Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Lance Armstrong gaat resoluut voor een tweede opeenvolgende Tourzege. Ploegleider Johan Bruyneel over de wilskracht van een ooit ten dode opgeschreven man.

Net op tijd staat Lance Armstrong weer op scherp. Een valpartij op training verstoorde twee maanden geleden het voorbereidingsprogramma op de Tour de France, maar in de onlangs gereden Dauphiné Libéré bewees de Amerikaan dat zijn vormcurve een stijgende lijn vertoont : royaal liet hij de eindzege aan zijn ploegmaat Tyler Hamilton. Armstrong gaat zaterdag in Futuroscope bij Poitiers van start als een van de grote favorieten van de 87ste Ronde van Frankrijk.

Eén jaar geleden ontroerde Armstrong de sportwereld toen hij met zijn Tourzege een unieke overwinning op zichzelf behaalde. Een eind 1996 ontdekte teelbalkanker leek Armstrong fataal te zullen worden, maar de op een stalen wilskracht en onverwoestbaar optimisme drijvende Amerikaan overwon na verschillende behandelingen de slopende ziekte. Hij keerde terug in het peloton. Sterker en scherper dan ooit te voren. ‘Kanker is het beste wat me kon overkomen’ zegt hij met enig gevoel voor dramatiek in zijn onlangs verschenen boek Door de pijngrens. Daarin vertelt hij op een aangrijpende manier (‘Bij de derde cyclus kroop ik op handen en voeten van de misselijkheid’) over zijn strijd tegen de levensbedreigende ziekte. Na zijn genezing raakte Armstrong het overtollige gewicht kwijt en bouwde zijn spieren op een andere manier op.

De triomftocht van Lance Armstrong door Frankrijk was ook een sprookje voor de West-Vlaming Johan Bruyneel. Niet eens een jaar daarvoor had Bruyneel een punt gezet achter een fraaie carrière waarin hij onder meer de snelste Tourrit uit de geschiedenis had gewonnen (in 1993) en één dag de gele trui had gedragen (in 1995). In augustus 1998 hield de naar Spanje uitgeweken Bruyneel – hij reed het grootste deel van zijn loopbaan voor het Spaanse Once – het voor bekeken. Gedeprimeerd door een eindeloze reeks van tegenslagen. Veel tijd om over de toekomst na te denken had hij niet. Zijn afscheid was nog niet officieel of Lance Armstrong benaderde hem al om ploegleider te worden van het Amerikaanse US Postel. Bruyneel aanvaardde de uitdaging. Als een polyglot doorkruist hij de hele wereld, slechts bij hoge uitzondering vertoeft de Izegemnaar daar waar hij een paar jaar geleden een huis neerzette : bij de Bosberg, de ultieme scherprechter van de Ronde van Vlaanderen.

Een leven in de mallemolen van de stress. Het zal straks tijdens de komende Ronde van Frankrijk niet anders zijn.

Johan Bruyneel: Ik ben blij dat ik na een carrière van twaalf jaar als beroepsrenner in dezelfde wereld kon blijven. Het was voor mij in wezen de enige uitweg om verder te functioneren, als sportman ben je uiteindelijk heel eenzijdig bezig, je weet bij wijze van spreken niet wat er in de rest van de maatschappij omgaat. Daarom koos ik voor de gemakkelijkste oplossing. Ik had een voorstel van de Spaanse groep die het grootste deel van de wedstrijden in Spanje organiseert, ik moest een beetje als tussenpersoon fungeren tussen de buitenlandse ploegen en de organisatie. Om contacten te leggen, om contracten af te sluiten. Dat was een mooie aanbieding. Maar op hetzelfde moment werd ik dus ook benaderd door US Postal. Dat was me meer op het lijf geschreven. Omdat ik in die job meer van mezelf kan leggen.

Waarom werd juist u benaderd door US Postal ?

Bruyneel: Dat weet ik eigenlijk nog altijd niet. Op een gegeven moment kreeg ik een telefoon van Lance Armstrong, ik kende Lance uiteraard wel als collega, maar toch niet in die mate dat we vrienden waren. Nu is het wel zo dat je in Amerika mensen van je kwaliteiten moet overtuigen, dat je jezelf als het ware moet verkopen. Je wordt in verschillende gesprekken helemaal doorgelicht. Ik had me daar heel goed op voorbereid, met mensen gesproken die in het zakenleven met Amerikanen werken en die me hadden verteld hoe een Amerikaan denkt : heel zakelijk, heel theoretisch, heel planmatig. Terwijl er hier veel meer wordt geimproviseerd. Maar ik wist dat dus, ik had boeken gelezen over Amerikaans management, het was allemaal wel gebaseerd op het bedrijfsleven, maar in wezen is een wielerploeg ook een bedrijf. Kennelijk ben ik in die gesprekken goed overgekomen. Het is heel ongebruikelijk dat je in de Verenigde Staten in een job wordt geduwd waarvoor je in wezen geen ervaring heb.

Hebt u vervolgens andere accenten gelegd in de ploeg ?

Bruyneel: Ik heb geprobeerd om structuur in de ploeg te krijgen, om het sportmilieu als het ware te spiegelen aan het zakenleven. Dat waren ze duidelijk niet gewoon. Het is wel zo dat ik onder een manager werk, de Amerikaan Mark Gorski, die doet alles wat met sponsors te maken heeft, staat in voor alle contracten met renners. Maar al het sportieve, dat is mijn verantwoordelijkheid. Voor ik met deze job begon heb ik de sponsor heel duidelijk gevraagd waar de prioriteiten liggen. Dat was heel simpel. In Amerika telt er maar één koers en dat is de Ronde van Frankrijk. Mijn eerste en moeilijkste opdracht was dan ook om Armstrong ervan te overtuigen dat hij alles op de Ronde van Frankrijk moest zetten. In feite was 1998 het jaar van zijn come-back, hij was vierde geëindigd in de Ronde van Spanje, zonder dat hij zich op een speciale manier had voorbereid. Het was niet zo gemakkelijk om Armstrong alleen voor die Tour warm te maken, hij nam graag deel aan de klassiekers, ééndagswedstrijden spreken hem ook heel erg aan, tenslotte is hij wereldkampioen geweest. Op dat moment was Armstrong blij dat hij weer op niveau reed, wilde hij weer de klassieke renner van vroeger worden. Maar uiteindelijk aanvaardde hij toch, hij reed één klassieker, de Amstel Gold Race, waarin hij tweede eindigde, met een banddikte geklopt door Michael Boogerd.

Dacht u toen al dat er in Armstrong een mogelijke Tourwinnaar schuilging ?

Bruyneel: Nee. Ik ging ervan uit dat hij bij de eerste vijf kon eindigen. Ook al heb ik hem op training onvoorstelbare dingen zien doen. We gingen in de maand mei trainen in de bergen. Ik kan redelijk goed inschatten hoe een renner naar boven rijdt en de kracht en panache die toen in zijn benen zat, dat was onvoorstelbaar. Op een bepaalde dag heeft hij in de Pyreneeën over zeven cols gereden, in de gietende regen, heel alleen, ik wilde hem doen stoppen, maar hij weigerde. Toen dacht ik : als hij dat in de Tour doet, dan gaan ze hem in de bergen niet lossen. Ook al had hij tot dan in een grote ronde nooit zijn klimmerskwaliteiten bewezen, hij kon wel één dag met de besten mee naar boven, maar de dag nadien niet meer. Maar het karakter van Armstrong, dat is zijn grote kracht. En dat heeft duidelijk met die ziekte te maken. Ik herinner me dat ik een paar maanden nadat die kanker was ontdekt een foto van hem zag in een weekblad. Na die behandelingen was hij helemaal kaal. Maar de manier waarop hij in de camera keek, dat was niet het beeld van een verslagen iemand, maar wel van een renner die zou terugkeren. Ook al is die revalidatie heel moeilijk geweest, in het boek staan daar echt schrijnende passages over te lezen, dingen waar je stil van wordt. Maar die ziekte heeft van Lance een andere man gemaakt. Als je zoiets overwint, dan kan er je in de sport niets meer gebeuren.

In de Tour pakte hij in de proloog meteen de gele trui.

Bruyneel: In Amerika was dat een echte bom, de ploeg had nog nooit een rit gewonnen in de Ronde van Frankrijk. Maar aan de eindoverwinning durfde ook op dat moment nog niemand te denken. Eigenlijk was met die ritzege onze Tour al geslaagd. Daardoor viel er een stuk stress van ons af, maar op hetzelfde moment komt er toch weer stress bij omdat je meer wil, omdat je die gele trui moet verdedigen. In die tijdrit van Metz heeft Lance dan een onvoorstelbare demonstratie gegeven, maar ook toen bleef ik voorzichtig. De overtuiging dat hij echt kon winnen is er pas na die eerste bergrit gekomen. Iedereen dacht dat hij door het ijs zou zakken, maar uit dat soort dingen haalt hij nog meer motivatie, dan laadt hij zichzelf op, dan denkt hij : ik zal het ze even laten zien. Dat deed hij dan ook. Vervolgens moesten we de wedstrijd alleen controleren. Maar op het laatst was zijn bobijntje af. Niet zozeer door de fysieke inspanningen maar door de stress, door de verplichtingen die de gele trui met zich meebrengt. Je weet niet goed hoe je daarmee moet omgaan. Iedere dag een halfuur later in het peloton, op vijftien dagen betekent dit dat je een dag minder rust hebt.

Had u zelf het gevoel dat u als sportdirecteur een aandeel mocht claimen in het succes van Armstrong ?

Bruyneel: Ergens wel. Omdat je uiteindelijk het voorbereidingprogramma mee uitstippelt. Maar ik moet bekennen dat de Tour voor mij mentaal heel zwaar was, dat ik daar ergens niet klaar voor was. Je komt onder zware druk te staan, dat was iets heel nieuws voor mij. Op een bepaald moment heb ik gezegd : het is hier een zottekot, ik laat het allemaal zijn gang gaan, we zien wel wat ervan komt.

Hoe bedoelt u ?

Bruyneel: In Amerika worden ze plots wakker, de sponsors volgen het van heel nabij… ik wist daar geen weg mee. En wat moet je dan doen ? Het was bovendien zo dat ik de Tour heel alleen deed. Eigenlijk waren we met twee ploegleiders : de Deen Johnny Welsch en ik. Nu kwam ik in wezen in de plaats van Welsh die mijn adjunct werd. En ofschoon we nog twee seizoenen samen reden bij Once boterde het absoluut niet tussen ons. Daarom is voor de Ronde van Frankrijk de beslissing genomen dat ik als enige ploegleider zou fungeren. Nu is er met Dirk Demol een tweede sportdirecteur bijgekomen. In vergelijking met vorig jaar is dat een hele stap vooruit.

Wat is de grootste kwaliteit van Armstrong als renner ?

Bruyneel: Zijn concentratie, de manier waar hij naar een bepaald doel kan toewerken. Ik heb nog nooit iemand gezien die zich zo minitieus, zo geprogrammeerd, zo overtuigend voor dat doel klaarstoomt. Op een heel rustige, zelfverzekerde wijze. Als je de opdracht om een Tour te winnen vergelijkt met de opdracht om een kanker te overwinnen, dan is die Ronde van Frankrijk in wezen niets. Ook nu heeft hij die Tour weer heel nauwgezet voorbereid. Op een gegeven moment leek die val van begin mei op training de zaak wat te vertragen, maar uiteindelijk is alles goed meegevallen. Zoals eerst in de Alpenklassieker en later in de Dauphiné bleek. Nu moet het voor hem dus gebeuren. Soms is dat wel een beetje vervelend, dat je in het begin van het seizoen vanuit Amerika geen enkele druk voelt om te presteren, het is dan niet gemakkelijk om de renners te motiveren. Iedereen zit dan te denken aan de Tour maar in de maand februari is die nog ver af. Maar iedereen heeft heel professioneel naar die Tour toegewerkt. Ik ben ervan overtuigd dat we minimaal op hetzelfde niveau gaan rijden als vorig jaar.

Armstrong zegt zelfs dat hij beter rijdt dan toen.

Bruyneel: Die indruk heb ik ook, al zijn er voorlopig nog niet zoveel aanknopingspunten geweest om dat te testen. Anderzijds zal de tegenstand nu veel sterker uitvallen. Ik ben ervan overtuigd dat Jan Ullrich er gaat staan, wat ze ook vertellen, hij voelt de druk, hij weet dat hij moet presteren. En hij heeft natuurlijk ontzettend veel kwaliteiten. Ik hoop trouwens dat er een aantal andere favorieten in topvom zullen zijn, dan moeten wij de koers niet alleen in handen houden. Ik denk trouwens dat we ook met Marco Pantani rekening zullen moeten houden.

Vindt u dat het in de wielersport na de invoering van alle controles zuiverder toegaat dan vroeger ?

Bruyneel: Hoe meer controles er zijn, hoe minder er kan gefoefeld worden. Ik denk dat iedereen meewerkt om het imago te zuiveren : de federaties, de renners, er worden allerlei initiatieven genomen om doping te bestrijden. Dat kan niet van andere sportdisciplines gezegd worden. De wielersport is een beetje het slachtoffer geworden van zijn openheid. Maar ik blijf het abnormaal vinden dat ze een renner op de dag van Milaan-Sanremo ’s ochtends om vier uur wakker maken voor een bloedcontrole. Er zijn andere momenten waarop dat kan gebeuren.

Toch heb je de indruk dat er anders gekoerst wordt. Na een brutale tempoversnelling zie je een renner op een gegeven moment stilvallen terwijl er vroeger maar werd doorgegaan.

Bruyneel: Dat is juist.

Dat heeft ongetwijfeld met de verscherpte controles te maken.

Bruyneel: Zeker. Er is een periode geweest dat er prestaties werden geleverd die verdacht waren. Al is er daarvoor nooit een bewijs gevonden. En zonder bewijzen blijft alles bij geruchten en veronderstellingen. Als je geklopt wordt is het een gemakkelijke verontschuldiging om te zeggen : die gebruikt doping en ik niet. Maar het grootste verschil wordt gemaakt door talent en door de wijze waarop het beroep wordt uitgeoefend. Ik heb altijd gedacht dat ik vroeger heel veel voor mijn vak deed, maar in vergelijking met Lance verzinkt dat echt in het niets. Die inzet, die wilskracht, dat is echt uitzonderlijk. Een tijdje geleden zijn we de laatste bergetappe van de Ronde van Frankrijk gaan verkennen, van Courchevel naar Morzine over een afstand van 168 kilometer, met vijf cols, de regen viel met bakken uit de lucht, op de top van de cols was het vier graden, ik heb een paar keer tegen Armstrong gezegd : laat ons wat wegen afsnijden en terug naar het hotel rijden. Maar hij wilde niet. Soms moeten de mensen ook daar eens naar kijken in plaats van zo snel te zeggen : wat die doet is verdacht. Want de inspanningen die je levert, dat ziet niemand, dat komt niet op televisie. Terwijl het de basis is van het succes.

Armstrong is nu achtentwintig jaar. Had hij al vroeger de Ronde van Frankrijk kunnen winnen ?

Bruyneel: Ik denk het niet. Want vroeger was Lance een andere renner. Hij is door de ziekte veranderd. Mentaal maar ook op lichamelijk gebied. Hij is veel lichter. En dat heeft hij te danken aan die ziekte. Hij is spiermassa kwijtgeraakt. En omdat hij een ander type renner werd, met een andere overtuiging, een andere manier van trainen heeft hij die spiermassa teruggekregen. Maar op een andere manier. Vroeger had hij meer explosieve spieren omdat hij een eendagsrenner was en uit de triatlon kwam. Nu heeft hij dat gewicht niet meer, hij is tijdens de ziekte enorm veel vermagerd. En die spiermassa heeft zich niet meer op dezelfde manier ontwikkeld om dat gewicht erbij te krijgen.

Dat blijft het bizarre : zonder die ziekte had Armstrong wellicht nooit de Ronde van Frankrijk gewonnen.

Bruyneel: Ik denk dat dit inderdaad zo is. Lance was vroeger veel sneller tevreden. Nu behaalde hij als renner een overwinning op zichzelf. Maar de grootste strijd, die heeft hij voordien geleverd. Daarom vindt hij hetgeen hij nu doet absoluut niet abnormaal en hoor je hem nooit klagen. Omdat hij echt weet wat het is om door een hel te gaan.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content