Vijftig jaar geleden werden de Conventies van Genève afgekondigd. Dat wordt dus gevierd. Met veel vragen.

In het oude stadhuis van Genève werden op 12 augustus 1949 vier verdragen plechtig ondertekend. De nieuwe Conventie van Genève legde de regels vast voor de behandeling van krijgsgevangenen, zieke en gewonde strijdkrachten, en voor de bescherming van burgers in oorlogstijd. De verdragen regelden ook de hulpverlening door neutrale organisaties zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan (ICRC). Dat ICRC moest tegelijk de verdragen behoeden.

Bijna honderd jaar heeft het geduurd voor de Conventie van Genève in haar definitieve vorm werd gegoten. Al in 1864 beraadde de internationale gemeenschap zich in Genève over het lot van gewonden in oorlogstijd. Overbodig was de updating van de teksten beslist niet. Halfweg de twintigste eeuw had de wereld twee wereldoorlogen uitgevochten, het gebruik van gifgassen en atoomwapens meegemaakt en de gruwelen van concentratiekampen gezien. Alle gemaakte afspraken over de bescherming van burgers werden in de Tweede Wereldoorlog vreselijk geschonden. Grootschalige bombardementen op steden, systematische vervolging van joden en zigeuners, deportaties van volkeren, medische proeven op gevangenen: hoezo Conventie van Genève?

De nieuwe verdragen – die van 1949 dus – onderstreepten nogmaals dat niet alles kan en mag in een oorlog. Nadien werden de rechtsregels nog geregeld verfijnd. Zo hadden de teksten van 1949 het alleen over internationale conflicten. Algauw bleken er andere regels nodig voor dekolonisaties en burgeroorlogen. Al die verdragen behoren inmiddels tot het Internationaal Humanitair Recht.

Er wordt wel eens getwijfeld aan het nut van de Conventie van Genève. De wereld is er sinds het einde van de Koude Oorlog niet minder ingewikkeld op geworden – zie de conflicten binnen het vroegere Joegoslavië. Terwijl de crisis in Kosovo dan weer aantoonde hoe dun de lijn tussen humanitaire en militaire actie wel geworden is.

DE GOEDE WIL IS AANWEZIG

Toch heeft de Conventie van Genève van 1949 veel veranderd. De processen tegen de Duitse en Japanse oorlogsmisdadigers – de Tribunalen van Neurenberg en Tokio – konden nog afgedaan worden als “overwinnaarsrechtbanken”. De nazi’s werden beoordeeld door rechters uit Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie; door “geallieerde” rechters dus. In Tokio zetelden rechters uit de elf landen die oorlog tegen Japan hadden gevoerd.

De Internationale Tribunalen voor Joegoslavië (1993) en Rwanda (1994) werden door de Verenigde Naties, dus door de hele internationale gemeenschap, opgericht. Ze zijn een signaal: de wereld accepteert niet wat er gebeurde in Rwanda, Bosnië en Kosovo. Oorlogsmisdadigers moeten weten dat de kans dat ze vrijuitgaan, kleiner wordt.

Daar zijn voorbeelden van. Tegen de Chileense ex-dictator Augusto Pinochet werd op basis van het humanitair recht een internationaal aanhoudingsbevel afgekondigd. De Joegoslavische president Slobodan Milosevic werd aangeklaagd als staatshoofd in functie. Hij kan zijn land niet uit en zijn buitenlandse bankrekeningen zijn geblokkeerd. Het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Kosovo werd zonder dralen opgestart, meteen na het einde van het conflict. In juli 1998 was er een akkoord over de oprichting van een internationaal gerechtshof dat kan oordelen over volkenmoord, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie.

Kortom, aan goede intenties ontbreekt het de internationale gemeenschap niet. Maar veel hangt af van de bereidheid tot samenwerking in bepaalde landen.

Het ICRC kan die bereidheid niet afdwingen. Het kan enkel blijven hameren op wat er verkeerd loopt. Het Rode Kruis doet dat met veel zelfkritiek. De organisatie blijft niet blind voor de nadelen van humanitaire hulp. Over het inzetten van militairen bij de bescherming en de verdeling van hulpgoederen, bijvoorbeeld.

Voorts stelt het ICRC vast dat er nu al vijftig jaar over de slachtoffers wordt gepraat, maar dat niemand naar hen luistert. Daarom zet het Rode Kruis ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag het project “People On War”, “Mensen Over Oorlog”, op. Afgekort (POW) slaat dat in het Engels ook op “Prisoner Of War”, krijgsgevangene. Want, zo luidt de redenering, mensen die uit eigen ervaring over oorlog kunnen spreken, zitten automatisch ook gevangen in die oorlog. Om dat te vermijden is het vijftig jaar geleden in Genève allemaal begonnen.

Meer info: www.icrc.org

M.V.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content