De Maastricht-normen doen de groei in Europa stagneren. Als het beleid niet handelt, riskeert het deflatie en groot protest. In België zou devaluatie de minst slechte remedie kunnen zijn.

IN zijn essay ?Het oude Europa en het onze” probeert de Franse historicus Jacques Le Goff antwoorden te schetsen op enkele belangrijke uitdagingen waarmee het kontinent wordt gekonfronteerd. Het is een waagstuk. Ook al omdat Le Goff het meest waardevolle uit vijfentwintig eeuwen geschiedenis wil behouden en het als een hefboom voor de vernieuwing wil gebruiken. Hij twijfelt eraan of dat zal lukken. Want zoals in de dertiende en de negentiende eeuw, heeft Europa zich hartstochtelijk op het geldgewin gestort.

?De ekonomie die als eigen gebied, als erkende macht in het verleden van de mensheid en in het biezonder van Europa, niet bestond, dreigt alles te beheersen. Niet alleen de staten en de enkeling buigen voor duistere ekonomische krachten en vermeende ekonomische wetten. Maar de ekonomische wetenschap, waaraan deze staten gewillig het oor lenen, heeft tot nu krisissen en hun meest desastreuze manifestatie, de werkloosheid, niet kunnen verklaren, laat staan kunnen doen afnemen. Europa moet de wereld het voorbeeld geven, door ekonomie en ekonomen op hun nummer te zetten.”

De kans is klein dat de goede raad van Le Goff binnen afzienbare tijd wordt opgevolgd. De vijftien landen die zich niet zonder grootspraak de Europese Unie noemen, worden geobsedeerd door een ekonomisch diktaat dat eind 1991 in een Nederlands provinciestadje werd geformuleerd. De normen van Maastricht die op 1 januari 1999 de poort voor de muntunie moeten openen, traumatizeren het denken en handelen van alle politici die zich een nationale rol toedichten.

?Wie op minder dan 700 dagen van het eksamen over deelneming aan de eenheidsmunt een communautaire rel uitlokt, is een onverantwoordelijke.” Dat zei SP-voorzitter Louis Tobback op 20 december vorig jaar tijdens een colloquium van de socialistische partijen over de toekomst van de sociale zekerheid. Om meer dan één reden is de uitval interessant. Vooreerst gaat het niet om minder, maar om meer dan 700 dagen. Tobback weet echter hoe de kaarten in Europa, de Wetstraat en de Tweekerkenstraat liggen. Het ging hem erom zijn kollega Johan Van Hecke (CVP) efficiënt de mond te snoeren, want ook op dat punt is premier Jean-Luc Dehaene (CVP) het volledig met hem eens. Vervolgens illustreert de oprisping hoe naadloos de politieke prioriteiten van Tobback bij die van de Duitse kanselier Helmut Kohl en de financiële goeroes van de Unie aansluiten.

SOCIAAL BLOEDBAD.

De hoop van Le Goff dat de ekonomen op hun nummer worden gezet, is veraf. En zeker in België is die ambitie bij de oligarchie in de Wetstraat onbestaand. Terwijl de Europese agenda vragen ten gronde oproept, onderscheidt de Belgische politiek zich door opmerkelijke gedweeheid. Zelfs de linkerzijde waagt zich niet verder dan detailkritiek. Ze heeft de fundamentele opties geslikt en als enig mogelijke overgehouden. Daardoor worden de terechte vragen over de zin van het Europees beleid steeds meer buiten het politiek domein geformuleerd. Onder meer in de openbare diensten, bedrijven in moeilijkheden en rumoerige vakbondsvergaderingen. Dat gebeurt niet zonder risico’s, want opnieuw dreigt een kortsluiting tussen burger en politiek.

?Ook zonder Europa en de muntunie moest er bespaard worden.” Dehaene en andere regeringsleiders herhalen het tot vervelens toe. De veel geplaagde Franse premier Alain Juppé probeerde zo het morrende volk van zijn gelijk en de noodzaak van zijn saneringsprogramma te overtuigen. Er schuilt natuurlijk waarheid in die stelling. Geen enkel land kan zich eindeloos gigantische begrotingstekorten veroorloven. Maar moeten alle landen tegelijkertijd en in versneld tempo de tekorten wegwerken ? De terapie zou wel eens erger dan de kwaal kunnen worden. Europa loopt de kans in een deflatie terecht te komen en het slachtoffer te worden van grote sociale onrust en van een onzinnig besparingsopbod. In Frankrijk en Oostenrijk was het al zover.

Terwijl de grootste stakingsgolf sinds 1968 over Frankrijk rolde, flirtte Oostenrijk met een politieke krisis die bijna een springplank voor extreem-rechts werd. Maastricht was immers de belangrijkste reden waarom Wolfgang Schüssel, de leider van de konservatieve volkspartij (ÖVP) na amper veertien maanden nieuwe verkiezingen uitlokte. ?Ik ben er niet zeker van dat Oostenrijk de normen voor de Europese monetaire unie kan en wil bereiken. Daarom zijn er verkiezingen nodig.” Schüssel die tijdens de hele kiescampagne nooit een veto tegen een mogelijke regeringsdeelneming van Jörg Haider en zijnuiterst-rechtse Vrijheidspartij (FPÖ) uitsprak, had misschien redenen om zich door de koalitiepartner belazerd te voelen. Oorspronkelijk zei de SPÖ van kanselier Franz Vranitzky niet nee tegen de harde besparingsplannen. De afwijzing kwam er pas onder druk van de vakbonden. De socialisten werden voor hun verzet elektoraal beloond. Tegen de verwachtingen in wonnen ze de verkiezingen en bleven ze met meer dan 37 procent veruit de grootste partij.

De vrees voor het sociaal bloedbad dat op 21 mei vorig jaar de SP van een Agusta-ramp had gered, dreef ook het Oostenrijkse kiezerskorps naar de socialisten. Het kan de volgende maanden een suksesrecept voor de Europese sociaal-demokratie worden. Het geeft Felipe Gonzalez en de Spaanse socialisten zelfs uitzicht op een nieuw elektoraal mirakel. Na de Oostenrijkse verkiezingen en de Franse stakingsgolf houdt ook de top van de Europese kristen-demokratie er opnieuw rekening mee dat Gonzalez nog niet verloren is en voor de vijfde keer op rij wint. De ruk naar links of naar de sociale schuilkelder kan de volgende maanden nog versterken. Alles wijst er immers op dat de ekonomische groei in vele Europese landen verder zal stagneren en allicht verminderen. Bijgevolg wordt de hoop dat de werkloosheid zal afnemen voor onbepaalde tijd verdaagd. Voor de regeringen betekent dat opnieuw nog meer besparen, omwille van de Maastricht-norm.

GROEIPAUZE.

Op 3 oktober vorig jaar, bij de opening van de parlementaire zittijd, prees Dehaene zichzelf en de regering omdat ze bij de opstelling van de begroting van heel voorzichtige ekonomische parameters waren uitgegaan. ?De geraamdereële ekonomische prognose ligt met 2,2 procent onder de prognoses van de meeste nationale en internationale instellingen.” Op dat moment voorspelde het Internationaal Muntfonds (IMF) een groei van 2,5 procent, terwijl de Europese Unie België zelfs een 2,8 meegaf. Nog geen drie maanden later is het zeker dat al die gerenommeerde instituten, inclusief de regering, zich aan al te groot optimisme bezondigden. Enkele dagen voor Kerstmis maakte de Kredietbank bekend dat ze haar groeiprognoses korrigeerde. In plaats van 2,2 procent wordt het 1,8 procent. Voor de regering die haar ramingen nog niet bijstuurde, is het slecht nieuws. De mindere groei zou het overheidstekort met 10 miljard frank doen toenemen. Dat bedrag moet weggesnoeid worden, zoniet wordt de drie-procentnorm voor de muntunie niet gehaald.

Bijna tegelijkertijd met de KB maakte de Organizatie voor Ekonomische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) haar cijfers bekend. Die geven het kabinet iets meer hoop. In 1996 zou de groei boven de 2 procent blijven. Die voorspelling komt waarschijnlijk niet uit. De logge Oeso-machine stoomt haar gegevens lang bij voorbaat klaar en die zijn op het ogenblik van de publikatie meestal achterhaald. De KB, die veel vlugger reageert, zit dichter bij de werkelijkheid.

Ook in Duitsland, de ekonomische lokomotief van de Unie, maakt de Oeso waarschijnlijk dezelfde fout. Ze voorspelt een groei van 2,4 procent, terwijl het Ifo-Institut für Wirtschaftsforschung uit München, dat oorspronkelijk van een groei van 2,5 uitging, nu met 1,75 procent genoegen neemt. Tegelijk voorspelt het Ifo een toename van de werkloosheid. Ze zou met 0,1 procentpunt toenemen tot 9,5 procent van de beroepsbevolking wat meer dan 3,6 miljoen werklozen betekent. De voorzitter van het Ifo, Heinrich Oppenländer, betwist echter dat Duitsland volgend jaar in een recessie belandt. ?In feite is het een groeipauze.” Toeval of niet, premier Dehaene gebruikt dezelfde term om de weinig hoopgevende toestand van de ekonomie te omschrijven.

DEFLATIE.

In Frankrijk, nog een motor van de Europese ekonomie, is de ellende zo mogelijk nog groter. Terwijl de regering-Juppé voor haar begroting, dus haar besparingsplan in de sociale zekerheid, uitging van een groei van 2,8 procent, houdt de Oeso het bij 2,2. Ook dat cijfer is irrealistisch. Volgens het Frans onderzoeksinstituut Insee zal de groei niet veel meer dan 1,5 procent bedragen. Wat dan weer desastreuze gevolgen op de werkgelegenheid heeft. In de loop van 1996 zal alweer meer dan 12 procent van de beroepsbevolking zonder baan zitten. De belangrijkste reden van de vertraging ligt bij de gezinnen. Ze konsumeren onvoldoende, wegens koopkrachtverlies en gebrek aan vertrouwen.

Zoals in België staat er ook in Frankrijk geen rem op het sparen. Begin 1994 werd 13 procent van het inkomen opgepot, eind 1995 was het al 14,3 procent. Als Juppé toch tijdig de drie procent voor de muntunie wil halen, zal hij opnieuw in de uitgaven moeten hakken of nog eens nieuwe lasten moeten opleggen en zal hij de koopkracht voort uithollen. Zo’n beleid heeft een naam : deflatie.

In België ontkennen Dehaene, PS-voorzitter Philippe Busquin en Tobback dat de hervorming van de sociale zekerheid een big bang wordt. Ze zou langs wegen van geleidelijkheid lopen en waarschijnlijk nog vijftien jaar aanslepen, zegt de eerste-minister. In zijn verkiezingsgeschrift ?Sleutels voor morgen” stelde hij het enigszins anders voor. Hoewel hij niet over een big bang sprak, was hij toen duidelijk voorstander van een vlugge en radikale hervorming. Tenslotte was zijn tekst ook een repliek op hemelbestormer Guy Verhofstadt (VLD), de toenmalige ennemi publique numero un. Op enkele maanden tijd, en tot ergernis van sommige CVP-kopstukken die het zo niet begrepen hadden, nam Dehaene gas terug. De druk van vakbonden en socialisten is daar niet vreemd aan. De SP deed bij de verkiezingen beloften die haar tot heel omzichtig maneuvreren dwingen, zoniet riskeert ze een kortsluiting met haar kiezers, de achterban en de vakbond.

Voor Dehaene en zijn socialistische koalitiepartner zou het allemaal eenvoudiger liggen, mocht niet heel Europa een hard versoberingsbeleid voeren. Behalve de binnenlandse vraag laat ook de internationale vraag het afweten. De belangrijkste handelspartners Duitsland, Frankrijk en Nederland voeren een haast identiek beleid en remmen met zijn allen de groei af.

Wie enigszins vertrouwd is met de wijze waarop sommige Europese regeringen na 1929 de krisis beheerden, ontdekt nogal wat parallellismen. In 1935 besliste de regering van Pierre Laval om zowat alle Franse overheidsuitgaven met 10 procent te verminderen. Onder meer de wedden van het overheidspersoneel en de intrestlasten gingen voor de bijl. Een moedige, maar absurde maatregel. De financiële situatie van de schatkist verbeterde niet, de echte relance bleef uit en het land stond uiteindelijk op zijn kop. Een jaar later verloor Laval met klank de verkiezingen en kwam het Front Populaire aan de macht. Het enige wat de deflatiepolitiek overeind liet, was de totem van de rijkdom en de Franse grandeur : de sterke frank. Die moest, zo luidde het vooroordeel van de betere kringen, hoe dan ook gered worden, zelfs als daartoe de koopkracht en hele sektoren moesten worden opgeofferd. Elke tijd, iedere politieke generatie en ideologische familie heeft zijn taboes, die het nuchter denken en oordelen bemoeilijken, en soms verhinderen.

ARBITRAIRE CIJFERS.

Zestig jaar na het experiment-Laval is de obsessie van de sterke munt levendiger dan ooit. Ze fascineert heel Europa, inclusief de sociaal-demokratie die zich destijds op dat stuk wel afstandelijk opstelde. Het is geen kleine ommekeer. In de jaren tachtig zag de sociaal-demokratie zowat al haar teoretische fundamenten verdwijnen. Niet de klassenstrijd of een relikwie, zoals het Charter van Quaregnon, wel de keynesiaanse teorie, waarmee zowat alle landen uit de recessie van de jaren dertig werden getild. Ze werd door de adepten van het monetarisme opgerold en de sociaal-demokratie slaagde er niet in om weerwerk te organizeren. Het weinige verzet verdween tenslotte met het einde van het kommunisme, dat het groot gelijk van het kapitalisme aantoonde en bijna de hele wereld voor de marktekonomie opende.

?Twintig jaar geleden leefde twee derde van de wereldbevolking afgeschermd van de wereldekonomie. Tegen de eeuwwisseling is dat nog slechts tien procent.” Zo staat in het jongste ontwikkelingsrapport van de Wereldbank. De globalizering is een feit en veranderde in de kortste tijd alle machtsverhoudingen. Ekonomisch, politiek maar evengoed teoretisch en ideologisch. Met trosjes bekeerden de socialistische leiders zich tot het pragmatisme, een leer die zich vooral onderscheidt door de totale afwezigheid van elke leerstelling. Het ging echter om meer dan opportunisme, het betekende ook een kapitulatie voor het dominante denken.

In Maastricht verloor de sociaal-demokratie geen veldslag, maar de oorlog. Het kan haar niet worden aangerekend dat ze de muntunie goedkeurde, maar wel de manier waarop die tot stand komt. Voor de regeringsleiders die in Maastricht om de tafel zaten, was de eenheidsmunt bovenal een politiek projekt. Een middel om het eengemaakte Duitsland in Europa te verankeren en om mee inspraak in het muntbeleid te krijgen, zodat de Duitse centrale bank niet langer alleen over de Europese rentevoeten kan beslissen. Tegelijk zou de muntunie een belangrijke stap naar een grotere en versnelde Europese integratie zijn.

Die doelstellingen blijven ook vandaag gelden. Maastricht vergiste zich niet over het einddoel, wel over de criteria. De fameuze normen waren een diktaat van vooral Duitse financiële technokraten die ongaarne afstand van de sterke mark namen en allergisch voor inspraak zijn. Ze slaagden erin om de regeringsleiders criteria te doen slikken die alleen op het monetaire focussen. Waarom het begrotingstekort slechts drie procent van het bruto binnenlands produkt mag bedragen ? Het blijft een onopgehelderd mysterie en het is op geen enkel moment ernstig, laat staan wetenschappelijk geargumenteerd. De normen zijn grotendeels arbitraire cijfers, een soort grootste gemene deler van wat de leiding van de Duitse centrale bank tijdens het borrelpraatje wenselijk vond.

Sindsdien zijn de geesten geëvolueerd en is de drie procent alweer achterhaald. De Duitse minister van Financiën Theo Waigel, die hardop zegt wat de bankdirekteurs in Frankfurt achter hun gekapitonneerde deuren denken, pleit nu voor een stabiliteitspakt. Het relevante punt uit dit plan is dat het begrotingstekort van 3 op 1 procent moet gebracht worden. Landen die er zich niet aan houden, zullen beboet worden.

CEMENT.

In België en tal van andere EU-landen hebben de Maastricht-normen, waarover in het parlement en de partijkongressen geen zinnig woord is gezegd, nu kracht van wet. Dat is uiteraard een understatement, want wetten kunnen worden veranderd, de normen niet. Zij zijn een dogma, waar iedereen zich hoort bij neer te leggen. Een politicus die ze betwist of relativeert en zijn twijfels publiek maakt, hypotekeert zijn carrière en kan verdere promotiekansen vergeten. Het halen van de Maastricht-normen vormt immers het echte cement van de huidige koalitie. Daarom moesten er vervroegde verkiezingen komen en is het nodig dat de hervorming van de sociale zekerheid ook (vooral ?) een begrotingsoperatie wordt. Daarom kan de regering bijna geen middelen vrijmaken om een tot de verbeelding sprekend werkgelegenheidsplan te lanceren. Alleen die maatregelen zijn geoorloofd die het begrotingsobjektief niet in gevaar brengen.

Tegelijkertijd weigert het kabinet toe te geven dat uitgerekend de muntunie, of liever het doordrammen rond de vlugge realizatie van de criteria, in heel Europa een domper op de groei zet en steeds nieuwe werkloosheid voedt. Dit jaar neemt de beroepsbevolking in België met 10.000 tot 15.000 eenheden toe. Omwille van de geringe ekonomische groei, minder dan 2 procent, zou de werkloosheid met hetzelfde cijfer moeten stijgen. Dat zal niet gebeuren. Niet omdat het aantal jobs zal toenemen, maar wel omdat vanaf 1 januari langdurig werklozen die geen gezinshoofd zijn sneller zullen geschrapt worden. Volgens het kabinet van de bevoegde minister Miet Smet (CVP) zou deze maatregel zowat 9.000 werklozen uit de statistieken halen.

Op de Europese raad in Madrid beslisten de vijftien regeringsleiders eens en voorgoed dat de eenheidsmunt in 1999 van start gaat en dat begin 1998 wordt uitgemaakt wie wel en niet mag meedoen. Vele deelnemers, onder meer Kohl en de Franse president Jacques Chirac, verklaarden dat in Madrid geschiedenis werd geschreven. Premier Dehaene was voorzichtiger. Maar hij ook was dik tevreden met de resultaten van het topberaad. Toch is het zeer de vraag of de stoere houding van de 15 de muntunie nu onomkeerbaar maakt.

Niets is minder zeker. Zowel de bevolking als de wisselmarkten kunnen stokken in de wielen steken en de regeringsleiders verplichten om hun plannen te herzien. De stakingsgolf in Frankrijk en nog minder het sociaal protest in België verstoorden de sfeer in Madrid. De vijftien heren gokken erop dat het ontij van korte duur is en dat tijdig de meet wordt gehaald. Zo er al twijfel over de te volgen koers bestaat, wordt die verbeten. Trouwens, gidsen mogen niet twijfelen, zelfs niet als ze van de bergwand storten. Ondanks het gemor van het volk, de hoge spaarkwote hoewel Agalev er weinig voordeel bij haalt, is de burger anders gaan leven en konsumeert hij minder , het rekordaantal faillissementen en de daling van de groeicijfers weigeren de regeringspartijen toe te geven dat Europa in een vicieuze cirkel is beland.

De socialistische partijen blijven in de pas lopen. De kritische kommentaren van Philippe Moureaux bij de PS en de Europese parlementsleden Freddy Willockx en Anne Van Lancker bij de SP veranderen daar niets aan. De fundamentals van het regeringsbeleid worden niet betwist en evenmin is er enige vraag tot amendering. In tegenstelling tot vijftien en twintig jaar geleden spelen de Belgische socialisten op ekonomisch vlak geen rol van betekenis meer. De belangstelling van de voorzitters, zeker aan Vlaamse kant, ligt trouwens elders. Toch is de kans reëel dat het in de linkerzijde, maar evengoed in de arbeidersvleugel van de kristen-demokratie, zeer binnenkort tot een vinnig debat komt en dat de vragen ten gronde opnieuw aan bod komen.

In Duitsland is het al zover. De socialistische SPD, die even Europees is als de kristen-demokroatische CDU, vindt dat wordt overdreven met de muntunie. ?De muntunie mag geen instrument worden waarmee de recessie over heel Europa verspreid raakt,” zei de pas gekozen SPD-voorzitter Oskar Lafontaine. Volgens hem mag ze geen doel op zich worden. ?Als de muntunie tot gevolg heeft dat ze vooral werkloosheid en sociale onrechtvaardigheid stimuleert, dreigt de hele Europese gedachte bij de bevolking in diskrediet te geraken.” Lafontaine bepleit een uitstel van de EMU en een relanceprogramma. Die bedenkingen zijn de SPD niet in dank afgenomen. Ze werd van populisme en mark-nationalisme beschuldigd.

Ondertussen hebben ook de Franse socialisten een deel van de kritiek overgenomen. Op hun beurt mede onder invloed van voormalig voorzitter van de Europese kommissie, Jacques Delors willen ze nu een herstelbeleid en een verhoging van de koopkracht. Uitstel van de muntunie hebben ze nog niet gevraagd. Indien de werkloosheid echter verder stijgt, zou voorman van de socialisten Lionel Jospin, die in 1998 de parlementsverkiezingen hoopt te winnen, zijn Duitse kollega Lafontaine ook op dat punt kunnen bijtreden.

DEVALUATIE.

?Ook de munt is nu een doel, terwijl ze een middel zou moeten blijven om de ekonomie behoorlijk te besturen. De statistieken leren hoeveel geld er is, maar hoe het verdeeld wordt, is nu bijkomstig. Onderaan moeten de mensen zich maar zelf behelpen (…) De heilige Bundesbank preekt het dogma van de munt en de andere centrale banken, ook de Belgische moeten volgen.” Die woorden komen niet uit de mond van een rechtgeaard socialist, wel uit die van de prominente voorzitter van één van de grootste staalbedrijven van Europa Norbert von Kunitzki. Dat is geen toeval. In de globale ekonomie, die zweert bij de vrijhandel, is het staal, zoals de scheepsbouw, in Europa een bijna veroordeelde sektor. Tot voor een paar jaar spitsten ze in de Wetstraat en in de hoofdkwartieren van de politieke partijen de oren als de baas van Sidmar sprak. Dat is voorbij. Staalbedrijven staan niet langer in de gunst van het beleid, want Europa is allergisch voor elke vorm van (intelligent) protektionisme.

De politiek veranderde ook van kamp. Ze legde haar lot in de handen van de monetaristen. De leerlingen van Milton Friedman kregen het vertrouwen en dikteerden de beleidsmensen hoe er op ekonomisch en financieel vlak moest worden opgetreden. De nationale banken werden autonoom en wierpen zich steeds duidelijker op als een machtscentra waar de politiek nauwelijks of geen vat meer op heeft. De financiële technokraten kregen het voor het zeggen.

In Maastricht gelukte het hen heel Europa in de pas te doen lopen. Althans op papier. 1996 wordt het jaar van de waarheid, de konfrontatie met de realiteit, alleszins met de sociale werkelijkheid waarin een heel andere logika en normbesef heersen dan op de financiële markten. Het wordt erop of eronder. De perspektieven voor de regering-Dehaene zijn niet gunstig. De bevolking is angstig, de ambtenaren zijn ontevreden en vele bedrijven en sektoren overwegen nieuwe rationalizaties.

Dehaene zal iets moeten doen om de machine weer op gang te trekken. Een nieuw globaal plan is uitgesloten. Het kan bijgevolg hoe langer hoe minder worden uitgesloten dat de premier op een late zondagavond naar de noodrem grijpt en de overgewaardeerde frank devalueert. Het zou vele bedrijfssektoren de noodzakelijke zuurstof geven en de frank met een realistische koers in de muntunie hijsen. Zoals in 1982 kan dan een rist begeleidende maatregelen worden genomen, die anders onhaalbaar zijn. Zo’n devaluatie zullen de kollega’s van Dehaene niet in dank afnemen en ook de nationale bank zal niet entoesiast zijn. In 1982 was het niet anders. Toch was de devaluatie toen een verantwoorde en verstandige beslissing, waarvan het land uiteindelijk beter werd. Meer dan 700 dagen voor het eindeksamen van de muntunie is een devaluatie allicht het beste wat de werkende bevolking, niet de renteniers, van de regering kunnen verhopen.

Paul Goossens

De grote ambtenarenstaking van 13 december : angst en ontevredenheid overheersen.

Frankrijk tegen het premier Juppé : stakers en wisselmarkten kunnen leiders verplichten hun plannen te herzien.

Premier Dehaene : de politiek veranderde van kamp, maar gidsen mogen niet twijfelen.

Kanselier Helmut Kohl : de financiële technokraten kregen het voor het zeggen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content