Het regionale informatienetwerk IRIN van de VN is in enkele jaren uitgegroeid tot een van de belangrijkste informatiebronnen over Afrika. Maar de digitale kloof met het Westen is nog lang niet overbrugd.

In de nasleep van de Rwandese genocide richtten de Verenigde Naties IRIN op, een informatiedienst die de gebrekkige communicatie tussen humanitaire hulpverleners op het terrein moest verbeteren. Zeven jaar later is IRIN uitgegroeid tot een van de belangrijkste informatiebronnen over Afrika: met een dagelijkse e-mailservice en een website die door 1,2 miljoen gebruikers per maand geraadpleegd wordt. Een succesverhaal met één donkere vlek: IRIN bereikt slechts weinig Afrikanen.

De website is ontworpen zowel voor gehaaste gebruikers die snel te weten willen komen wat er zich in Afrika afspeelt, als voor kenners die op zoek zijn naar analyse en achtergrondinformatie. Op de homepage staat het belangrijkste nieuws van de dag, maar ook een gekleurde kaart van het Afrikaanse continent opgedeeld in 5 regio’s. Wie bijvoorbeeld op de regio van de Grote Meren klikt, krijgt het nieuws over de vredesprocessen in Congo en Burundi, maar ook een aantal analysestukken over beide conflicten. Wie dieper wil graven, kan naar het Congo-archief waar alle IRIN-artikelen van de laatste jaren te vinden zijn. Sinds kort heeft IRIN ook een aparte pagina met hiv/aids-nieuws die wekelijks vernieuwd wordt. In twee jaar tijd is de website, met 1,2 bezoekers per maand, uitgegroeid tot een van de belangrijkste informatiebronnen over Afrika.

‘En dan te bedenken dat we zes jaar geleden met een eenvoudige nieuwsbrief zijn begonnen’, zegt Jonathan Clayton, hoofdredacteur van IRIN. Clayton was jarenlang bureauchef van het persagentschap Reuters in Nairobi en werd in 1995 aangezocht om IRIN te lanceren. IRIN – de afkorting staat voor Integrated Regional Information Networks – maakt deel uit van het VN-bureau voor humanitaire zaken (UN-OCHA). Clayton: ‘1995 was het jaar waarin de VN veel kritiek kreeg omdat de organisatie, na het uitbreken van de Rwandagenocide, haar vredesmacht uit dat land had teruggetrokken. Ook het optreden van de VN in de Hutu-vluchtelingenkampen in Oost-Zaïre was erg omstreden. De pers en verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) vonden dat de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR blind was voor het feit dat in die kampen ook duizenden Hutu-extremisten zaten die zich aan het bewapenen waren om Rwanda opnieuw binnen te vallen en de genocide af te werken. Het minste wat je kunt zeggen, is dat er fouten zijn gemaakt en de humanitaire respons ongecoördineerd was. Die gebrekkige respons was voor een groot deel te wijten aan een tekort aan accurate informatie.’

GERUCHTEN EN PROPAGANDA

‘VN-organisaties en ngo’s opereerden los van elkaar’, vervolgt Clayton. ‘Er was haast geen communicatie tussen UNHCR, Unicef en organisaties als Artsen Zonder Grenzen. Er was zelfs geen contact tussen de UNHCR in Oost-Zaïre en de UNHCR aan de andere kant van de Rwandese grens, ook al zaten ze op nog geen 10 kilometer van elkaar. Dat heeft te maken met de verticale structuur van de VN-organisaties. De VN-mensen in Goma rapporteerden aan hun coördinator in Kinshasa en die in Rwanda aan hun chef in Kigali. Uiteindelijk kwam de informatie wel samen in New York, maar toen was ze meestal al achterhaald. Wat in de nasleep van de Rwandese volkenmoord ook ontbrak, was een regionale aanpak. Hoewel de vluchtelingencrisis in Oost-Zaïre direct verband hield met de genocide in Rwanda, deden vele humanitaire hulpverleners alsof er tussen beide landen een muur stond. Koppel dit aan het feit dat de grote nieuwsorganisaties, na de eerste vrije verkiezingen in Zuid-Afrika, hun activiteiten in Afrika drastisch begonnen in te krimpen en je begrijpt meteen waarom de regio van de Grote Meren in die tijd een draaikolk van geruchten en propaganda was. In zo’n klimaat en met zulke gebrekkige informatie was het voor de humanitaire organisaties bijna onmogelijk om de juiste beslissingen te nemen, waardoor de catastrofe alleen erger werd.’

IRIN kreeg als taak om deze informatiekloof te dichten. Aanvankelijk gebeurde dat met een bescheiden nieuwsbrief die rondgefaxt of geë-maild werd. Maar de puur feitelijke nieuwsbrieven maakten al snel plaats voor analyses die de diepere oorzaken van humanitaire crisissen probeerden te verduidelijken. Clayton: ‘Bij de Verenigde Naties werd traditioneel een onderscheid gemaakt tussen politieke en humanitaire verslaggeving. Bedoeling was dat IRIN zich enkel met het tweede ging bezighouden. Maar dat onderscheid was niet langer houdbaar. In een land als Burundi heeft een rebellenoffensief bijna altijd humanitaire consequenties: nog meer ontheemden, nog meer behoefte aan tenten en voedsel. Vandaar dat wij steeds meer aandacht gingen besteden aan de politieke, economische, sociale en ecologische achtergronden van conflicten. Zonder die diepgaande informatie is het voor beleidsmakers onmogelijk om in de Grote Meren beslissingen te nemen. En niet alleen in die regio maar ook in andere delen van Afrika. We merkten al snel dat soortgelijke informatiekloven ook in de Hoorn van Afrika en West-Afrika bestonden. Daarom hebben we ons actieterrein uitgebreid naar andere Afrikaanse landen: Somalië, Ethiopië, Eritrea, Angola, Sudan, West-Afrika enzovoort.’

Momenteel beslaat het IRIN-netwerk 46 landen in zuidelijk van de Sahara gelegen Afrika en onlangs kwamen er ook acht Centraal-Aziatische republieken bij. Clayton: ‘Centraal-Azië is te vergelijken met Afrika: complexe conflicten, schrijnende vluchtelingenproblemen, veel economische belangen en verlaten door de internationale media.’ Afgezien van het hoofdkwartier in het Keniaanse Nairobi werden er IRIN-bureaus geopend in Ivoorkust, Zuid-Afrika en Pakistan.

E-MAIL EN INTERNET

De introductie van e-mail en internet in Afrika gaven aan de groei van IRIN een extra impuls. Via e-mail is het mogelijk om een gratis abonnement op de IRIN-rapporten te nemen. Volgens Clayton heeft IRIN momenteel 40.000 abonnees. ‘Maar het totale aantal ligt ongetwijfeld hoger omdat onze berichten op grote schaal naar anderen doorgestuurd worden.’ Met de lancering van de website, twee jaar geleden, nam het aantal lezers exponentieel toe.

Een andere voordeel van internet en e-mail is dat IRIN op een groot aantal bronnen kan terugvallen. Corinne Archer, IRIN-bureauchef voor de Grote Meren: ‘We maken gebruik van bronnen die voordien nooit gebruikt werden. In 1997, tijdens de militaire campagne van Laurent-Désiré Kabila in Oost-Congo, stuurden Belgische Witte Paters vanuit een uithoek in de jungle bijna dagelijks e-mails. Dat kon omdat ze beschikten over een satelliettelefoon of een speciale radio. De informatie die we op die manier kregen, checkten we met andere informatie. En die informatie koppelden we dan weer aan de rapporten die we van plaatselijke VN-medewerkers, diplomaten of mensen uit de ngo-sector ontvingen. We proberen ook zoveel mogelijk contact te houden met studenten, lokale mensenrechtenorganisaties, rebellenbewegingen, huurlingen, lokale media enz. We zetten werkelijk al onze kanalen open.’

Clayton: ‘Dat is het grote verschil met de manier waarop de meeste Afrikacorrespondenten werken. Als er in een land een conflict uitbreekt, reist zo’n journalist naar de hoofdstad waar hij of zij enkele interviews doet met diplomaten en hulpverleners. Met wat geluk heeft die correspondent aan de toog van het plaatselijke Hilton-hotel nog een interessant gesprek met een lokale zakenman, maar daar blijft het bij. Met als gevolg dat de informatie vaak te eenzijdig is: te veel bepaald door soortgelijke bronnen en door de situatie in de hoofdstad.’

Toch moet het succesverhaal gerelativeerd worden. In de eerste plaats omdat IRIN vooral Westerlingen en bijna geen Afrikanen bereikt. De grote doelstelling, de informatiekloof overbruggen, blijft voorlopig een sloganeske belofte. Clayton: ‘Ongeveer de helft van onze e-mailabonnees woont in Afrika. Maar ik ga niet ontkennen dat het merendeel voor ngo’s en VN-organisaties werkt. Daarnaast wordt onze informatie vaak gebruikt door Westerse regeringen, internationale media, universiteiten en denktanken.’

EEN MILJOEN AANSLUITINGEN

Dat zo weinig Afrikanen toegang hebben tot de informatie van IRIN heeft vooral te maken met het feit dat het aantal internetgebruikers in Afrika extreem laag is. In heel het werelddeel zijn er momenteel 1 miljoen aansluitingen waarvan 650.000 in Zuid-Afrika en 200.000 in Noord-Afrikaanse landen als Marokko, Tunesië en Egypte. In de 50 resterende landen zijn er slechts 150.000 abonnees. Zelfs als je ervan uitgaat dat één pc door minstens drie personen gebruikt wordt, komt dat volgens recente berekeningen neer op 1 internetgebruiker per 250 inwoners. Het wereldgemiddelde is 1 op de 35, en in Europa en de VS is 1 op de 3 inwoners geconnecteerd. In heel Afrika, waar 780 miljoen mensen leven, zijn er evenveel pc’s op het internet aangesloten als in het minuscule Letland met z’n 2,5 miljoen inwoners.

Clayton zegt dat hij pogingen onderneemt om die digitale kloof te overbruggen. ‘Een belangrijk toekomstproject is Outreach-radio. Sinds kort beschikken we over een studio waar onze artikelen in radioberichten worden gegoten. We sturen de cassettes naar zes lokale zenders in Somalië. De artikelen worden vertaald zodat iedereen onze berichten kan beluisteren. Outreach is voorlopig een proefproject maar het is de bedoeling dat we in de toekomst gaan samenwerken met radiostations in Uganda, Tanzania, Kenia en landen in West-Afrika.’

Een vraag die Clayton met enige tegenzin beantwoordt, is of zijn informatienetwerk wel voldoende onafhankelijk is van de VN-administratie. ‘Het klopt dat de VN een belangrijke speler is in Afrika, grote budgetten heeft en bijgevolg op een kritische manier gevolgd moet worden. En we proberen dat ook. We zullen kritische berichten over VN-organisaties niet tegenhouden. Wat we wel doen, is de betrokken personen om tegenwoord vragen.’ Grote Meren-chef Corinne Archer: ‘Ik denk dat we meer kritiek op de VN zouden leveren als we buiten het systeem zouden staan. Het is een moeilijk evenwicht.’

Clayton: ‘Oké, ik geef toe dat IRIN in een wat bizarre situatie moet werken. Maar dat verklaart ook waarom we zoveel vijanden hebben binnen het VN-systeem. Ze beschouwen ons als spionnen. Vooral de coördinatoren van VN-organisaties in het veld, zien ons als pottenkijkers. Het hoofd van de UNHCR in een ver afgelegen vluchtelingenkamp aan de Keniaans-Somalische grens zal bijvoorbeeld alles doen om de vele problemen in dat kamp voor zich te houden. Maar gelukkig zijn we de lievelingen van de topmensen in New York. Zij zitten ver van het terrein en weten niet altijd wat er in al die Afrikaanse landen fout loopt met de VN. Voor hen is IRIN een middel om dat informatievacuüm op te vullen. Zolang de top ons beschermt, is er geen enkel probleem.’

http://www.reliefweb.int/IRIN/ Andere websites over Afrika http://allafrica.com/

http://www.bbc.co.uk/worldservice/africa/

http://www.intl-crisis-group.org/

http://www.africaindex.africainfo.no/pages/

http://www.africahome.com/

Koen Vidal

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content