Hubert van Humbeeck

In de kakofonie rond de groots opgezette maar uiteindelijk grandioos mislukte Millenniumconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) in de Amerikaanse stad Seattle was ook de stem van Artsen Zonder Grenzen te horen. AZG – of MSF, zoals de Nobelprijswinnaar internationaal bekend is, van Médecins Sans Frontières – sprak er op het officiële symposium, waar de WHO naar de niet-gouvernementele organisaties luisterde, over zijn campagne om de toegang tot een aantal medicijnen makkelijker te maken.

“Wij zijn hier”, zei de AZG-spreker, “omdat er mensen sterven terwijl dat niet nodig is.” Het gaat dan om dure patentrechten die bestaande geneesmiddelen tegen bijvoorbeeld aids, malaria en slaapziekte onbereikbaar maken voor zieken in de derde wereld. “Er zijn consumenten, maar er is geen levensvatbare markt voor farmaceutische producten omdat er geen geld is”, klonk het in een taal die het aanwezige WHO-volk vertrouwd in de oren moet klinken.

Toen de stemmen van ons jaarlijkse referendum over de Mensen van het Jaar waren geteld, bleek dat meer dan de helft van de inzenders in de categorie buitenland voor Artsen Zonder Grenzen had gekozen. Dat is een uitzonderlijk resultaat, maar het is toch ook niet verrassend. De groei en de toenemende invloed van AZG – maar ook van Greenpeace, Human Rights Watch, Save the Children, en andere – is een van de opmerkelijkste fenomenen van het voorbije decennium. In wat nu de globale wereld wordt genoemd, zijn zij meer dan welke regering of officiële instelling ook het oog en het oor van de internationale gemeenschap geworden.

Aan de oorsprong van Artsen Zonder Grenzen lag, zoals bekend, het engagement van enkele Franse dokters. In het begin van de jaren zeventig werkten zij onder de vlag van het Rode Kruis tijdens de oorlog in Biafra. Ze vonden dat het statuut van het Rode Kruis hen belemmerde om bij te springen waar dat volgens hen nodig was. Ze wilden ook vertellen wat ze hadden gezien. Ze begrepen snel dat de media kunnen helpen om conflicten onder de aandacht te brengen, en om het nodige geld te verzamelen om daar te kunnen werken.

Er heeft zich zo in de loop der jaren als het ware een – als de term gepermitteerd is – humanitaire ‘industrie’ ontwikkeld, die uitstekend functioneert. Bijvoorbeeld: de grote Kosovo-campagne van de omroepen en enkele grote NGO’s bleek vorige week bij het afsluiten van de rekeningen meer dan een miljard frank te hebben opgehaald.

Dat een instelling zoals de WHO naar die NGO’s luistert, is geen uitzondering. Ze zijn de bevoorrechte sparringpartners geworden van multinationals en supranationale instellingen, van de Wereldbank en het IMF tot alle geledingen van de Verenigde Naties. Ze tellen mee en ze laten zich gelden. Zo dwong Greenpeace de oliegigant Shell enkele jaren geleden tot overleg over het al dan niet dumpen van een afgeschreven boorplatform in de Noordzee; Shell bond in.

Socioloog en publicist Luc Huyse volgt die evolutie al jaren met veel aandacht. In een gesprek vorige week stelde hij vast dat de bestaande pressiegroepen op een zeker ogenblik de sprong naar schaalvergroting niet hebben gevolgd. De koepelvorming van vakbonden, consumentenbonden, enzovoort, verloopt zo traag dat er een vacuüm groeide waarin de NGO’s zich konden nestelen. Overheden hebben nu eenmaal een gesprekspartner nodig, die kan verwoorden wat er onder de mensen leeft. Bovendien vragen de NGO’s om een engagement dat meer past bij de tijd: dat van de lopende bankopdracht. Het is een eenvoudig, direct en persoonlijk engagement, helemaal anders bijvoorbeeld dan dat in een vakbond – die om actie vraagt.

Maar in de erkenning die ze vandaag genieten, schuilt tegelijk ook een groot gevaar. In de krant De Morgen waarschuwde Huyse er onlangs voor dat gesprekspartners gemakkelijk ingekapseld kunnen worden als ze niet uitkijken. Het valt hem op dat multinationals en overheden het, zeker in de derde wereld, comfortabel vinden om een aantal taken op de NGO’s af te schuiven. Als onderaannemers van het systeem.

Ze zijn zich ondertussen van die valstrik bewust. Ze weten dat wie met de haaien zwemt het risico loopt te worden gebeten. Het is ook niet de eerste zorg van de verpleegster of de jonge dokter die ergens in de brousse voor enkele maanden verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg in een vluchtelingenkamp. Zij is bezig met de pijn van mensen, en dat gebeurt in deze globale wereld toch al veel te weinig.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content