Een eigen paradijs

CLAUDE MONET, 'LE JARDIN DE L'ARTISTE A ARGENTEUIL', 1875, NATIONAL GALLERY OF ART WASHINGTON
Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De impressionisten schilderden niet alleen hun tuin, ze onderhielden hem ook.

Ze vonden hem niet uit, maar ze zetten hem zo krachtig naar hun hand dat ze meer deden dan hem in geuren en kleuren te schilderen. De impressionisten en hun tuin. Het zat er al aan te komen, in de suggestief gepenseelde bloemtuilen van de romanticus Eugène Delacroix; in het lover van Fontainebleau, door Charles Daubigny weergegeven in een vlekkerige massa groentinten: de zintuiglijke effecten die de natuurbeleving losmaakt, omzetten in kunst. Volgende stap, officieel vanaf 1874: kijken hoe het licht de dingen en hun kleur van het ene moment op het andere verandert. Dat was een kolfje naar de hand van Claude Monet, Camille Pissarro, Pierre-Auguste Renoir en gezellen. Ze maakten er hun lievelingsonderwerp van en vonden er ook een nieuwe techniek en stijl voor: gebroken toetsen, lumineuze kleuren, vrije penseel-voering. Gedroomd onderwerp voor een tentoonstelling, en een grote zelfs, zoals nu Jardines impressionistas in Madrid.

Samenstelster Clare Willsdon nam de moeite om de tuinmicrobe van de impressionisten te kaderen in de bloeiende horticultuur in midden-negentiende-eeuws Frankrijk. Uit alle hoeken van de wereld werden nieuwe planten aangevoerd en gehybridiseerd. Monet en ook Gustave Caillebotte vielen voor flamboyante dahlia’s, die ze een sterrol toekenden op hun doeken. Ze hielden van de historische parken van Parijs (Monceau, Tuileries), minder van de nieuwe (Trocadero), die wellicht iets te kaalgeschoren waren naar hun smaak. Bovenal koesterden ze het idee van het onderhouden van een eigen bloemen- en of moestuin, met voldoende pracht van kleuren om in eindeloze variaties te worden geschilderd. Voor Édouard Manet mocht het ietsje meer zijn: een zekere psychologische spanning tussen figuren in het groen.

Willsdon acht het duidelijk dat de impressionisten in hun jardin d’artiste een stukje paradijs ontwierpen, al dan niet ‘verloren’, al dan niet uit jeugd-sentiment – met het aqua-eden van Monet in Giverny als bekendste voorbeeld. Of ze er ook een afspiegeling van hun republikeinse vrijheidsideaal mee bedoelden, is misschien te sterk. Camille Pissarro, een man met anarchistische sympathieën, stak alleszins niet onder stoelen of banken dat hij zijn moestuin en boomgaard in Éragny in de lijn zag van de sociale utopieën van de dag. Joseph Proudhon, die heel Frankrijk het liefst als een ‘immense boomgaard’ bekeek. Of Charles Fourier, die het samen kweken van bloemen en tuinbouwproducten aanprees als een fijne vorm van ‘het mooie aan het nuttige’ paren. Ideeën die in de 21e eeuw nog niets van hun aantrekkingskracht hebben verloren.

TOT 18 FEBRUARI, MUSEUM THYSSEN-BORNEMISZA, FUNDACION CAJA MADRID. ARRANGEMENT ‘IMPRESSIONISTISCHE TUINEN’ WWW.TRANSEUROPE.BE

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content