Minister van Stedelijk Beleid en Huisvesting Leo Peeters (SP) wil de leefbaarheid van de stad vergroten via contracten. Een gesprek.
TOT HET EIND van dit jaar is de Vlaamse minister van Stedelijk Beleid en Huisvesting Leo Peeters (SP) bezig met het afsluiten van een contract met een dertigtal Vlaamse steden en gemeenten. Via dat contract krijgen die steden extra geld toegezegd voor de aanpak van hun probleembuurten. Gent en Antwerpen, waar de problemen zich het meest manifest stellen, krijgen ook het grootste deel. Maar het contract bevat ook een door de gemeente opgesteld project voor de verbetering van ?de leef- en omgevingskwaliteit? van de stadskern of bepaalde wijken. Tegelijk geeft de gemeente in de verbintenis aan hoe ze die resultaten zal bereiken en hoe die resultaten kunnen en zullen gecontroleerd worden. Het contract biedt als voordeel dat elke deelnemende gemeente met zekerheid weet dat ze in de komende drie jaar geld heeft om dat doel na te streven.
Dat klinkt allemaal mooi, maar tussen droom en daad bevinden zich nog veel praktische bezwaren.
LEO PEETERS : Uiteraard. Op zich lijkt de doelstelling zelfs vaag. Want wat is kwaliteit van de omgeving ? Wat is leefbaarheid ? De antwoorden hangen af van wie ondervraagd wordt. Voor een stadsbewoner is dat een goed huis in een prettige buurt. Prettig, dat valt natuurlijk niet te meten, al zijn er wel een aantal indicatoren : veiligheid, netheid, verlichting, niet te veel verkeer, rust, werk in de eigen buurt. Een ondernemer definieert leefbaarheid heel anders ; de overheid ziet daarin dan weer vooral de mogelijkheid om tot een goed en democratisch bestuur te komen.
Aan de andere kant weten wij toch wat we met leefbaarheid bedoelen. Een stad is immers maar écht leefbaar als ze veel functies invult en niet is opgedeeld zoals nu vaak in kantoorwijken, parkeerplaatsen, armoedewijken en wat winkelstraten.
Een deel van de analyse moet nog gebeuren : we beschikken wel over gegevens voor kansarmoede, niet over gegevens van leefbaarheid.
Toch verschenen onlangs heel wat studies over de belabberde woonsituatie in Vlaanderen.
PEETERS : Opvallend is vooral dat die studies niet beschikbaar waren. Vandaar dat veel van de inspanningen voor huisvesting, die er zeker zijn geweest, hun doel eigenlijk voorbijschoten. Als een probleem zich voordeed, werd een oplossing uitgedokterd. Dat was ook wat de bevolking van de politici vroeg : snelle oplossingen.
Alleen hebben we gezien dat die snelle oplossingen niet altijd de beste waren. Ondanks een huisvestingsbeleid waarin goed en minder goed werk werd verricht, groeiden steden uit tot een probleem. Wat wij tot nu toe gedaan hebben, is eigenlijk het probleem in kaart brengen via de studies die verschenen en nog zullen verschijnen. Maar we kunnen al een aantal pijnpunten aanduiden.
Er is de concentratie. Steden lokken steeds meer mensen aan die op een of andere manier in problemen zijn : eenoudergezinnen, bejaarden, werklozen. Dat impliceert dat de stedelijke kernen achteruitgaan, vandaar ook minder aantrekkelijk worden voor mensen die niet in de problemen zitten en die kiezen voor de rand van de stad. Waardoor de spiraal van verdere verarming van de stadskernen zich doorzet.
Het beleid heeft die evolutie versterkt. Er waren behoorlijk wat leningen voor gezinnen die een nieuw huis bouwden aan de rand van de stad.
PEETERS : Dat klopt, met alle gevolgen van dien. Er is nu het probleem van de mobiliteit : onze wegen naar en van de stad zijn gekenmerkt door files. Grote winkelcentra trekken naar de rand, waardoor de leefbaarheid van steden nog vermindert. Want een stad is een levend organisme dat alle functies tegelijk vervult : schoollopen, wonen, werken, ontspannen, winkelen, cultuur aanbieden. Zolang een stad de meeste van die functies invult, is ze een echte kern. Vervallen die functies, dan komt ze terecht in de spiraal van de armoede.
Dat gebeurt daarom niet overal en tegelijk. In sommige buurten is het goed leven, maar in weer andere buurten word je met zeer schrijnende toestanden geconfronteerd. Je kan daar wanhopig van worden als je die concentratie van problemen ziet, maar wanhoop helpt niet veel.
Wel weten we nu ook dankzij wetenschappelijk onderzoek dat het beleid de jongste jaren scheefgetrokken was. We kozen voor nieuwbouw in de plaats van voor kwaliteit, gaven voorrang aan traditionele gezinnen terwijl vooral de eenoudergezinnen met problemen kampen en we hebben té weinig goede en betaalbare huurhuizen. Dat alles heeft op sommige plaatsen geleid tot een bijzonder explosieve situatie.
Tegelijk bande datzelfde beleid vol goede bedoelingen de auto uit de stad en legde milieuregels op die bedrijven en bewoners naar de stadsrand drongen. De rand werd rijker terwijl de stadskern verarmde.
De oplossing ligt voor de hand : meer solidariteit van rijke gemeenten met arme, meer solidariteit van de rijke rand met de arme binnenstad. Maar hoe bewerkstellig je dat ? Hoe moeten we dat besef van solidariteit doen groeien ? Moeten we echt wachten tot de krottenwijken ontploffen voor we iets doen ?
Een andere gemakkelijke oplossing lijkt de renovatie van de oude huizen. Maar renovatie heeft vaak geleid tot de uitdrijving van de armere bewoners. Die werden weer verdreven naar de slechtere huizen. Verkrotting zuigt dus kansarmen aan, omdat zij daar nog betaalbare huizen vinden, hoewel ze er veel te veel voor betalen.
De verkrotting van de binnensteden is een internationaal probleem. Het gaat om een evolutie met grotendeels economische en historische oorzaken. Kan een deelregering een historische evolutie stoppen ?
PEETERS : Ze zal wel moeten. Een regering die geconfronteerd wordt met een probleem, hoe ingewikkeld of omvangrijk ook, heeft als taak dat probleem aan te pakken. Ze heeft daar trouwens een aantal mogelijkheden toe. We weten dat we de suburbanisatie de trek naar de rand moeten stoppen en het weinige groen dat over is, moeten behouden. We weten dat er huizen te kort zijn, maar niet hoeveel huizen er te kort zijn. Dus kan je de leegstand aanpakken en kan je kiezen voor het aantrekkelijk maken van de kern van de stad. Het is toch opvallend dat de mensen van de rand wel naar de stad willen gaan om te werken, een film te zien en een restaurant te bezoeken, maar dat ze er niet willen wonen. Belangrijk is dus dat vanuit de regering de boodschap komt dat de stad die zoveel te bieden heeft, ook bewoonbaar kan en moet zijn. Maar aan die bewoonbaarheid moet je werken.
Om dat te doen, moet je niet alleen de problemen inventariseren wat al gebeurd is. Je moet die problemen ook aanpakken. Daarbij bestaat de moeilijkheid erin dat er zoveel problemen tegelijk voorkomen. In die wijken is geen werk, maar dat werk komt er als je de KMO’s teruglokt. Precies die KMO’s scheppen werk voor laaggeschoolden. Voorts is er het verkeersprobleem, de hele sociale situatie en de kwestie van scholing en opleiding. Er is ook het groeiende gevoel van onveiligheid dat de cijfers nergens staven. Maar daar gaat het niet om : als mensen zich onveilig voelen, moeten we daar iets aan doen.
Huisvesting vormt daar één, zeer zichtbaar, onderdeel van. En daar hebben we dus gekozen voor een prioritaire aanpak van die buurten waar de toestand het ergste is. Er zijn niet veel middelen, dus kiezen we inderdaad voor een bundeling van middelen, voor kleinschaligheid, voor een beleid binnen stedelijke buurten mét de mensen van die buurten.
Maar dat kan alleen als je weet waar je naartoe wil, als je een beleidsplan hebt waarbij de beschikbare middelen correct op basis van vaste criteria worden aangewend, zonder het uiteindelijke doel uit het oog te verliezen. Het is gemakkelijk te zeggen dat we een sociale mix willen in de steden. Maar dat betekent wel dat je in je voorzieningen moet rekening houden met zowel kinderen als bejaarden. Kortom, we zullen de steden grotendeels moeten herdenken.
Klinkt dat niet wat nostalgisch ? Het lijkt of u de steden uit de jaren vijftig terug wil : rustige straten zonder auto’s waar kinderen kunnen buiten spelen.
PEETERS : Neen, het is echt de toekomst. We zitten met oude steden waar veel oude woningen staan. We zien tegelijk dat in die steden veel initiatieven bestaan van de overheid, van wijkcomités, van het OCMW, van het gemeentebestuur die allemaal bezig zijn met het probleem en daar ervaring mee hebben. Nieuw is dat we die initiatieven aan elkaar koppelen, dat we dus kiezen voor een gestructureerde aanpak op lange termijn. Daarbij doet zich het probleem voor dat je met zoveel mensen tegelijk moet samenwerken, omdat alle problemen samenvallen : verkeer, werkloosheid, leegstand. Wijken worden ook onleefbaar als er geen economisch draagvlak is, geen werk, geen winkels. Maar ook als er geen scholen zijn en geen openbaar vervoer. Het is een taak van de hele Vlaamse regering én van de Vlaamse administratie in haar geheel.
Wat wij gedaan hebben, is de analyse maken. We geven de problemen aan en het doel dat we willen bereiken. Het is aan de lokale overheden om daar een antwoord op te geven. Dat is ook normaal ; zij zijn de experts, want ze kennen hun gemeente, ze zijn ook verantwoordelijk en ze worden dat nog meer.
Van centralisering naar decentralisering, van afgelijnde verantwoordelijkheid naar gezamenlijke verantwoordelijkheid : dat is nieuw.
PEETERS : Inderdaad. Nederlanders noemen dat omdenken : mensen anders doen denken over wat algemeen aanvaarde gegevens en feiten waren. Dat is niet gemakkelijk, vooral omdat die andere manier van denken op alle niveaus moet toegepast worden. In elke administratie moet voortaan nagekeken worden welke invloed een maatregel onverschillig welke maatregel , heeft op dat globale stedelijke beleid.
Dat werd al geformuleerd in het Strategisch Plan Vlaanderen dat in april van dit jaar werd gepubliceerd.
PEETERS : Van nu af moeten alle administraties maar ook de lokale besturen uit hun eigen terrein stappen en samenwerken en -denken. Het houdt ook een bestuurlijke vernieuwing in : een samenhangend beleid betekent dat iedereen aan hetzelfde zeel trekt. Het gaat gewoon om plannen door te denken tot in al hun consequenties : verkeer, werk, veiligheid.
Een samenhangend beleid voor de steden is goed voor de steden zelf. Je haalt de middenstand terug, je creëert meer werk, je krijgt meer tevreden mensen. Het is ook goed voor de democratie : mensen stellen vast dat de politiek met hen begaan is. Ze zien dat ze mee verantwoordelijk zijn voor wat in hun straat en wijk gebeurt. Want bij dit nieuwe beleid is ook de bewoner van de wijk betrokken partij.
Dat zal tijd kosten, maar ons pleidooi is dat er binnen de lokale besturen ambtelijke groepen komen die de verschillende voorstellen toetsen aan de mogelijke gevolgen.
De opgave is moeilijk, maar als we erin slagen om de toekomstvisie vast te leggen en daarvoor de structuren uit te bouwen, hebben we een belangrijke stap vooruit gezet.
Maar dat is langetermijnwerk, terwijl de problemen in, bijvoorbeeld, de huisvesting met zijn 300.000 slechte woningen dringend zijn.
PEETERS : Je moet inderdaad ook concrete resultaten hebben. Vandaar de keuze voor de samenwerking met de lokale besturen die de uitvoering in handen hebben via een fonds dat drie jaar lang geld ter beschikking stelt op basis van wetenschappelijke criteria die voor alle wijken en steden dezelfde zijn. Het geeft hen alvast de zekerheid dat ze kunnen doorwerken aan de oplossing van hun problemen.
De vraag is wat er voor de bewoners van die achtergestelde wijken echt verandert ?
PEETERS : Een eerste facet is en daar zijn we al mee bezig de aanpak van de leegstand. Het zal niet meer lonen om een huis te laten verkrotten omdat de belasting op leegstand veel hoger wordt, terwijl een eigenaar die wil renoveren, meer steun krijgt. Daarmee willen we slechte kwaliteit bestrijden en tegelijk die trieste leegstaande huizen uit het stadsbeeld krijgen. Een tweede facet is dat investeringen in huizen nu vooral naar renovatie zullen gaan, veeleer dan naar nieuwbouw.
Dat kan gekoppeld worden aan de bestaande initiatieven, waarbij laaggeschoolden of langdurig werklozen worden ingeschakeld in renovatie van huizen. Want het gaat hier om arbeidsintensief werk dat bovendien waardevol is voor de hele buurt. Tegelijk wordt er geïnvesteerd in de leefomgeving. Bij vernieuwing moet ook gedacht worden aan recreatieruimte, aan veiligheid.
Daarbij speelt de sociale woningbouw ook een rol via een heroriëntering van haar inspanningen naar stedelijke gebieden. Tenslotte is de sociale huisvesting bedoeld voor die mensen, die nergens terechtkunnen omdat hun inkomen te laag is. Het gemeenschapsgeld waarmee die sociale huisvesting werkt, mag toch door die gemeenschap aangewend worden voor de doelgroep, namelijk de zwaksten in de samenleving. Zij krijgen dus voortaan van de overheid de garantie dat de toewijzing gebeurt via een strikte reglementering die geen plaats laat voor willekeur. Dat zal ook worden gecontroleerd. De overheidshuizen die we hebben, moeten naar die groep gaan die nu té veel betaalt voor slechte huizen. Of wil de gemeenschap écht dat we huisjesmelkers en speculanten laten begaan ?
Want het gaat precies om zeer zwakke mensen. Net hen mogen we niet naar de privé-huurmarkt drijven. Die mensen moeten voorrang krijgen als het om sociale huisvesting gaat. Wat nog iets anders is dan getto’s te creëren. We moeten een goede verhouding bewaren tussen huur- en koophuizen. Want zo krijg je een sociale mix, die vroeger in steden op natuurlijke wijze bestond. Die sociale mix moeten we nu wat kunstmatig herstellen, akkoord. Maar het is wel belangrijk als we geen getto’s willen in onze steden.
Het aanpakken van leegstand én het renoveren van wijken geeft ons nog een ander voordeel : als het aanbod ruimer wordt, valt de druk op de markt weg. En daarmee de extreem hoge prijzen die op sommige plaatsen worden betaald. Ook dàt is langetermijnwerk.
Inmiddels zijn er ook simpele oplossingen. Er zijn woonblokken gebouwd waarvan de garages niet gebruikt worden. Welnu, in die garages kunnen wel winkels komen, kleine bedrijven.
Het gevoel van onveiligheid kan bestreden worden door een betere verlichting, maar ook door winkels en huizen door elkaar te zetten. Dan is er leven in de wijk, dan is de straat niet doods. Maar ook door snel herstel van liften, van verlichting in gangen. Dat kost niet eens zo veel.
Dit nieuwe beleid moet zichzelf nog bewijzen.
PEETERS : Ja, maar we hebben wel voorbeelden waar samenwerking tussen bewoners en sociale huisvesting goed functioneert. We kunnen daar de bestaande dynamiek ondersteunen : het beschikbaar stellen van ruimte voor een bedrijvencentrum kan een buurt een nieuwe dynamiek geven. Of we brengen het herstel zelf op gang. Zo werd door sociale huisvesting een oud schoolgebouw gerenoveerd tot een veertigtal woningen en de oude speelplaats werd omgebouwd tot een rustige binnenplaats. Niet alleen is daarmee een verkrot gebouw weg en vervangen door woningen. We zagen ook dat er al na korte tijd in die buurt winkels kwamen. We zagen ook snel het olievlekeffect. Mensen in omliggende straten begonnen ook hun huizen op te knappen. Dat is belangrijk : zonder de bewoners van de wijk lukt zo’n project niet. Bovendien kunnen zij druk uitoefenen op het plaatselijke beleid. Daardoor wordt de groep die nu geen stem heeft en misschien niet meer gelooft in de democratie, terug binnen de samenleving gebracht, waardoor extremisme veel minder kansen krijgt.
Er zullen nog veel problemen zijn. Maar als iedereen samenwerkt, als het geld gericht wordt geïnvesteerd, dan kunnen we de wanhoop doorbreken.
Misjoe Verleyen
Moeten eerst die verkrotte wijken ontploffen, vooraleer we in actie schieten.
Leo Peeters : Een stad is een levend organisme.
De sociale huisvesting moet naar de zwakste groep gaan.