoor te weinig tijd. Hoofdredacteurs hebben hoe dan ook weinig te vertellen. Mijn wereld bestaat uit dit kantoor hier, deze verdieping, mijn huis en uit fantastische gesprekken met onze redacteurs en correspondenten die allemaal meer over de wereld weten dan ikzelf.

Drie vierde van uw omzet komt nog altijd van de gedrukte krant. Hoe kan de doorbraak van een online first-cultuur er dan komen?

BAQUET: Het idee moet toch zijn: story’s first. De verhalen moeten voorrang krijgen. Neem nu de aanslagen in Parijs. We hebben de hele dag verslag uitgebracht, niets achtergehouden en alles wat we wisten online geschreven. Als de redactie van de gedrukte krant op het punt staat te sluiten, moeten er twee dingen gedaan worden. Ten eerste moet je de onlineverhalen bewerken die in de gedrukte krant moeten verschijnen, want fouten op papier worden je minder makkelijk vergeven. En in het ideale geval kun je daar vervolgens iets uitpikken wat voor de lezer vers aanvoelt als hij ’s morgens in zijn krant kijkt.

Uw redactie kost jaarlijks meer dan 200 miljoen dollar. Zullen de inkomsten uit digitale abonnementen ooit volstaan om zo’n redactie te financieren?

BAQUET: Ik weet het niet. Ik denk in elk geval dat we een redactie van die omvang nodig hebben. We zouden een grote vergissing begaan als we zouden inkrimpen. Ik geloof ook niet dat onze inkomsten ooit uitsluitend uit digitale abonnementen zullen komen. We hebben een mix aan inkomsten en dat zal nog een hele tijd zo blijven. Maar ik maak me er wel zorgen over dat we op termijn niet meer de winst zullen maken die we nodig hebben om deze grote, sterke redactie te financieren.

Bij de Los Angeles Times bent u in 2006 weggegaan omdat u weigerde een omvangrijk besparingsprogramma uit te voeren. Wat maakt u zo zeker dat dit niet ook bij TheNew York Times zal gebeuren?

BAQUET: Er zijn twee grote verschillen. Toen ik bij de Los Angeles Times kwam, werkten daar 1200 journalisten. Toen ik er vertrok, waren het er nog 900. En nu zijn er minder dan 500. Ik had niet het gevoel dat de kwaliteit van de krant de uitgeverij erg ter harte ging. Maar de eigenaarsfamilie Sulzberger heeft bij TheNew York Times gedurende generaties bewezen dat kwaliteit voor haar belangrijk is. Elke andere redactie in de Verenigde Staten is in de afgelopen twintig jaar kleiner geworden. Wij hadden tot aan de laatste besnoeiingsronde (de voorbije maanden werden honderd banen geschrapt, nvdr) nog 1300 mensen. Daarom is mijn vertrouwen groter.

TheNew York Times heeft 875.000 digitale abonnementen. Zit u daarmee aan uw limiet?

BAQUET: Dat denk ik niet. We hebben nog geen duidelijk beeld waar en hoe we internationaal kunnen groeien. We hebben in China een website in het Chinees opgericht. De Chinese regering heeft de site geblokkeerd. Toch wordt hij gelezen. De Britse Guardian is met zijn website in de Verenigde Staten heel sterk gegroeid. We moeten lezers op andere continenten vinden.

De Washington Post groeit onder haar nieuwe eigenaar, Amazonstichter Jeff Bezos. Winsten spelen daar geen grote rol meer. Dat moet u toch bezorgd maken?

BAQUET: Ik wil dat kranten succesrijk zijn. De Washington Post was en is onze grootste concurrent, de Guardian is voor onseen nieuwe digitale concurrent. Maakt het me nerveus dat ze ons concurrentie aandoen en ons in de Snowdenonthullingen geklopt hebben? Ja! De journalist in mij, die op competitie gesteld is, zegt evenwel: kom maar op allemaal! Dat is gewoon leuker.

Een zeer sportieve reactie.

BAQUET: Ik ben in de traditionele Amerikaanse krantenwereld opgegroeid. De morgenkrant beconcurreerde de namiddagkrant en die twee probeerden bij elk, maar dan echt bij elk thema de ander de loef af te steken. Ik had nooit zo veel lol als toen. En voor de journalistiek was dat een fantastische zaak.

Hoeveel pijn deed het dat Edward Snowden zich niet tot TheNew York Times heeft gewend?

BAQUET: Dat heeft zeer veel pijn gedaan. Want daaraan waren twee boodschappen verbonden. Moreel betekende het dat iemand die een groot verhaal te vertellen had ons niet als het juiste adres beschouwde. En dat leidde er vervolgens toe dat we in dat verhaal, dat waarschijnlijk de grootste onthulling op het terrein van de nationale veiligheid in vele jaren was, door anderen geklopt werden. Niet alleen door de Guardian, maar ook door de Washington Post. We hebben geprobeerd onze achterstand goed te maken en hebben enkele uitstekende verhalen uit het materiaal van de NSA (het National Security Agency, waarvoor Snowden werkte, nvdr) gepubliceerd. Maar alles samen heeft het toch heel veel pijn gedaan.

Snowden heeft zich onder andere niet tot TheNew York Times gewend omdat de krant in 2004 weigerde een vroege onthulling over de omvang van de NSA-spionage af te drukken. Pas einde 2005 werd het verhaal gepubliceerd. Was het een vergissing om dat artikel tegen te houden?

BAQUET: Ik werkte destijds nog niet bij TheNew York Times en ken die discussie niet in detail. De vroegere hoofdredacteur, Bill Keller, heeft zich verdedigd met het argument dat het oorspronkelijke onderzoek niet zo degelijk was als wat later is gepubliceerd. Het zou voor mij gemakkelijk zijn om nu te zeggen dat het een vergissing was. Maar ik wil liever niet over mijn collega’s oordelen.

TheNew York Times heeft ook in andere gevallen de regering met zijden handschoenen aangepakt. In 2011 hebt u een onthullend artikel over een Amerikaanse basis voor drones in Saudi-Arabië niet gepubliceerd. Volgens welke normen houdt u gevoelige reportages tegen?

BAQUET: Ik heb beslist het verhaal over de basis voor drones in Saudi-Arabië niet te publiceren. Dat was een vergissing. Destijds was de in Amerika geboren prediker Anwar al-Awlaki door een aanval met een drone gedood. We waren bezig met een verhaal daarover. Even voor de redactie sloot, werd ik gebeld door een hooggeplaatste CIA-man. Hij verzocht me om de plaats vanwaaruit de drone was gestart niet publiek te maken. Ik heb toegezegd, en de volgende dag had ik daar al spijt van. We hebben die informatie later toch gepubliceerd. Ik heb leergeld betaald. Maar er zijn ook situaties waarin ik het gerechtvaardigd vind om informatie achter te houden.

Geeft u eens een voorbeeld.

BAQUET: Tijdens de WikiLeaks-affaire in 2010 dook er een opmerkelijk diplomatiek telegram op. Muammar Khaddafi was nog aan de macht in Libië en in het telegram werden gebeurtenissen beschreven die alleen maar afkomstig konden zijn van iemand die informatie uit de eerste hand had. Het zou fantastisch geweest zijn om daarover verslag uit te brengen. Maar de Amerikaanse regering waarschuwde dat Khaddafi de informant dan waarschijnlijk zou laten ombrengen. Dat argument heeft me overtuigd. Alle betrokken media gingen ermee akkoord om het document niet te publiceren.

Hoe vaak contacteert de regering u om een bepaald artikel niet te publiceren?

BAQUET: Soms elke twee of drie weken, soms horen we een half jaar niets. De laatste tijd kwam het weer meer voor. Ik zeg bijna altijd nee. Veel mensen denken dat de pers tamelijk laf is en dat de regering alleen maar hoeft te bellen en te zeggen: ‘Publiceer dat niet!’ Maar dat strookt niet met de werkelijkheid. In zeventig tot tachtig procent van de gevallen gebruikt de regering de nationale veiligheid of het leven van mensen als argument. We wegen dan af, we discussiëren. En meestal publiceren we toch.

Zijn veel redacties in het verleden toch niet al te vaak al te voorzichtig geweest?

BAQUET: Dat is juist, denk ik. We waren te voorzichtig.

Wie of wat heeft uw houding doen veranderen? Snowden? WikiLeaks?

BAQUET: Verschillende dingen kwamen samen: de onthullingen van Snowden, WikiLeaks, eigen fouten die ik betreurde, het inzicht hoe ons land door de oorlog tegen de terreur veranderde. Voor mij persoonlijk was het Saudi-Arabië-verhaal erg belangrijk. Ik heb die beslissing genomen zonder voldoende met mijn reporters overlegd te hebben. Ik heb daarbij over zowat de hele lijn geblunderd. Snowden heeft dan het laatste duwtje gegeven.

U hebt ook beslist geen Mohammedkarikaturen van Charlie Hebdo af te drukken. Waarom niet?

BAQUET: Dat was een heel moeilijke beslissing. Mijn eerste impuls als journalist was solidariteit te tonen met de vermoorde journalisten. Daarom had ik op de ochtend van de aanslagen beslist de karikaturen te publiceren. Nadat ik er nog eens over nagedacht had, besliste ik er anders over. Ik zat in mijn bureau, heb de stapel cartoons bekeken en geprobeerd niet aan de tragedie in Parijs te denken. Dat soort humor is een onnodige belediging, zonder dat ik dat wil bekritiseren. De humor voldoet niet aan de standaarden van de Times. We kunnen de cartoons beschrijven, maar om te begrijpen wat er in Parijs gebeurd was, hoefden onze lezers ze niet te zien.

Maar de tekeningen waren toch precies de reden voor de aanslag?

BAQUET: Dat klopt.

Zou het dan geen teken van solidariteit geweest zijn om ze te tonen? U hoeft toch niet voor de inhoud in te staan als u het recht verdedigt om in een vrije maatschappij zelfs smakeloze dingen te mogen publiceren?

BAQUET: Ik denk dat er manieren zijn om dat recht te verdedigen en tegelijk niet van onze eigen standaarden af te wijken. Mijn eerste taak als hoofdredacteur is het de lezers te dienen, en een groot deel van onze lezers zou zich door satire over de profeet Mohammed beledigd voelen. Die lezer, om wie ik me bekommer, is geen IS-aanhanger, maar woont in Brooklyn, heeft een gezin en is strenggelovig. Als we die lezers vergeten, maken we een grote fout. Beslissend was voor mij ook de vraag of we soortgelijke cartoons over andere religies zouden afdrukken. Dat zouden we niet doen. Waarom zou ik dus een cartoon over Mohammed afdrukken als ik er een over Jezus niet zou publiceren?

Kan een redactie de slogan Je suis Charlie verdedigen, als ze niet bereid is even ver te gaan als Charlie Hebdo?

BAQUET: Echte moed bewijzen nieuwsorganisaties als hun reporters onderzoek doen naar de IS, naar Bagdad reizen of de oorlog in Afghanistan verslaan. Terwijl de journalist in mij solidair opspringt, vraagt de hoofdredacteur van TheNew York Times in mij zich af hoe we het best over die gebeurtenis verslag kunnen uitbrengen. Dat is belangrijker dan symbolische tekeningen op de frontpagina af te drukken.

In augustus hebt u besloten dat TheNew York Times de verhoortechnieken van de CIA voortaan foltering noemt. Gedurende jaren heeft uw krant zich in allerlei bochten gewrongen met formuleringen als ‘ruwe verhoormethoden’. Waarom zo laat?

BAQUET: Ik was nog niet bij de krant toen de beslissing viel het woord ‘foltering’ niet te gebruiken, maar ik kan ze wel begrijpen. Destijds wisten we nog niet veel over wat er gebeurd was, we wisten niet hoe vaak waterboarding bij Khalid Sheikh Mohammed was toegepast. Maar toen we ervan hoorden, hadden we de term ‘foltering’ moeten gebruiken. Ik ben er een paar maanden geleden mee begonnen, kort nadat ik hoofdredacteur was geworden. Vaak zijn we gewoon te traag, denken we niet snel genoeg over de dingen na of verliezen ze uit het oog. Heel eerlijk: vaak gedragen we ons gewoon dom.

Een van uw beste reporters, James Risen, betoogt dat de massamedia na 9/11 gefaald hebben. Bent u het daarmee eens?

BAQUET: Ja, absoluut. De massamedia waren na de elfde september ongetwijfeld niet agressief genoeg. Ze hebben onvoldoende kritisch onderzocht waarom de Irakoorlog er kwam en wat de gevolgen van de strijd tegen de terreur waren. Dat geldt ook voor de Los Angeles Times en TheNew York Times.

Vertelt u ons eens waarom de volgende Edward Snowden zich tot TheNew York Times moet wenden?

BAQUET: We hebben de mogelijkheden, de mensen en de moed om te publiceren. We zouden de volgende Snowden tonen dat we tot meer bereid zijn dan om het even welke andere nieuwsorganisatie.

DOOR ISABELL HÜLSEN EN HOLGER STARK IN NEW YORK

‘De eigenaarsfamilie Sulzberger heeft bij The New York Times gedurende generaties bewezen dat kwaliteit voor haar belangrijk is.’

‘Mijn wereld bestaat uit dit kantoor hier, en uit fantastische gesprekken met onze redacteurs en correspondenten die allemaal meer over de wereld weten dan ikzelf.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content