‘GOD WIL ONS STRAFFEN’

© NENNUNG TUSHIKUR RAHMAN/REUTERS

Als op 24 april ’s morgens in de buurt van de hoofdstad Dhaka het gebouw waarin ze werkt instort, zit de zevenentwintigjarige Mushamat Sokina Begum voor haar naaimachine op de vijfde verdieping. Meer dan duizend mensen sterven. Begum wordt na drie uur met een verwonding aan het been uit het puin getrokken.

‘Het liefst zou ik niet meer werken. De meeste mensen denken er net zo over. We zijn bang. Zojuist heb ik vernomen dat er ook in een andere fabriek scheuren in de muren zijn. En verder ken ik nog een ander gebouw dat van ‘onze’ eigenaar Sohel Rana zou zijn en dat ook niet stabiel is. Vorige week heeft het weer gebrand in een fabriek. Er waren doden. Zoiets gebeurt voortdurend. Ik denk dat God ons voor iets wil straffen. Ik weet alleen nog niet waarvoor.

‘De omstandigheden waarin we moeten werken zijn miserabel. We krijgen bijna nooit eens vrij. Als er in de familie iemand sterft, zeggen de bazen: “Tja, daar is niets aan te doen. Als iemand dood is, is hij dood. Waarom zou je ernaartoe gaan? Je kunt daar toch niets meer gaan doen. Als je absoluut vrij wilt nemen, goed, neem dan maar vrij. Maar op die dag verdien je wel niets.”

‘We krijgen alleen geld als we in de fabriek zijn. Er is geen betaald verlof. We werken soms tot 23 uur, altijd onder druk. We zouden sneller moeten werken zodat de bestelde waar tijdig klaar is. Ook vóór het instorten van het fabrieksgebouw hebben we tot laat in de nacht gewerkt. Terwijl velen van ons toch kinderen hebben. Als we onze chefs zeggen dat we naar huis willen omdat onze kinderen op ons wachten, zeggen ze: “Waarom komen jullie eigenlijk werken, als jullie kinderen hebben? Blijf thuis en hou je met hen bezig! Maar als jullie kinderen willen, kunnen jullie toch niet bij ons werken!” Zulke opmerkingen zijn dagelijkse kost.

‘En dan die onverdraaglijke hitte! In de hal waarin ik werk, waren er slechts vier kleine airco-installaties voor vele honderden mensen. Als we vroegen wanneer er ventilatoren gekocht zouden worden, antwoordden de managers: “De productie loopt niet goed. Als we winst maken, kunnen we ook ventilatoren kopen. Wees wat vlijtiger, dan kunnen we daarover praten.”

‘Zo was dat in onze firma die, geloof ik, Ether Tex heette. De naam staat op mijn medewerkerskaart, in het Engels. Ik kan niet lezen en schrijven, daarom heb ik de naam onthouden. Ik was nog maar een paar weken bij de firma. De werkomstandigheden in onze branche zijn slecht. Het was niet echt proper in de fabriek. Veel arbeiders hebben gerookt en gekookt, hoewel dat verboden is. Achter het gebouw was een vuilnishoop, het stonk. De hele tijd zijn er mensen die toezicht op ons houden. Zelfs als we naar het toilet moeten, worden we uitgekafferd. Ze zijn er de hele tijd, we mogen nooit eens pauzeren, niet eens even tot aan het venster gaan om een frisse neus te halen. Nu en dan krijgen we een oorvijg.

‘Dat dulden we allemaal. Ik wil me niet beklagen, we verdienen genoeg om rond te komen. De fabrieksbezitters zijn rijke mensen, ze investeren veel geld in de machines. Wij zijn slechts arme arbeiders. We zetten de tering naar de nering. We hebben geen keuze. Waarom zou ik de rijken benijden? Ik verwacht niet dat ik ooit ook eens rijk zal zijn.

‘Maar we zouden ons loon tijdig uitbetaald moeten krijgen. Helaas betalen veel fabrieksbezitters het te laat uit. Dan staken we, soms meerdere weken aan een stuk. Waarom zouden we werken als we geen geld krijgen? Op de tiende van elke maand moeten we onze huur betalen, maar dat wordt moeilijk als het loon achterwege blijft.

‘In de maand april hebben we niets gekregen. En nu de fabriek niet meer bestaat, weet niemand of we ons geld ooit nog zullen krijgen. Tot vandaag heb ik geen enkele vertegenwoordiger van de firma gezien die ons ons loon of een schadevergoeding aangeboden heeft.

Hoge huurprijzen

‘Zoals alle werksters heb ik van 8 tot 17 uur gewerkt. Daarvoor kreeg ik 4000 taka in de maand (krap 39 euro). Na 17 uur werden er overuren betaald, per uur 27 taka (0,26 euro). Zo kwam ik aan een maandelijks loon van maximaal 5500 taka (53 euro). Ik ben niet woedend op de buitenlandse textiel- en handelsconcerns. Ze geven de opdrachten, betalen daarvoor geld en wij krijgen daarvan wat kruimels. Het zou vreselijk zijn als de opdrachten nu achterwege zouden blijven en de fabrieken gesloten zouden worden. Waarvan moeten we dan leven? We hebben grote gezinnen, we willen onze kinderen naar school sturen, we hebben arbeidsplaatsen nodig.

‘Het leven in een grote stad als Dhaka is waanzinnig duur. Alleen al de huurprijzen liggen erg hoog. We leven met z’n vieren in één kamer, mijn man, ik en onze twee zonen, elf en negen jaar oud. Voor de kamer betalen we 1850 taka in de maand (18 euro). Mijn kinderen slapen op de grond, mijn man en ik hebben een bed. Er is een gemeenschappelijke keuken met twee haarden, twee toiletten op het gelijkvloers en één bad voor alle bewoners.

‘Boven ons wonen alles samen zeven gezinnen in acht kamers. In twee daarvan wonen de eigenaars, de andere kamers zijn verhuurd. Er is stromend water, gas, elektriciteit. Onze kamer bevalt me. Een eigen kamer voor mijn zoons zou natuurlijk niet slecht zijn, maar hoe zouden we ons dat kunnen permitteren? Mijn kinderen gaan naar school, dat kost maandelijks 500 taka (4,80 euro) per kind, plus leermateriaal. Een opleiding is belangrijker dan een extra kamer. Mijn man rijdt rond met een riksjafiets, hij transporteert goederen. Hij verdient niet veel.

‘Voor ons vrouwen zijn er nauwelijks alternatieven voor de textielindustrie. Natuurlijk boezemen de ongelukken ons als arbeiders angst in. Ik ken er heel wat die nu zeggen: “We wonen liever weer in het dorp waar we niets verdienen dan naar de fabrieken in de stad te gaan om er te sterven.” In mijn fabriek, die zich op de vijfde verdieping bevond, waren er slechts drie uitgangen. Twee daarvan waren altijd gesloten. In de fabrieken waar ik vroeger werkte, was de situatie niet beter. We hebben dikwijls geklaagd en gezegd: “Wat gebeurt er als er brand uitbreekt?” Maar dat kon de bazen niet schelen. We vragen echt niet overdreven veel: meer ruimte in de fabriekshallen, ventilatoren, meer uitgangen en trappen. En dat we rechtvaardig behandeld worden.

Eigen naaimachine

‘Het zou mooi zijn als ik een eigen naaimachine had. Dat zou een bestaansbasis zijn. Dan zou ik thuis kunnen werken en opdrachten aannemen. Ik ken vrouwen die dat zo doen. Maar ik kan me geen naai- machine permitteren. Met het loon van mijn man kunnen we niet eens de eindjes aan elkaar knopen. Ik zou graag genoeg verdienen om de opleiding van mijn kinderen te kunnen financieren. Ik zou hen een betere toekomst willen geven. Ze kunnen maar beter niet in de textielindustrie gaan werken of zoals mijn man als riksjafietser aan de kost komen. Ik moet dus een job vinden, anders moeten mijn zonen gaan werken en dan kunnen ze niet meer naar school gaan. Maar in dat geval kunnen ze nooit een goed werk vinden. Dat is mijn grootste zorg.

‘Ik wil dat mijn kinderen minder zorgen hebben dan mijn man en ik. We zijn geen ontwikkelde mensen. Ik heb maar heel kort school gelopen. Veel te kort. Zo’n lot zou ik mijn zonen willen besparen. Het beste zou zijn dat ze een job bij de staat zouden vinden.

‘Ik vind dat Sohel Rana, de eigenaar van het gebouw, de grootste schuld aan onze hele misère heeft. Hij had geen vergunning om een zo hoog gebouw op te trekken. Op de dag dat het instortte, was hijzelf in het gebouw. Het is een wonder dat hij het heeft overleefd. Maar in plaats van te helpen bij de reddingswerken, is hij gewoon verdwenen. Dat is iets wat ik hem graag zou vragen: “Waarom heb je hem gesmeerd?” Andere mensen uit de buurt die er helemaal niets mee te maken hadden, kwamen wel toegesneld om te helpen.

‘Op de dag van de ramp ging het niet goed met me. Mijn vader was in de nacht ervoor ziek geworden, zo erg, dat we hem naar het ziekenhuis moesten brengen. Bovendien was ikzelf ziek. Maar ik moest absoluut gaan werken, want ze hadden ermee gedreigd dat ze anders mijn loon niet zouden uitbetalen.

‘Op de morgen voor het instortte, stonden heel wat mensen voor het gebouw. Niemand durfde naar binnen te gaan. Iedereen had het gevoel dat er gevaar dreigde. Tegen 8.10 uur kwamen de managers en spoorden ons aan om aan de slag te gaan. Ze zeiden dat we ons geen zorgen hoefden te maken, alles zou veilig zijn. “We zijn er zelf toch ook”, zegden ze. Er zouden veel opdrachten zijn waardoor de tijdsdruk toenam. Ik had de naaimachine al ingeschakeld toen het gebouw achter mij krakend ineenstortte. Ik rende naar de uitgang, maar de grond verdween onder mijn voeten. Plots zat ik tot aan mijn middel in een hoop beton ingegraven. We zouden ons werk kwijtgeraakt zijn als we niet naar boven waren gegaan. We gehoorzaamden.’

DOOR HASNAIN KAZIM – © Der Spiegel

‘Als de fabrieken gesloten worden, waarvan moeten we dan leven?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content