Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Paperbacks met de allure van gebonden boeken: het succesverhaal van de serie Privé-Domein.

De meeste delen van Privé-Domein zijn nog leverbaar.

Deel 250: A.F. Th. van der Heijden, ‘Engelenplaque – Notities van alledag 1966-2003’, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 494 blz., euro 25.

Het boekenmannetje. Zo noemen ze hem op Vlieland, het waddeneiland waar hij zich na zijn pensionering heeft teruggetrokken. Theo Sontrop (72) stond meer dan twintig jaar aan het hoofd van uitgeverij De Arbeiderspers. De uitgever in ruste prefereert het gezelschap van zijn tienduizenden boeken en van die ene verdwaalde postduif in zijn tuin boven dat van de medemens. Journalisten? ‘Daar stuur ik een Marokkaanse huurmoordenaar op af, als ze mij te na komen.’ Dat hij zich toch laat overhalen tot een gesprek, ligt aan het onderwerp: de onvolprezen serie Privé-Domein.

Deze week verschijnt het 250e deel: Engelenplaque van A.F. Th. van der Heijden. De eerste delen verschenen in 1966. Toenmalig redacteur van De Arbeiderspers Johan Veeninga ontleende het idee voor de serie aan de erotische dagboekaantekeningen van Paul Léautaud, die in Frankrijk van onder de toonbank werden verkocht onder de naam Domaine Privé. De serie viel op door zijn vormgeving. De eerste boeken hadden een niet-geplastificeerd omslag met flappen, ze waren gebrocheerd en vooral: niet opengesneden. ‘In Frankrijk was dat tot in de jaren zeventig nog heel gewoon,’ herinnert Sontrop zich, ‘maar in Nederland was het du jamais vu. In iedere Franse provinciestad had je wel een boekbindertje, waar de mensen hun exemplaren naartoe brachten om ze te laten opensnijden en in kalfsleer te laten binden. Peperduur, maar een echte boekenliefhebber heeft dat ervoor over. Ons idee was: je betreedt Privé-Domein en je moet moeite doen om je daar toegang toe te verschaffen.’

Maar er kwamen klachten. ‘Privé-Domein was een serie voor literaire fijnproevers. De grote boekenclubs hadden er vanzelfsprekend geen belangstelling voor, die kochten liever boerenromans in. Maar op een gegeven ogenblik hadden we in Privé-Domein een bestseller: Omzien in verwondering, de memoires van Annie Romein-Verschoor. Daar wilde ECI er wel 2500 van hebben. Die gingen dus – onopengesneden – naar de leden van de boekenclub. Het regende bedankjes! Die randdebielen hadden nog nooit zoiets gezien: ze hadden een boek gekregen waar iets mis mee was. Ze probeerden het zelfs met hun vingers open te scheuren.’ Sontrop huivert bij de gedachte. ‘Om boeken open te snijden, gebruik je een vouwbeen, liefst van ivoor. Als ik bij antiquaren kwam, zag ik vaak rafelige exemplaren van Privé-Domein op de plank staan verstoffen – mijn hart bloedde. Uiteindelijk heb ik in arren moede toch moeten besluiten de boeken te laten schoonsnijden.’

GEEN VROUW DIE DEUGT

In Privé-Domein verschijnen ego-documenten, een genre waarvoor in Nederland en Vlaanderen nauwelijks een markt leek te bestaan. ‘Het was wat ze tegenwoordig een niche zouden noemen – in mijn tijd was een niche een hondenhok – waar niets mee gedaan werd. De historiografie stond bij ons nog in de kinderschoenen. Terwijl in Engeland de achtste biografie over pakweg James I verscheen, was er niet eens een behoorlijke biografie van Willem van Oranje. Met Privé-Domein wilden we iets openleggen uit de beschaafde wereld. We publiceerden de getuigenissen van mensen die op een volstrekt ongegeneerde wijze over zichzelf schreven. Mensen die goed om zich heen konden kijken en niet altijd even aardig waren.’ Hij bladert door de catalogus: ‘Heer in de hemel! Wat een stoet misantropen. Léautaud, Sachs, Strindberg, Nietzsche, Heine, Canetti, Toergenjev, Céline, Leopardi, Marquis de Custine, Van Deyssel, Komrij, zelfs Belle van Zuylen – het zijn niet echt mensenvrienden. Of neem Schopenhauer: Er is geen vrouw die deugt. Wat waren de feministen daar kwaad over! En wat verkocht het leuk.’

Een onverwacht verkoopsucces werden ook de dagboeken van Edmond en Jules de Goncourt: ‘Die waren in Frankrijk altijd in gekuiste vorm verschenen. Ik wilde de ongekuiste versie: de vieze broertjes die naar de hoeren gaan, die een vriendin delen en vertellen hoe George Sand voor iedere leuke man haar rokken optilde en wijdbeens ging zitten. Kortom, de geur van die nette negentiende eeuw. Ik stuurde die dagboeken naar een eminente vertaalster, maar die had er geen trek in. Die vond het misogyne en antisemitische rotzooi. Alsof niet iedere Fransman in de negentiende eeuw een antisemiet was – het begint eigenlijk al bij Voltaire en Diderot. Ik ben nog altijd trots dat ik toen heb doorgezet, want het is een van de grootste successen uit de reeks geworden.’

Privé-Domein werd – met de Russische Bibliotheek van Geert van Oorschot – algauw de meest prestigieuze serie uit ons taalgebied. Boekhandelaren bewaarden ze, net als de Franse Pléiade-reeks, vaak achter glas. Er waren bibliofielen die alle delen verzamelden en de legende wil dat een Amsterdamse antiquaar junks een lijstje meegaf met de titels die ze moesten stelen. ‘Natuurlijk werden niet alle boeken ook gelézen’, zegt Sontrop. ‘De snob is toch het zout in de pap van de cultuur? Prachtig dat die mensen er zijn. Net zoiets als de politie: je hebt ze nodig.’ Grote winsten zijn er met de serie nooit gemaakt, maar dankzij Annie Romein-Verschoor en een aantal bescheiden sellers (Elias Canetti, Konstantin Paustovskij, Alexander L. Herzen) was ze zelfbedruipend. ‘Wat Privé-Domein zo leuk maakte, was dat er schrijvers in opdoken waarvan in Nederland nauwelijks iemand gehoord had. Van zo’n boek drukten we dan 2500 exemplaren, en na vijftien jaar hadden we er soms nog 300 van in het magazijn liggen. Maar we hadden één gouden regel: een boek uit de serie Privé-Domein wordt nooit ofte nimmer verramsjt! Want anders zegt de slimme bibliofiel natuurlijk: ik koop dat dure nieuwe boek niet, ik wacht wel tot het bij De Slegte ligt.’

DOOR EEN HOEPEL SPRINGEN

De serie was aanvankelijk sterk Frans georiënteerd: op de fondslijst staan, behalve Paul Léautaud en de gebroeders Goncourt, ook nog Claire Goll, Gustave Flaubert, Nathalie Sarraute, Louis-Ferdinand Céline, Raymond Queneau et les autres. De gemiddelde Nederlandse intellectueel is immers niet meer in staat die auteurs in de oorspronkelijke taal te lezen. Sontrop snuift: ‘Wat men ook moge beweren: de verdomming neemt in heel West-Europa hand over hand toe, en zeker in Nederland. Vroeger leerden kinderen nog Frans op school. Maar toen begon het gewauwel: je mocht de kinderen niet plagen. Dat waren de vruchten van mei ’68: geen bourrage de crâne! Terwijl dat precies is wat je moet doen: je moet een dertienjarige een gat in zijn schedel boren, daar een trechter in zetten, en er tot zijn achttiende kennis in gieten. Daar heeft hij zijn leven lang plezier van.’

Bij de eerste vijftig titels zaten amper Nederlandstalige auteurs. ‘In principe kwamen alleen Nederlandse auteurs in aanmerking die we een kroon op hun kop wilden zetten: mensen als Maarten ’t Hart, Jeroen Brouwers of Cees Nooteboom. Maar je deed ook wel eens een toevallige ontdekking. In mijn Amsterdamse stamcafé hoorde ik ooit de vertaler August Willemsen een verhaal voorlezen: dat hij alleen nog maar zoop en niet meer at, en dat hij zijn wasbak volkotste en zich afvroeg of hij niet een lepel moest pakken zodat hij tenminste nog wat kon naar binnen werken. Het was weerzinwekkend, maar zó mooi geschreven – alsof uit de kop van Zeus Pallas Athene naar boven kwam. Ik was werkelijk flabbergasted. Dat zijn toen de Braziliaanse brieven geworden, misschien wel een van de allermooiste boeken uit de reeks. En van het een kwam het ander. Op mijn verzoek is Willemsen toen Fernando Pessoa gaan vertalen, en ik ben ervan overtuigd dat geen enkele buitenlandse dichter na de Tweede Wereldoorlog zo’n belangrijke invloed heeft gehad op de Nederlandse poëzie als Pessoa, ook Auden of Eliott niet.’

Tegenwoordig worden boeken voor Privé-Domein wel eens in opdracht geschreven. Sontrop vindt dat een heilloze ontwikkeling: ‘Een uitgever is toch geen spullenbaas die een poedel door een hoepel kan laten springen! Mijn opvolger vroeg bijvoorbeeld auteurs als Rogi Wieg om hun ziel te ontbloten en een jaar lang een dagboek bij te houden. Wat is dat voor onzin! Waarom zou je iemand die van nature die aandrang niet voelt aan het werk zetten, terwijl hij misschien wel niets meemaakt of een onbenullig gedachteleven heeft? Ik vind het een domme, mo- dieuze poging tot actualisering. Het aardige van Privé-Domein was juist dat het teksten bracht waarvan de auteur nooit de bedoeling had dat ze zouden gepubliceerd worden. Geheim dagboek van een puritein van Samuel Pepys bijvoorbeeld was zelfs in code geschreven, dat heeft men na zijn dood moeten ontcijferen. Privé-Domein heeft niets met bekentenisliteratuur van doen. Het is reflectieliteratuur: het zijn veelal schrijvers die op een koele manier tegen de wereld aankijken en hun gal op het papier gooien.’

HONKBALKNUPPEL

Privé-Domein is door de critici altijd met veel egards behandeld. Maar Willem Frederik Hermans vroeg zich in een vlammend stuk in NRC Handelsblad af wat er in godsnaam zo interessant is aan de beschrijving van een mier die een poot breekt: ‘Het wordt steeds meer een serie corrupte bloemlezingen uit slechte vertalingen, met een gebrekkige toelichting erbij.’ Sontrop zet zich schrap: ‘Het echte scheppen, vond Hermans, doe je uit het niets: een schrijver moet een wereld creëren en niet alleen maar opschrijven wat hij ziet. Hermans had een broertje dood aan wat hij “secundaire literatuur” noemde. Maar ik geef voor tien procent van de dagboeken en de brieven die in Privé-Domein verschenen zijn met plezier negentig procent van alle troep die er tegenwoordig op de markt geflikkerd wordt cadeau.’

Romans krijgen overdreven veel aandacht, vindt Sontrop. ‘Alles wat autobiografisch is, is al bij voorbaat verdacht. Boeken moeten tegenwoordig geschreven zijn vanuit het auctoriële standpunt: als iemand schrijft dat papa altijd blauwe drollen produceerde, en papa hád blauwe drollen, dan was het tóch papa niet. Half Nederland leest nu De godin van de jacht van Heleen van Rooyen. In no time zijn daar 125.000 exemplaren van verkocht, terwijl het rotzooi is en die dame met een botte honkbalknuppel schrijft. Op zich is dat niet zo gek natuurlijk. De meeste mensen houden van vies, vet eten en bezoeken vieze campings – dus willen ze ook vieze, vette boeken lezen. Uitgevers spelen daarop in. Je hebt in Nederland geloof ik 350 damesleesclubjes. En die dames lezen voor negentig procent dames. Dacht je dat ze geïnteresseerd waren in Georges Perec of Jouhandeau? Natuurlijk niet, want daar herkennen ze zich niet in. Ze herkennen zich in de groezelige Opel Kadettwereld van Heleen van Rooyen.’

Hij is niet echt optimistisch over de ontwikkelingen in het uitgeversvak. ‘Uitgevers waren altijd al boeven, nooit te beroerd om hun auteurs te bestelen: lees de correspondentie tussen Couperus en L.J. Veen of tussen Céline en Gallimard er maar op na. Maar ze hadden liefde voor de Schone Letteren. Tegenwoordig heeft het Hoofd Verkoop het voor het zeggen, en dat zijn vaak mensen die van voren niet weten dat ze van achteren niet kunnen lezen. Je mag al blij zijn als ze een boek niet op zijn kop houden. Er heeft in het uitgeversvak een indrukwekkende commercialisering plaatsgehad. Het hele boekbedrijf is een soort rattenkoning geworden, met alle staarten in elkaar verstrengeld.’

Of Privé-Domein nog een toekomst heeft? ‘Ik hoop het, want het is nog altijd de mooiste serie die er bestaat – misschien wel uniek in de wereld. Ik weet niet of je er eeuwig mee door kunt gaan, want wie schrijft er vandaag bijvoorbeeld nog brieven? Het epistolaire genre dreigt te verdwijnen. En ooit is het bouwsel klaar natuurlijk. Maar het is zoals die belachelijke kerk van Antonio Gaudí in Barcelona, waaraan ze nog steeds aan het timmeren zijn. Tegen de tijd dat het klaar is, kan je met de restauratie beginnen.’

Piet Piryns

‘De snob is toch het zout in de pap van de cultuur? Prachtig dat die mensen er zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content