Hubert van Humbeeck

De mededeling waarop iedereen wachtte, was vorige vrijdag het laatste puntje op de agenda van de wekelijkse persconferentie van de premier. Bijna kwansuis en met zijn olijkste glimlach liet Guy Verhofstadt weten dat de regering instemt met het huwelijk van prins Filip met Mathilde d’Udekem d’Acoz. Vader Eyskens trok in zijn tijd bij zo’n aankondiging vast nog een plechtig gezicht.

Het lijkt vandaag ook wat vreemd dat een regering zich moet moeien – moét, want haar tussenkomst is door de grondwet vereist – met de relatie tussen twee mensen, van wie er een door de speling van het lot geroepen is om koning te worden. Een anachronisme toch, vond ook Marc Verwilghen achteraf. Maar dat is het eigenlijk niet.

Ten minste: die goedkeuring is op zichzelf niet anachronistischer dan de koninklijke instelling in haar geheel. Die heeft in België, zoals bekend, grondwettelijk nog een aantal belangrijke bevoegdheden, terwijl ze tegelijk toch geen politieke verantwoordelijkheid draagt. De koning is in theorie als het ware de spil van het politieke gebeuren, zonder dat hij in de praktijk aan het spel deelneemt. Het staatshoofd verzinnebeeldt de continuïteit van de macht, hij mag niet in het gedrang worden gebracht: daar heeft hij ministers voor, die elke publieke daad van de vorst met hun handtekening dekken. De koning heeft dus macht, maar hij kan daar weinig mee aanvangen zonder dat hij het risico loopt grote commotie te veroorzaken.

Voor de kroonprins wil dat ook zeggen: trouwen. Het gaat per slot van rekening om de toekomstige vorst, en zijn eventueel nakomelingschap dat op zijn beurt ooit koning of koningin kan worden. Dat huwelijk gaat dus het land aan: beschouw de instemming van de regering daarom als een soort van democratische controle op een niet verkozen staatshoofd. De procedure past overigens helemaal in die dans tussen het hof en de rest van wereld, waarvan de betekenis van de verschillende bewegingen mettertijd in het geheugen is vervaagd.

Dat soort van omslachtige, permanente evenwichtsoefening is een absolute vereiste voor het voortbestaan van de dynastie. Het is nooit uitgesloten dat iemand tijdens die dans een faux pas maakt en op de tenen van zijn partner trapt. Dat bleek het recentst, toen koning Boudewijn weigerde om de abortuswet te ondertekenen, die door het parlement was goedgekeurd. De gedreven Boudewijn wou op dat moment zijn rol niet spelen. De institutionele crisis die daarvan het gevolg was, werd op een handige, Belgische wijze opgelost – maar het had in andere omstandigheden ook anders kunnen lopen.

Conflicten tussen de twee kanten van het park van Brussel, het paleis en het parlement (door Leopold II nog smalend la baraque d’en face genoemd), werden de voorbije decennia overigens zeldzamer. Sinds Leopold III tijdens de Tweede Wereldoorlog niet aan de verleiding kon weerstaan om de strijd aan te gaan met de politiek – een strijd die hij niet kon winnen – is de koninklijke functie geleidelijk ingeperkt. In 1960 leerde Boudewijn zijn plaats kennen toen Gaston Eyskens simpel weigerde om op zijn verzoek af te treden.

Een dynastie zoals die van ons is aan het eind van de twintigste eeuw ook niet vanzelfsprekend. De koningen en keizers die met absolute macht wilden regeren, werden door de geschiedenis opgeslokt. De rol van de vorst of vorstin werd in verschillende Europese landen ook officieel omgebouwd tot die van een staatshoofd met louter protocollaire bevoegdheden.

Dat zogenaamde Scandinavische model lag ten tijde van de abortuskwestie ook in Brussel op tafel. Maar de storm ging liggen, en het onderwerp verdween uit de aandacht. Toch is dat soort van koningschap op termijn onvermijdelijk, in de feiten is de Belgische dynastie er in de voorbije decennia ook naartoe gegroeid. Albert II weet zeker dat hij moet luisteren als het parlement spreekt.

De royalty-hype die ons sinds eind vorige week overspoelt, toont hoe groot de behoefte aan goed nieuws uit België was. Guy Verhofstadt zal tot 4 december in alle rust kunnen werken. Als het zijn functie goed begrijpt, kan een koningshuis nog een ornament zijn van een land – in het moeilijke België vooral als een bindteken tussen de gemeenschappen. Daarom werd er in de communicatie over de verloving sterk de nadruk op gelegd dat Mathilde d’Udekem d’Acoz ook Nederlands spreekt. Daaraan zouden ze zich in Laken niet meer laten vangen. Wel. Ze doet in ieder geval haar best.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content