Volgens sommigen is hij ‘de invloedrijkste en beroemdste filosoof ter wereld’. Hij is alleszins erg controversieel. Peter Singer over euthanasie, rechtvaardigheid en de Zin van het Leven.

Ja, hij doet het opzettelijk. Het is nu eenmaal zijn job, zegt hij: ‘Een filosoof moet de zelfgenoegzaamheid verstoren waarmee mensen door het leven gaan. Socrates deed dat per slot van rekening ook al. Mensen hebben zóveel vastgeroeste overtuigingen, en niet zelden zijn die onderling met mekaar in tegenspraak. Daar moet een filosoof de vinger op leggen. Hij moet aanzetten tot reflectie, helpen om traditionele ideeën te herzien. Dat betekent vaak: mensen choqueren, zeker als je hen confronteert met bepaalde diepgewortelde en breed aanvaarde overtuigingen die een religieuze achtergrond hebben. Het idee dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tussen mens en dier, bijvoorbeeld, heeft een religieuze oorsprong. En dat idee is inmiddels zo algemeen aanvaard dat ook niet-gelovigen ervan overtuigd zijn dat de mens een superieur wezen is.’

Met zijn boek Animal Liberation legde Peter Singer in 1975 – in het kielzog van de andere emancipatiegolven – de basis voor de dierenrechtenbeweging. Een nobele strijd, die alom op de nodige sympathie kan rekenen. Tot zover dus: niets aan de hand.

Maar Singer gaat verder. Wie zijn eigen ras superieur vindt, is een racist. Wie zijn eigen diersoort superieur vindt, noemt Singer een specieist – naar het Engelse species, voor ‘diersoort’. Uit die visie spruiten een aantal standpunten voort die Singer helemaal geen sympathie opleveren, maar hem integendeel enorm omstreden maken. Bijvoorbeeld: dat het niet vanzelfsprekend is dat menselijk wezen X meer recht op leven heeft dan dierlijk wezen Y. Dat dat namelijk onder meer afhangt van bepaalde capaciteiten waarover X en Y al dan niet beschikken, zoals zelfbewustzijn en het vermogen om pijn te voelen.

Singer is een praktisch filosoof: wie een moreel oordeel wil vellen, moet kijken naar de consequenties van een daad. Uit zijn fundamentele stellingen (zie kaderstuk: De vier geboden van Singer) trekt hij verregaande conclusies. Zijn werk bevat vele passages die neutraal, maar erg cassant zijn geformuleerd. Bijvoorbeeld: ‘Mensen met een zelfbewustzijn beschikken over het vermogen om verlangens te hebben voor de toekomst. (…) Door zulke mensen het leven te ontnemen, zonder hun instemming, dwarsboom je hun verlangens voor de toekomst. Door een slak of een baby van een dag oud het leven te ontnemen, dwarsboom je zulke verlangens niet, omdat slakken en pasgeboren baby’s niet in staat zijn om zulke verlangens te hebben.’

Het zijn passages die, zelfs als ze niet uit hun genuanceerde context worden gerukt, veel lezers een oncomfortabel gevoel bezorgen. Passages waarvan velen zich afvragen hoe iemand ze zelfs maar dúrft op te schrijven. Dat went, zegt Singer: ‘Je hebt tijd nodig om gewoon te raken aan sommige van mijn ideeën. Aanvankelijk ga je aan de slag met alternatieve visies die een beetje verontrustend kunnen zijn. Je praat erover met zoveel mogelijk mensen, je luistert goed naar alle kritiek, gaat voor jezelf na of je goede argumenten hebt om die kritiek te weerleggen en gaandeweg maken sommige van die alternatieve visies deel uit van je denkwereld. En dan wordt het ook makkelijker om ze op te schrijven.’

Dat niet alle menselijk leven ‘heilige onschendbaarheid’ geniet, is een idee waar we volgens Singer op den duur allemaal aan zullen wennen. Hij gelooft zelfs dat we aan de vooravond staan van een nieuwe Copernicaanse revolutie.

Peter Singer: Die revolutie is al volop aan de gang. Ik denk dat we over pakweg twintig jaar een heel andere visie zullen hebben op de onschendbaarheid van menselijk leven. En volgens mij zal die dichter aansluiten bij de mijne dan bij de traditionele visie. Je kunt die evolutie natuurlijk niet voorspellen, maar ik denk dat we moeten afstappen van de absolute onschendbaarheid. Dat we meer rekening moeten houden met de kwaliteit van leven en bepaalde minimale capaciteiten, om te oordelen of het al dan niet om leven gaat dat de moeite waard is om geleefd te worden.

Uw eigen visie is wel érg revolutionair. Wat u ooit hebt geschreven over ‘infanticide’, het doden van pasgeboren kinderen, vonden velen zelfs ronduit schokkend.

Singer: Weet ik. Zelf evolueer ik ook voortdurend. Ik heb inderdaad ooit het idee gelanceerd om ouders tot achtentwintig dagen na de geboorte de kans te geven om een baby met ernstige afwijkingen al dan niet te aanvaarden. Bijvoorbeeld bij anencephalie, als een baby geboren wordt zonder hersenstam. Nu besef ik ook wel dat je niet zomaar een arbitraire grens kunt trekken, na zus of zoveel dagen. Er zijn evenwel ook andere procedures denkbaar. De details daarvan zou ik niet meteen kunnen opnoemen, maar dat voorstel in mijn boek Rethinking Life and Death vertrekt van mijn afwijkende visie op de heilige onschendbaarheid van menselijk leven.

De meest cruciale vraag die men u altijd stelt: wat zijn precies uw argumenten voor infanticide?

Singer: Het meest zorgvuldige antwoord daarop staat in mijn nieuwe boek. Mijn redenering is deze: er zijn sommige baby’s die met zulke ernstige afwijkingen worden geboren dat dokters niet echt de moeite doen om hen in leven te houden. Ze laten de baby sterven, door goedaardige verwaarlozing. Maar dat kan een heel langzaam proces zijn. Ik vind, als dát gerechtvaardigd is – en ik denk dat het dat kán zijn – dan mogen we niet simpelweg het kind laten sterven door verwaarlozing. Met de toestemming en steun van de ouders, na advies van de dokters – en alleen dan – denk ik dat het gerechtvaardigd zou zijn om die baby te helpen sterven. Het zou gerechtvaardigd zijn om actieve stappen te ondernemen om het leven van de baby sneller en menselijker te beëindigen in plaats van toe te laten dat de dood intreedt door uitdroging, uithongering of een onbehandelde infectie.

En als ouders hun baby met anencephalie toch willen verzorgen?

Singer: Dan mogen zij dat, uiteraard. Maar er is een grens aan wat de overheid in zulke gevallen kan betalen om die verzorging te verzekeren. De middelen zijn nu eenmaal helaas beperkt. Maar beslissingen over abortus, infanticide of euthanasie moeten kunnen worden genomen door de persoon die het meest direct door die beslissing wordt getroffen. Bij een baby zijn dat de ouders.

In België wordt al maanden gedebatteerd over euthanasie. Ook daarover hebt u een duidelijk en uitgesproken standpunt.

Singer: Ik vind dat een autonome patiënt die in staat is om die beslissing te nemen, ze ook mág nemen. Vanzelfsprekend na een procedure die verzekert dat de beslissing van de patiënt vaststaat en niet impulsief of in een tijdelijke depressie tot stand is gekomen. Dat de patiënt goed geïnformeerd is over zijn toestand en vooruitzichten, enzovoort. Als aan al dat soort vereisten is voldaan, komt er een punt waarop de beslissing van de patiënt moet worden gerespecteerd.

Dan bent u een voorstander van de nieuwe Nederlandse euthanasiewet, die een wereldprimeur mag worden genoemd.

Singer: Ja. Die wet moet weliswaar nog langs de Nederlandse Tweede Kamer passeren, maar het is de meest uitgebreide wettekst terzake die momenteel bestaat.

Sommige mensen vinden het een triest teken des tijds dat er een politiek debat over euthanasie moet worden gevoerd. Hun argument is: vroeger werd een stervende omringd door zijn familie en werd het lijden ook beter aanvaard. Het hoorde nu eenmaal bij het leven.

Singer: Niet akkoord. Dat argument steunt op een mythe: het stelt ‘lijden’ wat rooskleurig voor, omdat de familie erbij was, enzovoort. Het insinueert ook dat het lijden snel voorbij is. Wat natuurlijk niet klopt: voor heel wat mensen is de doodstrijd een ware foltering die dagen, weken en maanden kan duren. En hoezeer hij of zij ook ondersteund wordt door de familie, een stervende is sowieso altijd heel erg alléén: hij gaat dood, niet de geliefden die naast het bed zitten. Er is nog een andere reden waarom ik niet akkoord ga met dat argument: als mensen niet willen lijden, is het geen verlies als je dat lijden kunt voorkomen. Dat is nu net het hele punt, ook in het Nederlandse voorstel: het moet een vrijwillige daad zijn. Als mensen willen lijden, moet dat kunnen. Als gelovigen het idee koesteren dat ze als plichtsbewuste soldaten moeten wachten tot de opperbevelhebber hen bij zich roept, dan is dat prima. Maar ik denk daar anders over. En waarom zouden mensen die lijden om de een of andere reden een deugd vinden, de anderen euthanasie ontzeggen?

Als ethicus ziet u geen verschil tussen het stopzetten van een levensverlengende behandeling en actieve levensbeëindiging. De consequentie van een daad bepaalt de morele waarde ervan.

Singer: Ja. Daarom geef ik de Nederlanders gelijk: het is er al jarenlang de praktijk zonder dat het gelegaliseerd is. Ik heb met veel Nederlandse dokters gepraat en in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amerikaanse artsen vinden zij: de échte beslissing is of je het leven van de patiënt blijft verlengen of integendeel zijn eventuele verzoek accepteert. Zodra die beslissing is genomen, is er geen verschil meer tussen het stoppen van bijvoorbeeld kunstmatige beademing en het toedienen van een dodelijke inspuiting. Die redenering is in ethisch opzicht volgens mij volledig correct.

Is het aan de wetgever om zich over zulke kwesties uit te spreken?

Singer: De wetgever moet ervoor zorgen dat er voldoende garanties zijn dat euthanasie uitsluitend wordt uitgevoerd als alle regels en procedures zijn nageleefd.

Maar in het parlement zitten ook mensen met een christelijke levensbeschouwing, die vinden dat de mens geen absoluut zelfbeschikkingsrecht heeft, dat het leven een geschenk van God is.

Singer: We moeten naar hen luisteren. Maar een wet die geldt voor iedereen in de samenleving, moet steunen op rationele, niet op religieuze argumenten. We leven nu eenmaal in een pluralistische en vrije maatschappij, waarin niet iedereen dezelfde overtuigingen deelt. De religieuze invloed heeft al veel veranderingen in de weg gestaan. Wat euthanasie betreft: mocht die religieuze invloed er niet zijn, zouden niet-gelovigen allang veel vrijer geweest zijn om daarin hun eigen overtuiging te volgen. Ik wil niet provoceren om te provoceren, maar ik verzet mij ertegen als religieuze groepen hun normen willen opleggen aan de hele bevolking.

De nieuwe Copernicaanse revolutie die u verwacht, loopt die parallel met de secularisering van de samenleving?

Singer: Niet noodzakelijk. Het is denkbaar dat de kerk bijvoorbeeld zelf flexibeler wordt. Als je kijkt naar de echte Copernicaanse revolutie, is dat wat er gebeurde. Aanvankelijk zou je gedacht hebben: Copernicus kan alleen triomferen als mensen hun geloof in de katholieke kerk afzweren. Maar uiteindelijk bleek de kerk flexibel genoeg om de Copernicaanse revolutie te overleven. Het is mogelijk dat zoiets zich ook voordoet met betrekking tot de onschendbaarheid van menselijk leven. Al is daar momenteel nog niets van te merken.

Schuilt er geen contradictie in uw denken? U stelt de onschendbaarheid van menselijk leven ter discussie, maar vindt anderzijds dat dierlijk leven meer respect verdient.

Singer: Dat is helemaal geen contradictie. Ik denk dat er heel wat mythes circuleren over wat ik precies bedoel met sommige uitspraken. Gisteren kwam ik een oude kennis tegen, die mijn werk al jaren niet meer volgt, en die zei me: ‘Vrienden van me vinden je een verschrikkelijke man, omdat je experimenten op gehandicapte mensen zou toestaan die je bij dieren onaanvaardbaar vindt.’ Dat is natuurlijk een compléte vertekening van mijn ideeën. Ik geef dieren zeker geen morele status die ik ook niet toeken aan mensen met vergelijkbare capaciteiten.

Toch hebt u die vraag ooit gesteld: ‘Is het aanvaardbaar om experimenten die men bijvoorbeeld op chimpansees doet, uit te voeren op mensen met een zware handicap?’

Singer: Inderdaad, die vraag zou men zich ook serieus moeten stellen. Maar dat betekent niet dat mijn antwoord op die vraag ‘ja’ is. Wat wel zo is: ik vind niet dat het feit dat je in biologisch opzicht tot de diersoort homo sapiens behoort, je een grotere bescherming moet garanderen. Ik geef het voorbeeld van anencephalie: een baby wordt geboren zonder hersenstam of hersenschors en heeft dus geen enkel zintuig en geen bewustzijn. Hoe lang die baby ook zal leven, nooit of nooit zal hij in staat zijn om zelfs maar zijn moeder te herkennen of wat dan ook. Stel je nu voor dat je een heel erg belangrijk wetenschappelijk experiment moet uitvoeren, waardoor je misschien de levens van talloze mensen kunt redden. En je vraagt je af: doe ik het experiment op een aap of een hond, of op deze baby, die geen hersenen heeft? Dan zou ik zeggen: doe het met de baby. Tenminste, zéér belangrijk: op voorwaarde dat de moeder daarvoor haar toestemming geeft. De baby zal immers niets voelen, zal niet lijden, want de baby kán niet lijden. Die aap en die hond kunnen wél lijden. Dat is mijn punt. Dus technisch gesproken is het correct dat ik in sommige omstandigheden zou opteren om voor bepaalde experimenten dat soort keuze te maken. Maar in het algemeen vind ik natuurlijk niet dat dierlijk leven belangrijker is of meer bescherming verdient dan menselijk leven. Als je voor welk experiment dan ook zou moeten kiezen tussen een hond en een menselijke persoon die ook zou lijden, dan is het nogal duidelijk: de hond. Daar is hoegenaamd geen twijfel over mogelijk.

Uw ideeën zijn niettemin nogal verontrustend. Vindt u dat zelf soms ook niet?

Singer: Wat mij wel degelijk verontrust, is het feit dat sommige van mijn uitspraken bepaalde vooroordelen tegenover gehandicapte mensen zouden kunnen versterken. En dat is het allerlaatste wat ik wil. Dat probeer ik ook altijd zo duidelijk mogelijk te maken, maar niet iedereen heeft even zorgvuldig gehoord wat ik zeg of gelezen wat ik schrijf. Ik heb het onlangs nog meegemaakt tijdens een radio-interview in de Verenigde Staten. In Kansas, om precies te zijn. Aangezien men daar nogal conservatief en gelovig is, had ik zeer vijandige vragen verwacht. Maar het tegendeel bleek waar: de interviewer was enorm enthousiast over mijn ideeën inzake infanticide. Zo vertelde hij hoe vreselijk hij het vond als mensen hun gehandicapte kind meenemen naar een restaurant, zeker als het kind moet worden gevoed door de ouders. Dat stoorde hem geweldig. Toen dacht ik: ho, maar wacht eens even, dat is niet wat ik bedoel. Wat die vent zei, vond ik echt walgelijk. Maar het wijst er helaas wel op dat sommige mensen bepaalde uitspraken van mij uit hun context halen en totaal verkeerd interpreteren. Nogmaals: dat vind ik deeply troubling, bijzonder verontrustend. Ik probeerde die man duidelijk te maken dat ik niet met hem akkoord ging, maar er zijn ongetwijfeld mensen die mijn werk fout interpreteren zonder dat ik de kans krijg om hen te corrigeren.

Hoewel drie van uw grootouders zijn omgekomen in de concentratiekampen, bent u in Duitsland al uitgescholden voor ‘nazi’.

Singer: Ja, dat vind ik erg aanstootgevend. Ik vind dat men met zo’n gratuite beschuldiging de misdaden van de nazi’s een beetje trivialiseert. Ik word in Duitsland niet meer uitgenodigd om te komen spreken, en mijn werk wordt er niet uitgegeven. Nu, dit soort kwesties ligt in Duitsland natuurlijk gevoeliger dan elders. Ik herinner mij nog een van de zeldzame keren dat ik er wel aan een debat heb deelgenomen. Iemand uit het publiek stond op en las een passage voor waarin ik de vraag stel: waarom zou iemand met zeer beperkte hersenfuncties meer recht op leven hebben dan een hond? Die vrouw was erg verontwaardigd. Ik antwoordde haar: ‘Misschien weet u niet dat ik over dierenrechten een wat andere mening heb dan de meeste mensen.’ Haar repliek was toen: ‘Wel, waarom schrijft u dan geen boek over hoe we de dieren zouden moeten behandelen?’ Om u maar te zeggen: die vrouw kende de context van mijn werk niet, zij wist niet dat ik Animal Liberation heb geschreven.

U wil niet dat de mens minder, maar dat de andere diersoorten meer respect krijgen. Is dat een manier om dat misverstand, die paradox, op te helderen?

Singer: Zo zou u dat kunnen formuleren.

Hebt u anderhalf jaar geleden de rel rond Peter Sloterdijk gevolgd in Duitsland? Na zijn lezing over ‘regels voor het mensenpark’ werd ook hij door sommige Duitsers in de hoek van de nazi’s en de eugenetici geplaatst.

Singer: Ik weet niet wat momenteel zijn standpunt is, maar de kans bestaat dat ik binnenkort in de VS met hem in debat ga. Dat wordt ongetwijfeld interessant. Als hij van mening is dat filosofen dringend ernstig moeten nadenken over alle mogelijk implicaties van de biotechnologie, dan ben ik het volledig met hem eens. De technologie om mensen en embryo’s genetisch te manipuleren zal beschikbaar worden. En sommige mensen zullen er gebruik van maken, tenzij het verboden wordt. Dus moeten we discussiëren over regels die in acht moeten worden genomen. Voor die discussie mogen we niet bang zijn. Die moet in een open sfeer kunnen plaatsvinden, zonder taboes en zonder netelige kwesties van tevoren al onder tafel te vegen.

Een van de problemen die zouden kunnen opduiken als de technologie beschikbaar wordt, is dat mensen alleen nog maar perfecte kinderen zullen willen.

Singer: Een interessante kwestie, maar om andere redenen dan velen denken. Ik geloof dat mensen altijd tevreden zullen zijn met minder dan perfectie. Ouders willen natuurlijk alle mogelijke voordelen voor hun kinderen, dat wel. Vraag één is dus: zullen we toelaten dat embryo’s genetisch worden gemanipuleerd? Maar vraag twee is belangrijker: als dat zo is, zullen we er dan voor zorgen dat die voordelen gelijk worden verdeeld over de hele bevolking? Het is nu al moeilijk voor kinderen van arme afkomst om te slagen in het leven. Maar het is tenminste niet onmogelijk. Als straks rijke ouders ook nog eens de mogelijkheid hebben om genetische voordelen te ‘kopen’ voor hun kinderen, wordt die ongelijkheid als het ware permanent vastgelegd. Dan gaan we regelrecht terug naar het tijdperk waarin de mythe bestond dat de aristocratie superieur was aan het gewone volk. Dan wordt die mythe in zekere opzichten misschien nog waar ook. Dan ontstaat er een kloof tussen wat men inmiddels the genrich en the naturals noemt.

Toen de Italiaanse arts Severino Antinori onlangs aankondigde dat hij een mens zal proberen te klonen, schreef u in een Australische krant: ‘Laat hem zijn gang gaan, als het hem lukt.’

Singer: Ik vind het geen geweldig idee, hoor. Maar van alle ethische vraagstukken waaraan de kranten vette titels zouden moeten wijden, is dit toch een van de minst belangrijke. Het idee dat – ooit, misschien, ergens – een echtpaar voor een enorme som geld erin slaagt om bijvoorbeeld hun overleden kind te laten klonen, moet niet de eerste van onze zorgen zijn.

Zoals u ook vindt: als we het over moraliteit hebben, dan ligt de prioriteit niet bij vraagstukken als abortus of euthanasie. U verwijt sommige religieuze ethici in zekere zin dat ze het morele debat daartoe ‘verengen’.

Singer: Voor mij heeft moraliteit betrekking op belangrijke kwesties die een impact hebben op het leven van een groot aantal levende wezens.

Bijvoorbeeld: de honger in de wereld, een belangrijk thema in uw werk. U verwerpt in dat verband het onderscheid tussen ‘liefdadigheid’ en ‘morele plicht’.

Singer: Het begrip ‘liefdadigheid’ impliceert dat het goed is om te doen, maar niet verkeerd om het niet te doen. Dat je een perfect en moreel aanvaardbaar burger kunt zijn zonder ook maar één frank aan liefdadigheid te spenderen. Dat het geen plicht is, maar een optie. Wie dat denkt, gaat er volgens mij te licht overheen. Als rijke westerlingen schieten wij ernstig te kort. We slagen er niet in om serieuze inspanningen te doen om mensen te helpen die sterven aan makkelijk geneesbare ziekten, of door ondervoeding, of door een gebrek aan zuiver water. Wij leven in weelde. Het is onze morele plicht om een deel van die overvloed te delen met hen die in wanhoop en armoede leven. Zeker aangezien het niet hun eigen schuld is. U en ik zitten momenteel gezellig koffie te drinken, en in de Derde Wereld leven mensen die kilometers ver moeten lopen om een beker drinkwater te vinden. Die ongelijkheid is onaanvaardbaar.

Bij wie ligt de grootste verantwoordelijkheid? Bij westerse regeringen, die een bespottelijk klein percentage van hun bnp aan ontwikkelingshulp spenderen, of bij elke individuele westerling?

Singer: Regeringen hebben de middelen om de bijdragen voor ontwikkelingshulp, via belastingen, op een rechtvaardige manier te verdelen over de hele bevolking. Maar ze doen bijna niets. Het gemiddelde Europese land haalt nauwelijks nul komma zeven procent van het bnp. In de VS is dat nog veel minder. Dus ja, onze staatsleiders dragen een grote verantwoordelijkheid. Ze zouden veel meer moeten doen. Maar het punt is: ze doen het niet. En dus komt de verantwoordelijkheid toch op de schouders van het individu terecht. Iedereen kan namelijk voor zichzelf beslissen: ik help wél. Als u via petities of wat dan ook uw regering ervan kunt overtuigen om de ontwikkelingshulp op te trekken tot pakweg drie procent van het bnp, goed: dan hebt u uw plicht misschien gedaan, dan draagt u daartoe ook bij via uw belastinggeld. Maar zover zijn we dus nog niet.

Wie niet geeft aan de behoeftigen, is in moreel opzicht ‘schuldig’?

Singer: Als iemand zich bewust is van het leed in de wereld en toch geen significante bijdrage levert, is een zeker schuldgevoel wel op zijn plaats, vind ik. Niet dat we met z’n allen voortdurend moeten worden verteerd door schuldgevoelens, want op zich is er niets waardevols aan schuldgevoelens. Maar ze kunnen je aanzetten tot handelen. Als u elke week uit gaat eten en wijn bestelt van achthonderd frank voor een fles, en u weet dat achthonderd frank het leven kan redden van verscheidene kinderen in de Derde Wereld, en toch geeft u nooit iets aan liefdadigheid, dan bent u in moreel opzicht misschien een slecht mens, ja. Dat is geen algemeen oordeel, want u kunt een goede vader zijn, enzovoort. Maar toch schiet u op een belangrijk punt zwaar te kort.

Dat is een ‘veeleisende’ visie.

Singer: Zeker. Maar gek genoeg is dit nu net een punt waarop ik het eens ben met sommige van de grootste katholieke denkers. Thomas van Aquino schreef al: ‘Wat je in grote overvloed hebt, moet je aan de behoeftigen geven.’ Nu was de middeleeuwse situatie natuurlijk anders: wat men toen kon doen voor de behoeftigen, was beperkt. Ze wisten het niet eens als er een aardbeving was geweest in India. En als ze het wisten, konden ze er niets aan doen. Wij kunnen dat wel. De overvloed aan luxe die velen zich kunnen permitteren, is ook beduidend veel groter dan toen.

Klopt het dat u elk jaar twintig procent van uw inkomen aan Oxfam overmaakt?

Singer: Ja. Dat lijkt me voor de doorsneewesterling een redelijk percentage.

In een van uw essays vermeldt u de telefoonnummers van Unicef en Oxfam. Halverwege de tekst spreekt u de lezers zelfs direct aan: ‘Misschien moet u voor u verder leest, eerst naar een van deze nummers bellen.’ Heeft dat iets opgeleverd?

Singer: In de weken na publicatie werd er vierhonderdduizend dollar meer gestort dan normaal in die periode. Dus veel mensen voelden zich aangesproken. Dat is ook de bedoeling van zo’n oproep: het is een proces dat langzaam maar zeker kan worden opgebouwd. Mensen zijn conformisten, ze redeneren: als ik de enige ben die iets geeft, dan is er waarschijnlijk iets mis met mij. Dus hoe meer mensen iets geven, hoe sneller het aantal mensen dat iets geeft, zal toenemen.

U vergelijkt mensen die niet aan liefdadigheid doen zelfs met Duitsers in de naziperiode. Omdat sommigen onder hen ook redeneerden: ‘Als de anderen niets doen, waarom zou ik dan mijn nek uitsteken?’ Is dat wel een terechte vergelijking? Is dat ook geen ’trivialisering’ van het nazisme?

Singer: Ik bedoel daarmee het volgende: van Duitsers die wisten wat er aan de hand was en toch niets deden, aanvaarden we dat argument niet zomaar. We zijn geneigd om te denken: wie het wist en iets had kunnen doen maar toch niets ondernam, draagt een verantwoordelijkheid. Vandaar mijn vergelijking: als we iets voor anderen een goed argument vinden, moeten we het ook op onszelf toepassen.

Vorig jaar publiceerde u het boek ‘A Darwinian Left’, waarin u het darwinisme probeert te verzoenen met de politieke linkerzijde. Toch wordt Darwin meestal in het rechterkamp geciteerd.

Singer: Darwin heeft een slechte reputatie bij linkse denkers. Hij wordt misbruikt om het genadeloze kapitalisme te rechtvaardigen, als zou dat een darwinistisch systeem zijn.

Met als argument: het recht van de sterkste geldt in de natuur ook. Terwijl dat een totaal verkeerde interpretatie is van wat Darwin heeft gezegd.

Singer: Precies. Samenwerking en altruïsme spelen een belangrijke rol in de evolutie. Het zit in onze natuur om samen te werken. Die kennis van de menselijke natuur zou door de linkerzijde kunnen worden gebruikt om een maatschappijmodel uit te werken waarin niet alles draait rond genadeloze competitie en concurrentie. Men zou ook moeten inzien dat Marx zich vergiste inzake onze aard: hij dacht dat er niet zoiets bestond als ‘een menselijke natuur’, los van de sociale en economische omstandigheden. Hij dacht dat de mens maakbaar was door de manier waarop een maatschappij wordt ingericht. Dat mensen zich in een communistische maatschappij automatisch meer sociaal zullen gedragen. Ik vind dat linkse denkers ook vandaag nog behoefte hebben aan een beter inzicht in de menselijke natuur.

Tot slot: hoewel u een praktisch denker bent, houdt ook de vraag naar de Zin van het Leven u bezig. In ons ‘binnenste’ gaan we die volgens u zeker niet vinden. U hebt het niet begrepen op de Amerikaanse gewoonte om elke dag even bij de psychiater op de divan te gaan liggen.

Singer: Nee. Navelstaren zal je niets vooruit helpen. We geven een zin aan ons leven door wat we doen, door het verschil dat we kunnen maken.

Daarom koestert u het paradoxale idee: zolang er menselijk leed bestaat, heeft het leven zin.

Singer: Zolang er leed is dat kan worden voorkomen. Omdat we door iets te doen misschien het gevoel kunnen krijgen dat we de wereld een beetje beter zullen achterlaten dan we hem hebben aangetroffen.

Peter Singer, ‘Writings on an ethical life’, Fourth Estate, Londen, 2001, 362 blz., £ 29.68.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content