Van 13 december tot 10 februari loopt in Mechelen een tentoonstelling over ‘de ovenbouwers van Auschwitz’. Een samenwerking van de Gedenkstätten Buchenwald und Mittelbau-Dora en het Joods Museum van Deportatie en Verzet.

‘Hartelijk dank voor uw bestelling van vijf ovens. (…) We vermelden even dat de verbrandingsruimtes groter worden dan bij de tot nu geleverde ovens. Hierdoor zal een beter resultaat bereikt worden.’

Zo bedankte de firma Topf & Söhne op 4 november 1941 de centrale bouwdirectie van het kamp Auschwitz. De brief legde ook de nadruk op ‘de betere luchttoevoer’ zodat ook ‘bevroren lijken’ gemakkelijk verast worden. Met het klimaat in Polen geen gering voordeel voor de SS-kampleiding.

Die was trouwens goed op de hoogte van de ovens van de firma Topf uit Erfurt. Topf & Söhne waren specialisten in hun vak. Ze bouwden vanaf 1914 verschillende types crematoria: ovens voor huishoudelijk afval, verplaatsbare ovens voor het verbranden van dierenkrengen en burgerlijke crematoria.

Die vakkennis had de SS nodig, want er was een probleem. Na 1 september 1939 waren in het concentratiekamp Buchenwald duizenden Poolse gevangenen aangekomen. Ze werden gewoon aan hun lot overgelaten en gedecimeerd door een epidemie van dysenterie. Om de lijken snel weg te krijgen, ging de SS bij de firma Topf om raad.

Dat was het begin van een goede samenwerking. De technici van de firma verzonnen allerhande systemen om meerdere lijken tegelijk te verbranden, om brandstof te sparen, om het Zyklon B-gas voor de gaskamers beter te laten werken. Ze leverden de ontluchtingsinstallaties voor de gaskamers en konden in de lente van 1943 trots vertellen dat in Auschwitz-Birkenau vijf crematoria draaiden die elk achthonderd lichamen per dag konden verwerken.

Na de oorlog werd het bedrijf – dat in het door de Sovjets gecontroleerde deel van Duitsland lag – genationaliseerd. Het werkte gewoon verder onder een andere naam. De Duitse Democratische Republiek had daar geen problemen mee. Alle schuld werd in de schoenen geschoven van de ‘kapitalistische’ eigenaars. Ludwig Topf pleegde zelfmoord, zijn broer, Ernst-Wolfgang, ontkwam naar West-Duitsland waar hij een nieuw bedrijf opstartte en weer crematoria ging bouwen. Noch de Amerikaanse bezetter, noch de Bondsrepubliek vond dat vreemd.

Maar daardoor bleef hun archief ook bewaard. Het vormt, samen met de verhoorverslagen uit Moskou en de dossiers van de SS-bouwdirectie de basis van de tentoonstelling. Die heeft een zeer klassieke vormgeving, zonder multimediale glitter, maar krijgt daardoor een bijkomende kracht. Ze geeft immers – zoals de titel aanduidt – een beeld van een gewoon Duits bedrijf. Een idee dat de bedrijfsleiders ook aanhingen. Geen van beide broers vond iets verkeerds aan de levering van ovens. Integendeel: dankzij hun werk waren grote epidemieën in de kampen voorkomen. Bovendien waren ze geen fanatieke nazi’s.

Maar juist dat roept vragen op. Waarom werkte Topf & Söhne dan zo ijverig mee? De firma werd op geen enkele manier gedwongen of bedreigd. De familie kreeg geen extra voordelen: één zoon kon aan de legerdienst ontsnappen. De firma had het werk niet nodig om te overleven, wapens en onderdelen voor bommenwerpers leverden veel meer op. De ingenieurs en technici wisten bovendien waarvoor hun ovens dienden. Ze keken toe toen Joden vergast en verbrand werden, want dergelijke proefopstellingen konden eventuele fouten aan het licht brengen.

Het antwoord is griezelig eenvoudig. Ze vonden uitroeiing van ‘volksvreemde’ elementen normaal, omdat de staat dat zei.

EEN DOODGEWOON BEDRIJF, DE OVENBOUWERS VAN AUSCHWITZ, 13 DECEMBER 2007- 10 FEBRUARI 2008, VAN 10 TOT 17 UUR, GESLOTEN OP MAANDAG EN FEESTDAGEN, DE NOKER, NOKERSTRAAT 4, MECHELEN, 015 29 06 60, www.topf.be

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content