Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Hoe voelt het om een engel te zijn? Leven en werk van Francesca Woodman (1958-1981).

Een mens kan het verlangen bekruipen om een eindweegs met de engelen op te trekken: wanneer de zwaartekracht ons te laag bij de grond houdt, de lucht te dik is om in te ademen, mensen en meubelen in de omgeving zich als obstakels aandienen, kleren hinderlijk zijn bij het vrij bewegen of contact maken met warme of koude oppervlakken, gladde of ruige stoffen, harde of zachte grond.

Wie een engel wil worden, moet de werkelijkheid een beetje naar zijn hand zetten, en zijn lichaam aanpassen. Beide moeten een gevoel van lichtheid geven. De kunstenares Francesca Woodman, die daar zo goed in geslaagd leek, maakte op godsgruwelijk jonge leeftijd een doodssmak. Heeft de Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan het onontkoombare van een natuurwet?

De jeugd is niet de gezegende toestand waarin men daaraan ontsnapt. In haar foto’s legde Francesca Woodman de luciditeit aan de dag om ook die illusie weg te maaien. Elke afdruk is een contact van een licht en jong lichaam met het licht en de lucht en de stof en het stof dat dit lichaam aan de vergankelijkheid prijsgeeft. En ze ensceneert het met de accessoires van zijn blootstelling aan het vergaan. Handschoenen, vossenpels, afbladderend behang, glasscherven, spiegels, boomschors, aarde. Meer nog, de kunstenares omarmt de transparante, reflecterende of organische accessoires zo liefdevol, dat het telkens ei zo na tot een transfusie komt. Een verre verwantschap met surrealistische fotografie wordt zichtbaar.

De tentoonstelling van een keuze uit haar zwartwitfoto’s in de Brusselse galerie Drantmann (Werfstraat 13, tot 19 mei) heet On Being an Angel. Het is moeilijk om ze anders te bekijken dan als de elegante oefeningen van een menselijke engel in het verdwijnen, naar de dood. Het boek dat in 1998 werd uitgegeven door Actes Sud, bij een grote tentoonstelling van haar werk in de Fondation Cartier in Parijs, is onmisbaar. Het is bovendien het enige dat niet onvindbaar of uitgeput is.

PROVIDENCE

Francesca Woodman groeide op in een beschermde omgeving, als kind van artistieke ouders, een schilder en een ceramiste. Ze hielden van Italië en bezaten een huis in Toscane. Van 1965 tot 1966 verbleven ze in Firenze, waar Francesa onderwijs in het Italiaans genoot. Thuis in de VS zochten ze de beste scholen voor haar uit: het lyceum van Boulder, waar ze haar kindertijd doorbracht, de Abott Academy in Andover, een van de zeldzame Amerikaanse lycea die een kunstrichting had. In 1975 kon ze naar de Rhode Island School of Design (RISD) in Providence. In een vervallen fabriekspand waar ze een kamertje had, begon ze haar fotografische experimenten, in een beheksende toon en een sfeer die meteen juist zat.

Talentvolle leerlingen konden een jaar het Europese RISD-programma in Palazzo Cenci in Rome volgen. Woodman troonde haar vriendin Sloan Rankin mee. De barokke sculpturen van de Romeinse fonteinen brachten haar op het idee om met engelen te werken (’77-’78). In de artistieke wijk rond de Piazza Navona stootte ze op het pas geopende boekhandeltje Maldoror waar surrealistische, symbolistische en futuristische documenten haar inspiratie voedden. In de kelders van Maldoror presenteerde ze voor het eerst een aantal van haar foto’s in het openbaar.

In een oud nummer van het tijdschrift Sapere las ze een artikel over een Hongaarse geleerde die een verdwijnmachine uitgevonden had. De bijbehorende illustraties deden de Amerikaanse kunstcritica Elisabeth Janus denken aan Woodmans Angel-reeks, waarin ze ‘een fotografische transpositie van de transparantie’ probeerde te geven. Strikt genomen werkte ze niet met afgebakende reeksen. Veeleer zijn het variaties op een gegeven thema, zoals bij de muziek van Scarlatti die ze op de piano speelde.

Ook Sloan Rankin legt een verband tussen de muziek en de foto’s, maar voegt er nog een essentieel element aan toe: Francesca’s poëzie. Uit wat Rankin aan nagelaten fragmenten bleef, zocht ze een gedicht waarin een notie van alarm vervat ligt:

Gedicht van zowat veertien handen

Ik ben bang. Het is als toen ik

piano speelde. Eerst leerde ik om

de partituren te ontcijferen en dan op een moment

hoefde ik de noten niet langer te vertalen:

ze kwamen rechtstreeks in mijn handen. Na een tijdje

hield ik ermee op en toen ik

herbegon merkte ik dat ik

niet meer kon spelen. Mijn instinct had me

in de steek gelaten en ik was onbekwaam om

de partituren te ontcijferen.

Sloan Rankin grasduinde in de dagboeknotities waar ze woordspelingen aantrof, bijzondere zinswendingen, anekdotes, menu’s van de dag (‘ Mijn enige religie is spaghetti‘) en ideeën over het vuur. Ook vond ze er kleine schetsen die de composities van de foto’s aangaven, zonder verduidelijkingen over licht of ruimte (daar hield ze zich op het moment zelf mee bezig).

VITRINE MET WILDE DIEREN

De vriendin legt nog eens de vinger op het tactiele karakter van het werk – ‘het contact van de gefotografeerde oppervlakken en objecten met de blote huid’-, op de stofferigheid en de schimmel, anders dan de meeste fotografen die alles zo clean mogelijk willen hebben. Ze mijmert over Francesca’s trage, bedachtzame manier van werken, maar denkt met plezier terug aan de keren dat dit niet zo was. Zoals toen ze zich beiden vliegensvlug aan- en uit moesten kleden voor een foto bij een in trompe l’oeil geschilderde graftombe in een kerk in Ravenna. Een even bloot kiekje bij een vitrinekast met wilde dieren in het New Yorkse Museum of Natural History mislukte op het nippertje omdat een suppoost hen betrapte en buitengooide.

Na Rome voltooide Woodman haar studies in Providence. In 1979 verhuisde ze naar New York waar ze aan de kost kwam als model voor een schilder en als assistente in een atelier voor fotografie. Ze stelde een portfolio samen, maar de modewereld was niet geïnteresseerd. In de zomer van 1980 was ze artist in residence bij de MacDowell Colony in Peterborough, en verdiepte ze zich in de lectuur van Marcel Proust.

Terug in New York, deed ze mee aan enkele groepstentoonstellingen van galerie Daniel Wolf. Ze begon te experimenteren met diazotypes – fotoreeksen op blauw papier of sepia. Ze gebruikte die voor een project in het Alternative Museum: zij en haar vriendinnen poseerden als kariatiden van antieke tempels, met behulp van badkamertegels. In de maand van haar dood, januari 1981, verscheen haar fotoboek Some Disordered Interior Geometries. Sloan Rankin had Francesca niet meer gezien sinds ze in New York woonde, maar kreeg nog af en toe een brief. Zoals deze: ‘Ik blijf bij mijn aanspraken, en mijn leven op dit ogenblik is als een oud marc-bezinksel op de bodem van de kop. Liever jong sterven en bewaren wat al gedaan is, dat wil zeggen een deel van mijn werk, mijn vriendschap met jou en enkele andere realisaties, in plaats van al die fragiele dingen in wanorde uit te wissen.’

Francesca Woodman werd een voorbeeldfiguur en haar werk kreeg grote waarde. Cultuurdragers van overal schamen zich niet om de lof over haar te zingen. Een van hen is de schrijver Philippe Sollers. In zijn proloog bij het boek dat in ’98 bij Actes Sud verscheen, schrijft hij: ‘Ik houd niet van Francesca Woodman, ik bewonder haar. Ze getuigt van een tijd waar de ervaring en het spel frequent waren, gevaarlijk, opwindend. Vandaag, wat? Aids, werkloosheid, Monicagate, Hillary, Davos, Oscars, César, beperkte huiselijke vrouwen. De financiële markten dringen het beeld op en verbieden het tegen-beeld, dat wil zeggen de weg van de vrijheid….’

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content