Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

Portishead dankt zijn voortbestaan voor een groot deel aan Adrian Utley. Een gesprek met een pendelaar.

In Noorwegen wordt er tegenwoordig lekenbijstand voorzien tijdens concerten van Portishead. De emotionele impact van de muziek is zo groot dat mensen er de zaal uitlopen.

Het Britse collectief uit de gelijknamige badplaats in de buurt van Bristol, ontroert met iets wat de romantiek van oude soundtracks koppelt aan de textuur van het complexe moderne bestaan. Volgens de vakjes is het triphop. Maar de stem van Beth Gibbons omarmt vooral soul en jazz. Volgens de aanhang is het levensmuziek. Maar dan een beetje zwart. En volgens de kenners maken ze vijfsterrenplaten die nooit aan glans zullen inboeten en die het resultaat zijn van een lastig parcours.

Het brein van Geoff Barrow was bijna bezweken onder de verwachtingen die door het droomdebuut “Dummy” (1994) werden geschapen. Portishead redde zichzelf door te evolueren van een studioproject naar een groep. Gitarist Adrian Utley wordt de man die opvolger “Portishead” over de streep trekt en die zijn schouders zet onder het ambitieuze project waarmee de groep aan de buitenwacht bewijst dat ze wil voortleven. In volle afwerking van dat tweede album werd immers beslist om het met een groot klassiek orkest te lanceren in New York. Dat zou zowel opgenomen als gefilmd worden. Utley pendelt zich te pletter en zorgt ervoor dat de violisten partituren krijgen. Het concert in de Roseland Ballroom lukte zo wonderwel dat het een vervolg op video en cd moest krijgen. De fijne druk van Kerstmis.

Waarom moest het zonodig New York worden?

Adrian Utley: Omdat het ons eerste optreden in twee jaar tijd zou worden en omdat we grotendeels nieuw materiaal gingen brengen, kon een ander land er ook nog wel bij. De kosten waren bovendien zo hoog dat het project vrijwel onmogelijk voor herhaling vatbaar was. Wat de vuurproef meteen compleet maakte. Het moest dan gebeuren. Eerste keer, beste keer. Van zodra je succes hebt in de muziekindustrie, wordt alles in vele lagen op elkaar gestapeld en vergroot de druk. We waren nog volop op tournee toen beslist werd om het concert op cd en video uit te brengen. Meteen moest de tracklisting klaarliggen, want anders raakten we in de problemen met de hoes. Maar we hadden de nummers nog niet afgemixed. Die druk geeft je anderzijds wel een richting. Er is gewoon geen tijd om te lummelen. Dus word je vanzelf gedisciplineerd.

Van de Roseland had ik eerlijk gezegd nog nooit gehoord.

Utley: Dat is best mogelijk. Het is immers een oude en afgeleefde zaal met weinig grandeur. Tijdens de gouden jaren van de jazz hebben Duke Ellington en Cab Calloway er vaak gespeeld, maar daar voel je nauwelijks iets van. De geschiedenis heeft er geen sporen mogen achterlaten. We hebben die ruimte vooral om praktische redenen gekozen. Ze stamt nog uit de tijd van de grote dansmarathons en heeft een immense vloer waar we iedereen op kwijt konden. Ook het publiek. Want we wilden niet op een podium staan maar de toeschouwers rondom ons voelen.

Zijn er momenten waarop u New York kan horen?

Utley: Nauwelijks of niet. Of je zou moeten horen dat ik er ginds aan gewerkt heb. En dat betwijfel ik, want ik ben nauwelijks mijn hotelkamer uit geweest. Ik wandelde ’s ochtends vijf blokken tot aan de Roseland en keerde ’s avonds heel laat terug. Louter muzikaal valt er vandaag nauwelijks inspiratie te rapen in New York. Ik ben er ondertussen een keer of tien geweest en ik raak niet verder dan slechte coverbands die nummers van Lynyrd Skynyrd en Grateful Dead brengen.

Stel dat ik u vooraf een fototoestel en een rolletje met drie foto’s had meegegeven. Welke momenten zou u dan vastgelegd hebben tijdens het maken van het album?

Utley: Ik om zes uur ’s morgens in mijn hotelkamer terwijl ik aan de arrangementen voor het orkest zat te werken. Met mijn gitaar, een schrijfmachine en bladmuziek. Die ochtendlijke taferelen waren even dwingende als surrealistische momenten. Ik had tot dan nog niet zoveel arrangementen geschreven. Bovendien waren we nog volop bezig met de afwerking van “Portishead”. We konden alles dus nog herwerken en herdenken. Wat natuurlijk voor een grote vrijheid zorgde. Maar tegelijkertijd was er het gewicht van de verantwoordelijkheid. Want iedereen dacht dat ik het wel zou aankunnen. Terwijl ik daar helemaal niet zo zeker van was. Bovendien was ik meestal de enige die wist waar het om ging. Tijdens de repetities met de groep in Groot-Brittannië zaten er grote brokken niets in de nummers. Die werden pas enkele dagen voor het concert door het orkest ingevuld. Ik moest me dus aan beide kanten van de oceaan inbeelden hoe het eindresultaat zou gaan klinken.

En de andere foto’s?

Utley: De avond voor de eerste repetities toen iedereen verzamelde in de lobby van het hotel. Het was een drukke en gezellige bedoening. De mensen van het orkest maakten kennis met onze entourage, de blazers waren net uit Bristol overgekomen, vrienden vielen binnen. Je voelde dat D-Day in de lucht hing. We zijn nu allemaal in New York. Nu gaat het gebeuren. De laatste foto zou ik net na afloop in de kleedkamer gemaakt hebben. Die opluchting, dat alles volledig verkeerd had kunnen lopen en we het toch gehaald hadden. Het was een enorme gebeurtenis in ons leven. Voor mij persoonljk was het de realisatie van alles waar ik sinds mijn vijftiende van gedroomd had. Je kent die megalomane dromen wel. Zou het niet fantastisch zijn om ooit eens met een groot klassiek orkest te kunnen spelen in New York? En dat alles wordt opgenomen en gefilmd en je hebt de volledige controle over alle aspecten van het hele proces. En kijk, daar was het dan.

Liveplaten staan niet meteen bekend als de meest fijnzinnige muziekuitingen. Hadden jullie op dat vlak bepaalde aversies die moesten worden overwonnen?

Utley: Persoonlijk heb ik die afkeer nooit gevoeld. Ik heb een jazzachtergrond en heel wat jazzalbums zijn live opgenomen. En hoewel dat vanuit mijn positie nogal vreemd mag lijken, hou ik ook erg van bootlegs. En dat zijn meestal tochliveplaten. Ik tracht bijvoorbeeld alle illegale concertopnames van Portishead te pakken te krijgen. Ik vind het belangrijke documentatie omdat je een idee krijgt van hoe de groep op een bepaald moment geklonken heeft. Zoals “From the muddy banks of the Wishkah” van Nirvana deze en volgende generaties een gevoel geeft van de energie en de chemie van een groep die ze nooit aan het werk hebben gezien. Het podium is altijd het grote examen.

Als adepten van het genre moeten jullie dus dubbel zenuwachtig geweest zijn.

Utley: Er was vooral de zenuwachtigheid om samen te spelen met een orkest. Die combinatie is al zo vaak op een sisser uitgedraaid. Het is heel moeilijk om dat klein en verfijnd te houden. Bij de minste afwijking zit je met een pretentieuze knoeiboel. We beseften eigenlijk pas achteraf dat we ook een liveplaat hadden gemaakt. Toen Geoff en ik aan de mix begonnen, hadden we hoegenaamd geen idee hoe je zo’n ding moet laten klinken. We kenden onze klassiekers wel, maar hoe kwamen die aan hun geluid? Hoe levendig moet je het laten zonder dat het rommelig gaat klinken en vice versa?

En omdat we het zelf eigenlijk niet goed wisten, zijn we gewoon intuïtief te werk gegaan. Een ding vonden we uiterst belangrijk. Alle geluiden die de luisteraar na een tijd konden gaan irriteren, moesten er resoluut uit. Er hingen bijvoorbeeld monitors boven de strijkers zodat ze de groep goed konden horen. Die dingen zorgden echter voor interferentie die we er in de mix moesten zien uit te prutsen. Maar al bij al hebben we heel weinig veranderd.

Samenspelen met een klassiek orkest betekent ook zo stil mogelijk proberen te zijn.

Utley: Daar waren we al enigszins aan gewend. In vergelijking met de meeste groepen zijn we erg ingetogen. Beth zingt heel stil. Dus is het altijd een uitdaging geweest om haar niet te overschaduwen. Maar als je een luide gitaar wilt, moet je die natuurlijk ook luid laten klinken. Ik stond tijdens het concert naast een celliste en had voortdurend schrik dat ik haar zou wegblazen. Want zelfs op kousenvoeten klonk ik als een orkaan voor dat kind. Met een drumstel overstem je zo een groep van dertig strijkers. Ik denk dat je er bijna honderd nodig hebt vooraleer je een soort van evenwicht krijgt. Het was dus bang afwachten, want er was heel weinig tijd om te repeteren. Alleen de avond voor het concert hebben we zonder publiek samengespeeld. Een heel intiem en bizar moment trouwens dat we ook hebben gefilmd en waaruit “Undenied” en “Numb” op de video zijn beland. Met publiek werd het nog bevreemdender. Door de camera’s en de microfoons die boven de toeschouwers hingen, had het meer weg van een televisieprogramma dan van een optreden.

Het was ook een ongewone combinatie van twee tradities. Klassieke componisten schreven hun muziek neer om hem te kunnen bewaren en te verdelen. Het waren zeg maar hun platen. Portishead gebruikt dan weer platen of gearchiveerde muziek als basismateriaal om nieuwe composities mee te maken.

Utley: En toch vloeide dat heel natuurlijk in elkaar over. Het concert voelde aan alsof er twee platendraaiers tegelijkertijd aan het spelen waren. Met de aan platen ontleende beats en de scratches van Geoff op de ene en het orkest en de groep op de andere platenspeler. Alleen het tempo was een lastige kwestie. Klassieke muzikanten moeten de juiste noten op het juiste moment spelen om het geheel goed te laten klinken. Timing is erg belangrijk voor hen. Terwijl wij veel losser te werk kunnen gaan. Als Geoff platen begint te manipuleren, speel je daar intuïtief op in. Zij raken dan onherroepelijk in de problemen. Vooral de subtiele passages waren heel moeilijk. Een stuk van “Cowboys” ging de mist in omdat de strijkers Geoff niet konden horen.

Was er ook de ambitie om iets toe te voegen aan de nummers uit “Dummy” en “Portishead” nu u de grote middelen had?

Utley: We zijn sterk beïnvloed door de soundtracks van mensen als Lalo Shifrin (ondermeer James Bond) en Jerry Goldsmith (“Planet of the apes”) en daar zitten altijd grote orkesten in. Voor “Portishead” hadden we de financiële middelen om ons op dat vlak uit te leven. Waar dat nodig was, hebben we met strijkers en/of blazers gewerkt. Het concert in New York gaf ons de kans om dat in groot ornaat te doen en verder in die richting te experimenteren. Voor het materiaal van “Dummy” lag dat helemaal anders. In die tijd konden we ons maar weinig verfraaiing veroorloven. Die composities waren dus vooral embryo’s. Blauwdrukken van de nummers die ze hadden kunnen zijn of zouden kunnen worden. Ik zou toen trouwens niet geweten hebben hoe ik voor een groot orkest had moeten schrijven. Het waren vingeroefeningen met een klein strijkkwartet. Maar ik hoorde het vervolg al wel. De knepen heb ik geleerd van dirigent en arrangeur Nick Ingman, met wie ik heb samengewerkt voor “Portishead” en “Roseland NYC”. En het was een fantastisch en tevens behoorlijk emotioneel moment om hem vlak voor het concert te kunnen zeggen: “Laat het nu maar eens klinken zoals ik het altijd voor ogen had.”

Voelen de nieuwe versies ook redelijk definitief aan?

Utley: Dat betwijfel ik. Geoff komt uit de remixwereld. Die blijft dus prutsen. En ik zit met mijn jazzverleden waar nummers vooral zijn wat je er die dag van wil maken. Je probeert ze telkens weer fris en anders te laten klinken. Dit album is daar een uitvloeisel van. Het is een document van een moment. Het is niet onze derde plaat. Het is gewoon een plaat. En ze komt niet te vroeg of te laat. Ze is er gewoon.

Een ander deel van die jazzerfenis hebt u gebruikt voor de video. De hele trage camerabewegingen zijn geïnspireerd op een concertdocumentaire van Gil Evans en Miles Davis.

Utley: We maken erg filmische muziek. Dus moesten we alleszins wegblijven van een droge concertcaptatie. De beelden moesten iets toevoegen aan de sfeer en de verbeelding. Dat was ook de grote moeilijkheid bij de keuze van de nummers voor het album. Bij een plaat maak je zelf je eigen film. En daar moet je genoeg stimulansen voor krijgen. Aanvankelijk was het de bedoeling om de film van het album en het album van de film uit te brengen. Het integrale concert dus. Maar een aantal van de nummers werkte niet meer zonder beeld. Zodat we ook de opbouw kwijt waren die we in het concert hadden gestopt. En dat was al een goed afgewogen assemblage van twee verhalen waarvan we een nieuwe vertelling hadden gemaakt. Dus werd het opnieuw puzzelen. Want elke plaat moet als een geheel klinken. Een album is een nummer.

Portishead, “Roseland NYC live”, (559 424-2/Go-Beat)

Adrian Utley komt op zaterdag 23/1 naar de Antwerpse Singel. Samen met Mauro Pawlowski en leden van PJ Harvey zit hij in een gelegenheidsorkest dat live stukken uit de film “Rosie” van Patrice Toye live begeleidt. De leiding berust bij componist John Parish, de vaste gitarist van PJ Harvey.

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content