‘Een op de drie bijen overleeft dankzij één plantensoort’

Bijna de helft van de 403 bijensoorten in ons land dreigt te verdwijnen. Door pesticides, te driftig maaien en soms door concurrentie van de honingbij.

Op zondag 22 mei, de internationale dag van de biodiversiteit, zwierven er vier soorten hommels in onze niet-gemaaide tuin: aardhommel, akkerhommel, steenhommel en weidehommel. Het determineren van solitaire bijen daarentegen liep niet even vlot – de beestjes zitten zelden lang genoeg stil om er een duidelijke foto van te kunnen nemen. Toch kwamen er enkele leuke soorten uit de bus, zoals wimperflankzandbij, grote wolbij en behangersbij.

‘De laatste twee zijn wel bijtjes van bloemenborders en niet van gazons’, zegt Jens D’Haeseleer van Natuurpunt, een van de grootste bijenkenners van ons land. ‘In mei een gazon niet maaien kan een groot effect op wilde bijtjes hebben. De paardenbloem is een van onze belangrijkste bijenplanten en bloeit vooral in mei. Ook de akkerdistel is een door bijen begeerde wilde plant die in niet-gemaaide tuinen terecht kan komen, net als het biggenkruid. Je hoeft voor een diverse bijenpopulatie niet in te zetten op zeldzame planten. De beste bijenplanten zijn algemene inheemse soorten, zoals ook klaverachtigen en klimop.’

D’Haeseleer hoopt dat de ‘Maai Mei Niet’-campagne van Knack een opstap zal zijn naar een minder intensief gazonbeheer gedurende het hele jaar, en niet alleen in mei: ‘Als je systematisch blijft maaien in april en juni, zal het effect van niet maaien in mei op wilde bijen beperkt zijn. Veel solitaire bijen vliegen gedurende een beperkte periode van ongeveer een maand, waarna ze in rustmodus gaan. Je kunt ze door overdreven maaien plaatselijk in de problemen brengen.’

Slobkousbij

In 2019 lijstte D’Haeseleer met enkele collega’s 403 bijensoorten voor België op. Sommige hebben vrolijke namen, zoals de slobkousbij en de pluimvoetbij. Ongeveer de helft van de soorten dreigt te verdwijnen. Er zijn bijtjes met zo’n gespecialiseerde levenswijze dat de kans klein is dat ze het bij ons zullen redden. Een voorbeeld is de ericabij, die uitsluitend in het noordelijkste puntje van de Kalmthoutse Heide voorkomt en exclusief op dopheide leeft. Door verdroging en vermesting staat haar leefgebied onder grote druk.

‘Dat er zo veel bijensoorten zijn, heeft te maken met het feit dat veel soorten een heel eigen niche hebben’, legt D’Haeseleer uit. ‘Een derde van onze bijen is voor hun overleving afhankelijk van slechts één plantensoort. Het is een manier om competitie te vermijden. Bovendien zijn een kleine honderd van onze bijensoorten echte koekoeken die parasiteren op andere bijtjes, dikwijls ook maar één soort. Overdreven specialisatie kan soorten in de problemen brengen in een landschap dat steeds minder divers wordt. Als gevolg van de klimaatopwarming komen er elk jaar wel een paar nieuwe bijensoorten bij. De meeste daarvan lijken blijvers te zijn. Maar waar klimaatsoorten verschijnen, verdwijnen er andere.’

Honingbijen houden omdat wilde bijen het slecht doen, is als kippen kweken omdat het vogelbestand achteruitgaat.’ Jens D’Haeseleer, Natuurpunt

Bijen zijn echte zonnekloppers, dus zullen veel soorten profiteren van de opwarming. Maar ze hebben naast warmte ook voedsel en schuilplaatsen nodig, en dat is minder vanzelfsprekend. Liefst 80 procent van onze bijen maakt een nest in de grond, wat het belang van de steeds populairder wordende bijenhotels nuanceert. ‘Ze zijn nuttig voor slechts 5 procent van onze soorten,’ zegt D’Haeseleer, ‘en dan moeten ze nog goed gemaakt en geplaatst zijn – een huis zonder eten in de buurt is zinloos. Veel solitaire bijtjes vliegen zelden meer dan een paar honderd meter van hun nest. Zandige plekjes in een niet gemaaid gazon zijn betere bijenhotels dan houten structuurtjes. Een natuurlijk beheerd gazon is het grootste bijenhotel dat er bestaat.’

252 miljoen euro

Het is bekend dat bijen leveranciers van nuttige ecosysteemdiensten voor de mens zijn, en dan hebben we het niet over de honing geproduceerd door gedomesticeerde honingbijen. Alleen al voor ons land zijn bijen, door het gratis bevruchten van vooral groenten en fruit, goed voor een geschatte economische meerwaarde van 252 miljoen euro per jaar. Niet iedereen is zich daar goed van bewust. Niet zelden maaien fruittelers de madeliefjes en paardenbloemen weg van tussen hun bomenrijen, waardoor bijen na het bloesemseizoen zonder voedsel achterblijven. Pesticiden gebruiken is uiteraard altijd en overal funest.

Ook in steden kunnen bijen gedijen. Het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid reikt elk jaar, naar aanleiding van de Week van de Bij, een prijs uit voor de bijenvriendelijkste gemeente. Dit jaar kreeg Gent de prijs voor een grote gemeente, en Diksmuide voor een kleine. Architect van het gelauwerde Gentse bijenbeleid is stadsecoloog Andreas Demey. ‘Uiteraard streven we ernaar om parken en bermen zo weinig mogelijk te maaien’, legt Demey uit. ‘Maar tegelijk willen we een zo breed mogelijke bloeiboog voor bijen bereiken. Dat betekent dat er altijd bloemenbronnen beschikbaar moeten zijn om bijen te voeden.’

groenslingers

De Gentse groendienst organiseert haar maaibeleid ook zo dat er overal plekjes overblijven die kunnen fungeren als schuilplaats – voor de biodiversiteit is het nuttig dat niet alles ineens wordt gemaaid. Speciale zones, zoals begraafplaatsen of oude spoorwegbermen die parken en andere landschappen verbinden, krijgen extra aandacht. Het kerkhof van Gentbrugge, het Ter Durmenpark en het Westerringspoor tussen het station van Gent-Sint-Pieters en deelgemeente Wondelgem zijn er voorbeelden van.

‘Stedelijk groen is lang ondergewaardeerd maar het kan een grote rol spelen als drager van biodiversiteit’, zegt Demey. ‘Sommige stadsbiotopen, zoals parken en begraafplaatsen, zijn oud en kunnen dienen als surrogaatleefplaats voor specifieke soorten. Bestuivers aantrekken is zeker nuttig voor de vele moestuintjes in en rond de stad. Wij nemen ook kleinere initiatieven om gebiedjes met elkaar te verbinden, zoals groenslingers die aan kabels over smalle straten van het ene geveltuintje naar het andere lopen. Daaraan hangen we bijenvriendelijke klimplanten zoals wingerd of kamperfoelie. We kunnen het aantal aanvragen daarvoor amper volgen. Wanneer we bijenmengsels inzaaien, hebben we vooral oog voor de lange termijn. We moeten vermijden dat we een ecologische val voor bijen creëren door ze te lokken naar een perk van eenjarige bloemen die er het volgende jaar niet meer zijn.’

Demey vindt het geen goed idee om bijenkasten te plaatsen in stadsnatuur: dan kunnen honingbijen concurrenten worden van wilde bijen. Er zijn waarschijnlijk geen wilde honingbijen meer in Vlaanderen. De honingbij is een landbouwproduct geworden – ze valt ook onder de bevoegdheid van het Departement Landbouw. Sommigen bestempelen honingbijen als ‘zespotig vee met vleugeltjes dat overal graast waar het de kans krijgt’ – imkers zijn in die visie boeren zonder weilanden. Anderen zien bijenkasten als een variant op nestkastjes voor vogels, waar amper iemand over valt.

Imker Dylan Elen werkt als bijenonderzoeker bij het Zwitserse landbouwinstituut Agroscope en wil een natuurvriendelijker honingbijbeheer. Hij zet zich, samen met een aantal gelijkgezinden, in voor een terugkeer van de zwarte bij: de ondersoort van de honingbij die oorspronkelijk in onze contreien leefde, maar volledig verdrongen is door gekweekte rassen uit vooral de Balkan. ‘In de buurt van het Waalse Chimay en op twee Nederlandse Waddeneilanden komen nog kolonies van wilde zwarte bijen voor’, vertelt hij. ‘We zijn begonnen met een project om enkele zwermen daarvan te herintroduceren in het Limburgse natuurgebied Bosland, met steun van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Wilde honingbijen maken hun nesten vooral in holle bomen, die schaars geworden zijn in ons overbeheerde landschap. Maar in Bosland zijn er veel verlaten nestholtes van de zwarte specht, die geschikt zijn voor de zwarte bij. Het belangrijkste probleem zal waarschijnlijk de mogelijke hybridisatie met uitheemse honingbijen zijn. Koninginnen en mannelijke darren vliegen kilometers ver van hun nest om te kunnen paren.’

Onafhankelijke bij

Elen werkt zelf met zwarte bijen: ‘Voor mij zijn ze niet gedomesticeerd, zoals andere honingbijrassen. Zelfs in moeilijke periodes blijven ze hun ding doen, wat goed is, want ik ben een nogal luie imker. Veel imkers denken dat de zwarte bij te agressief is om handelbaar te zijn, maar ik kan vanuit tien jaar ervaring getuigen dat dat niet het geval is. Ze is wel onafhankelijker dan de andere rassen. In de zomer van 2021 regende het zó veel dat imkers hun bijenvolken moesten ondersteunen. Er was te weinig voedsel in de omgeving en ze dreigden uit te hongeren. Maar dat gold niet voor mijn zwarte bijen. Die konden zich redden.’

Elen heeft een hekel aan het argument van veel imkers dat ze moeten inzetten op honingbijen om de teloorgang van wilde bijen te compenseren: ‘We moeten de solitaire wilde bijen en hommels in eerste instantie helpen, niet vervangen.’ Hij wijst erop dat de chronische stikstofvervuiling van ons landschap veel schadelijker is voor solitaire bijen dan voor honingbijen. Stikstof geeft een boost aan bramen en netels, en die verdringen de specifieke voedselplanten van solitaire bijtjes. ‘Geen probleem voor honingbijen. Als generalisten gaan zij van het ene bloemenaanbod naar het andere, wat hun overlevingskansen vergroot.’

De Nederlandse tegenhanger van ons ANB, Staatsbosbeheer, heeft beslist dat er geen bijenkasten meer komen in natuurgebieden, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden (en dan uitsluitend met de zwarte bij). Elen erkent dat er concurrentie kan zijn tussen honingbijen en wilde bijen, maar niet altijd en overal: ‘Honingbijen gaan graag voor massabloeiers die ineens veel voedsel verschaffen, zoals wilgen in het voorjaar of een straat vol valse christusdoornbomen. Dan zijn ze niet geïnteresseerd in plantjes zoals beemdooievaarsbek of klaproos, waar wilde bijtjes van leven. Maar als de grote leveranciers tijdelijk wegvallen, kan er wel competitie zijn met solitaire bijtjes.’

Ook bijenexpert Jens D’Haeseleer van Natuurpunt is een koele minnaar van de honingbij, zeker in natuurgebieden. ‘Honingbijen houden omdat wilde bijen het slecht doen, is als kippen kweken omdat het vogelbestand achteruitgaat’, zegt hij. ‘De honingbij is de minst bedreigde bij ter wereld, dus hoeft er niet noodzakelijk veel aandacht naar te gaan. Er is berekend dat van de nectar en het stuifmeel die nodig zijn om een honingbijenvolk van 50.000 individuen te voeden, liefst 110.000 solitaire bijtjes kunnen leven. Als imkers toch iets voor de natuur willen doen, zou het helpen dat ze wat natuurlijker dichtheden van hun beestjes nastreven – nu wordt ons landschap soms overspoeld door honingbijen. Je gaat voor het graasbeheer in natuurgebieden ook geen honderd koeien per hectare inzetten. Maar als je honingbijen hun eigen ding zou laten doen, met nestholtes die ze zelf zoeken, krijg je een ander verhaal. Alleen horen de meeste imkers dat niet graag.’

Voor informatie over de zwarte bij, zie www.ZwarteBij.org. Op 25/06 is er een kennismakingsdag in het Limburgse Bosland.

Het bijenplan van Zuhal Demir

Bij de aftrap van Week van de Bij op 29 mei stelde Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) haar bijenplan voor: officieel het ‘Vlaams Actieplan Wilde Bestuivers’. Het zal lopen tot 2030 en omvat een breed gamma aan beheersmaatregelen voor niet alleen wilde bijen, maar ook zweefvliegen en vlinders. Liefst 80 procent van onze wilde planten is voor hun bevruchting afhankelijk van bestuivers – wilde beestjes doen dat doorgaans ook beter dan honingbijen. De larven van zweefvliegen kunnen bovendien nuttig zijn als bestrijders van zogenaamde plaaginsecten, zoals bladluizen.

De krachtlijnen van het plan moeten habitatverlies en -degradatie tegengaan, onder meer door de verarming van het bloemenlandschap te counteren – net als de gevolgen van stikstofvervuiling, de vermesting en de klimaatopwarming. Het stikstofakkoord van de Vlaamse regering, dat de verdere banalisering van ons landschap moet vermijden, en de Blue Deal om de waterproblematiek zo goed mogelijk onder controle te krijgen, bijvoorbeeld door het wegwerken van automatische drainage, zijn elementen die kunnen helpen.

In het actieplan worden nog vijf voorstellen uitgewerkt.

1. Het pesticidegebruik terugdringen

Tegen 2030 moet het pesticidegebruik met 50 procent verminderd zijn. Tuincentra zouden zo veel mogelijk pesticidevrije waardplanten voor bestuivers moeten aanbieden.

2. Het bestuiversvriendelijke areaal vergroten

Er komen gerichte aankopen van bestuiversvriendelijke gebieden en er worden bestuiversreservaten opgericht, bijvoorbeeld op de oude mijnterrils in de provincie Limburg die zeldzame bijtjes huizen. Elke provincie zou wildebijenreservaten moeten inrichten op gebieden beheerd door Natuurpunt.

3. Bestuiversvriendelijk beheren

In steden moeten bestuiverseilanden komen, in landbouwgebieden brede bestuiversblokken in plaats van smalle, bloemrijke akkerranden die te gevoelig zijn voor pesticiden. Grote parkeerterreinen kunnen bestuiversvriendelijk worden ingericht. Het Bermbesluit dat het beheer van de vele Vlaamse wegbermen regelt, moet worden herzien. Zo moet er meer gemaaid worden nadat bloemen in bloei zijn gekomen (en niet ervoor). Er zouden meer ‘rommelige’ hoekjes voor bestuivers in landbouwgebied en tuinen moeten komen. Er zou ook gemikt kunnen worden op specifieke voorzieningen voor bijtjes die op slechts één bloem leven (zoals de slobkousbij, die alleen op de grote wederik voorkomt).

4. Bestuiverspopulaties monitoren

Een belangrijke rol hierbij is weggelegd voor burgerwetenschappers die inventarissen maken.

5. Educatieve opties opzetten

Vooral gericht op scholen en lokale besturen, maar ook in specifieke situaties in natuurgebieden.

Meer over Week van de Bij op www.weekvandebij.be

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content