In het gezin Dekocker hadden ze al vijf kinderen toen de tweejarige gehandicapte Geert er als pleegkind bijkwam. Geert is nu bijna twintig en voelt zich volgens Els een ?echte Dekocker”. Maar wat betekent dat : een Dekockertje zijn ? De vraag houdt haar tegenwoordig nogal bezig.
Haar ouders waren inwijkelingen in het West-Vlaamse dorp waar Els opgroeide. Vader was vakbondsafgevaardigde voor het ACV, moeder verpleegkundige maar ook geëngageerd in politiek (CVP) en vrouwenbeweging. Door hun sociale activiteiten liepen haar ouders nogal in de kijker, en de ?Dekockertjes” dus ook. ?Er was politiek mee gemoeid, er waren voor- en tegenstanders en dat voelden wij als kinderen. Vooral de kritiek.”
Dat haar moeder ondanks de vijf kinderen toch buitenshuis ging werken, werd in die tijd druk becommentarieerd. ?Als het dan al eens gebeurde dat er een knoop van onze jas was, zeiden ze : in plaats van spreekbeurten te gaan geven voor de KAV, zou ze beter…” Els zelf had het gevoel dat ze thuis heel goed opgevangen werd en dat er tijd was om te praten, maar toch waren de eerste drie jaar van de lagere school voor haar een verschrikking. Een paar keer liep ze zelfs weg van school. ?Ik voelde me er helemaal niet aanvaard.” Vooral het feit dat ook leerkrachten haar onheus bejegenden, deed pijn.
In die prille kinderjaren werd de basis gelegd voor haar latere beroepskeuze : het onderwijs, maar dan een onderwijs waar kinderen zich op hun gemák voelen. ?Ik streef er in de eerste plaats naar dat de kinderen in mijn klas zich echt thuis voelen. Ik ben ervan overtuigd dat er pas dan ook iets geleerd kan worden.”
Sinds een tiental jaar werkt ze op de basisschool van het Sint-Jozefinstituut in Gent. De kinderen die er school lopen, zijn geen kansarmen. Dat belet niet dat er toch problemen kunnen zijn : te weinig opvang thuis, te weinig aandacht. ?Ik heb nog altijd een zwak voor kinderen die erbuiten vallen. En als ik oud-leerlingen ontmoet, wil ik het altijd weten : welke herinneringen hebben ze aan de school ? Welk beeld dragen ze mee ?”
Of je het beroep echt kan léren, weet ze nog altijd niet zo goed. Natuurlijk leer je technieken, maar eigenlijk, eigenlijk vindt ze het een roeping. ?Je moet het met hart en ziel doen. Je moet van kinderen houden en hen dat ook laten voelen.”
Het is een dankbaar beroep. Els voelt zich vereerd als de kinderen zich verspreken en mama tegen haar zeggen. Ze ziet ook resultaat van haar werk. Na een tijd kunnen ze bijvoorbeeld effectief lezen. Dat blijft ze een mirakel vinden. ?Omdat het hún prestatie is. Je mag honderd keer a, o en e zeggen : als de kinderen zelf niet leergierig zijn, zal het niet lukken.”
Ze probeert vanuit haar eigen levensvisie ?ik ben een christen” in te spelen op de belangstelling van kinderen. Wanneer kinderen van het vijfde leerjaar belangstelling beginnen te krijgen voor zaken als Greenpeace en Wereldwinkels, is dat voor haar een gelegenheid om in te gaan op principes als ?eerlijke handel” en ?rechtvaardigheid”. Haar machteloosheid bij het wereldgebeuren geeft haar een onbevredigd gevoel. ?Tot tranen toe bewogen bij televisiebeelden, maar wat doé je eraan ?” Als ze kind noch kraai had, was ze misschien wel naar ex-Joegoslavië vertrokken.
Ze heeft een dochtertje van vijf en een zoontje van twee, die met haar mee naar school gaan. Buitenstaanders denken dat mensen in het onderwijs het makkelijk hebben : ze zijn altijd thuis als de kinderen thuis zijn. ?Dat is waar. De kinderen zijn inderdaad altijd thuis als ik thuis ben. Ik sta heel vroeg op, soms om halfzes. Waarschijnlijk omdat dat de enige tijd is die ik voor mij alleen heb.”
J. BL.