Weimar vereert de klassieke Duitse geest. Nietzsche had er de ?goede Europeaan? van deze eeuw willen inspireren, maar hij sluimerde er de dood in, in waanzin, politiek misbruik en taboes.

HEEFT Friedrich Nietzsche ooit in het Park an der Ilm in Weimar gewandeld ? Wellicht niet. De laatste drie jaar van zijn leven, die de filosoof tot aan zijn dood op 25 augustus 1900 in Weimar heeft doorgebracht, leed hij al aan een volslagen geestesverbijstering. Opgesloten in zijn hoofd en verschanst achter die enorme snor van hem, diende hij nog uitsluitend als een (ternauwernood) levend tentoonstellingsstuk, als een illustratie van zijn oeuvre, als het nog bewegende en ademende bewijs dat er wel degelijk een auteur had bestaan om die boeken te schrijven die als mokerslagen op het al te rustige geweten waren neergekomen. Maar dan nog. Nietzsche was natuurlijk nooit zo’n type Schöngeist dat zich had kunnen verlustigen in dat park. En het laatste decennium van zijn bestaan was er bij hem van geest of zelfs maar van bewustzijn in het geheel geen sprake meer. Want om het park op de glooiingen rond het diep gelegen riviertje, de Ilm, naar waarde te kunnen schatten, was en is enig actief gevoel voor kunstgeschiedenis wel noodzakelijk. Of misschien veeleer koketterie met kunstgeschiedenis.

Vandaag is het park iets om een op sepia verkikkerde fotograaf op los te laten. Deze zestig hectare grote, door de Engelse tuinarchitectuur geïnspireerde landschapssculptuur is tegelijk een creatie van en een ode aan de klassieke Duitse cultuur en synthetiseert perfect wat die Klassik eigenlijk voorstelt. Het is een uitbreiding van het park van de hertogen van Saksen-Weimar-Eisenach, die in 1815 op het congres van Wenen tot groothertogen werden verheven het huidige Land (bondsstaat) Thüringen, waar Weimar nu toe behoort, dateert pas van 1920. Nog altijd waait er een mentaliteit van vroege Verlichting, romantiek en classicisme door de bomen.

VERLIEFDHEID.

De achttiende-eeuwse (toen nog) hertogen haalden de grootste schrijvers, geleerden, filosofen en kunstenaars naar de stad, waar twee eeuwen tevoren al Lucas Cranach de Oude had gewerkt. In het begin van de achttiende eeuw verbleef Johannes Sebastian Bach negen jaar in de stad als violist, hoforganist en later als concertmeester van de hofkapel. Vooral onder het regentschap van hertogin Anna Amalia en onder haar zoon hertog Carl August werd Weimar het centrum van het Duitse geestesleven. Sindsdien is de stad verbonden gebleven met namen als Johann Wolfgang Goethe, Johann Gottfried Herder, Christoph Martin Wieland, Friedrich Schiller, Franz Liszt, die allen baantjes hadden gekregen aan het hof van de (groot)hertogen of bij een van de vele religieuze en andere instituten van de stad. Zelfs de Belgische architect en vormgever Henri van de Velde de ontwerper van het nu nog altijd gebruikte NMBS-logo en van de Gentse universiteitsbibliotheek leidde er in het begin van onze eeuw de groothertogelijke hogeschool voor kunst en kunstambachten, de voorloper van het in 1919 gestichte Bauhaus. Geen wonder dat Weimar ook eens Culturele Hoofdstad van Europa wil worden in 1999.

Zo kwamen van in de achttiende eeuw tal van prominenten uit het geestesleven in Weimar op bezoek of woonden ze er een tijdje, tot Albert Schweitzer, Rudolf Steiner of Thomas Mann toe. Want Weimar was de plek waar elke steen de geest van Kultur en Bildung ademde en meteen van datgene waarmee het beste van het Duitse geestesleven werd geassocieerd, de ultieme referentie voor beschaving en Schöngeisterei. Het werd een plek waar de ware cultuurmens op bedevaart heen moest. In Weimar was immers, naar het woord van de Oostenrijkse schrijver Franz Grillparzer, het walhalla gesitueerd. Hij zei dat in verband met het aan de Markt gelegen hotel Elephant, dat hij de voorkamer van dat walhalla noemde.

Zo belandde ook Franz Kafka in 1912 in Weimar, samen met zijn vriend Max Brod. Maar Kafka’s pelgrimage werd geheel van de cultuur afgewend toen hij een zestienjarig meisje met haar zusje over de trappen van het Goethehaus zag dartelen. Het was de dochter van de huisbewaarder, en Kafka vatte ter plekke een hevige verliefdheid voor haar op. Hij werd erdoor overvallen, weerloos, zoals dat gaat. (Hoe alleen die angelieke verschijning volstond om, zoals een wolk voor de zon schuift, bij Kafka alle lust in die hoge cultuur te laten wegdeemsteren !) Maar van de verliefdheid voor dit pronte Gretchen kwam niet veel terecht, op een wandeling van een uurtje door het park na. Het venster sluiten hielp niet om de droefenis daarover buiten te houden. O, de gave om ongelukkig te zijn !

MEMENTO’S.

En dan dus dat park aan de Ilm, voorheen de hertogelijke lusttuin, waar van in de laatste decennia van de achttiende eeuw voortdurend aan is geknutseld. Het illustreert het verlangen om de natuur met de cultuur in harmonie te brengen, maar dan wel om te tonen hoe de cultuur aan de natuur vorm vermag te geven, versta : te bedwingen. Ook Goethe wijdde er zijn beste krachten aan hij beschikte er over een onderkomen (cadeau van de hertog), dat een tuinhuis wordt genoemd, maar voor gewone stervelingen mag het in feite wel een volwassen woning heten. Hoewel, in vergelijking met het huis dat Goethe ook al van de hertog had gekregen aan het Frauenplan in het centrum van het stadje, was dat bouwsel in het park inderdaad maar een tuinhuis. Ook de hertog zelf, Carl August, had daar zijn zomerse optrekje, een geheel in zuiver klassiek-Romeinse stijl opgetrokken landhuis, zoals de tijdsgeest dat beval.

Het park bulkt van de gedenkstenen, slingerende paden, grotjes, beelden en memento’s allerlei, allemaal beladen met een nogal zwaarwichtig bedoelde symboliek. Al zijn het sentimenteel-romantische gemeenplaatsen. Want waarom kronkelen, bijvoorbeeld, die paadjes er zo ? Alleen opdat ze niet recht zouden zijn. Want men kwam er natuurlijk niet om er zich doorheen te verplaatsen, men kwam er om er te kunnen verwijlen in een zelf gecreëerd universum, om een traject te volgen langs allerlei met symbolen en referenties beladen objecten, een amalgaam van betekenissen. Zo kreeg ook William Shakespeare er een beeld het enige in Duitsland maar het is niet de Shakespeare van de komedies die men daarbij in het achterhoofd had, wel de auteur van Hamlet, getuige het doodshoofd aan zijn voeten, om dus te mediteren over zijn en niet-zijn.

En vanzelfsprekend diende er in het park ook een ruïne te worden gebouwd, die zelfs de naam künstliche Ruïne meekreeg. Ze schept de illusie van een ver, groots en ook wat somber verleden het lijkt wel een stuk muur van een burcht. Het is een herinnering aan een niet bestaande, maar door de ruïne zelf in het leven geroepen, verre traditie, een symbool van historische diepgang, dat tegelijk de idee van de vergankelijkheid in leven moet houden. Er staat nog een andere ruïne, een echte deze keer, die van het Tempelherrenhaus, eertijds een ontmoetingsplaats voor nobel en gecultiveerd gezelschapsleven. Maar dat gebouw is in 1945, bij het einde van de Tweede Wereldoorlog, stuk geschoten. Zo werd de tuin met zijn historische en artistieke allusies brutaal door de werkelijkheid uit zijn dromen weggehaald.

THUISLAND.

Tenslotte is er nog de Schlangenstein, voorstellende een uit wit marmer gehouwen zuiltje waarrond zich een slang slingert die haar kop nogal omineus bovenop de zuil laat rusten (slangen zijn altijd een beetje omineus). Het opschrift luidt : Genio huius loci, de geest van deze plek. Dat was het wat dit park en tegelijk geheel Weimar dient te verbeelden : geest. Hoe hebben de Russen dit dan bekeken, toen ze Weimar, na een kort Amerikaans intermezzo, in 1945 bezetten ? Kennelijk als een plek des doods, als een (op zijn Vlaams gezegd) memoriaal, want ze knibbelden een hoekje van het park af om daar een begraafplaats op aan te leggen, een laatste rustplaats voor enkele tientallen Fedors en Borissen, achter een hek dat nog altijd is opgesierd met een smeedijzeren hamer-en-sikkel en een grote rode ster. Nog een herinnering aan, excuus voor het germanisme, vergangenheid.

De Russen en hun zetbazen van de in 1949 opgerichte Duitse Democratische Republiek (DDR) hebben de klassieke Duitse cultuur evenwel niet dood verklaard. Integendeel, deze burgerlijk-aristocratische traditie vertegenwoordigde voor hen de ware Duitse geest, culturele grandeur, waarvan de nationaal-socialistische barbarij een aberratie was. De klassieke Duitse cultuur sloot aan bij onbekommerde zoeternij en de geveinsde heroïek die tot kern van de officiële sovjetcultuurpolitiek was uitgeroepen, eens die de modernistische avant-garde had afgezworen. Goethe en Schiller bleken perfect verklaarbaar en acceptabel vanuit de optiek van een vulgair-marxistische onderbouw-bovenbouw-theorie.

Goethe en Schiller werden ?strijders voor de overwinning van de menselijke geest.? Alzo sprak luitenant-generaal Tsjuikov toen hij in augustus 1945, ?in naam van het Rode Leger dat het fascistische Duitsland heeft verslagen en zijn vaandel boven Berlijn heeft gehesen?, een bloemenkrans neerlegde op hun graven in de Furstengrüft, een mausoleumachtig gebouw op Weimars historische begraafplaats. Het had overigens niet veel gescheeld of het Derde Rijk had hun beider stoffelijke resten in zijn eigen graf meegenomen, want het was de bedoeling om de naar Jena geëvacueerde lijkkisten bij de naderende Amerikaanse invasie op te blazen. Maar het Befehl daartoe werd niet opgevolgd en de kisten kwamen terug naar Weimar. Zowel het West-Duitse Frankfurt als het Oost-Duitse Weimar stichtten beiden een Goethe-prijs, en in 1949 werden ze beide toegekend aan Thomas Mann. Ik ken geen bezettingszones, aldus Mann toen, want is het ware thuisland (Heimat) van de onafhankelijke schrijver niet ?de vrije, door bezettingen onberoerde Duitse taal ??

INTUITIE.

Maar in 1945 werd daar in Weimar wel een Nietzsche-episode afgesloten. Zijn handschriften werden weggehaald uit het Nietzsche-archief in de Villa Silberblick aan de rand van het stadje. Ze werden gedeponeerd in het Goethe-Schiller-archief (dat was overigens al een oud plan) en voor de burgers van de Russische bezettingszone, de latere Duitse Democratische Republiek (DDR) zo goed als ontoegankelijk gemaakt. Zijn boekenbezit werd ondergebracht in de Hertogin Anna Amalia-bibliotheek. De beheerder van het archief, de nazi Max Oehler, werd aangehouden en verdween, wellicht doodgeschoten. Taxichauffeurs die klanten kregen die naar het archiefgebouw wilden, moesten dat melden aan de geheime politie van de DDR, de Stasi. Het opschrift Nietzsche-Archiv boven het archiefgebouw werd achter een laag mortel verborgen.

Was die hele Nietzsche immers niet de geestelijke wegbereider van het nationaal-socialisme geweest, dit verderflijke denken dat heel Europa in de oorlog had gestort ? Ja, dat was hij, althans in de ogen van de nieuwe machthebbers van 1945. Het is in zekere zin, abstract gesproken, een eer dat een filosoof een dergelijke invloed kon worden aangewreven. En dan nog zeker déze filosoof, wiens werk allesbehalve eenduidig of overzichtelijk is en nog altijd de bron vormt van eindeloos veel interpretaties.

Er bestaat onder Nietzsche-vaklui een zekere consensus over het feit dat diens oeuvre in drie ontwikkelingsfasen kan worden opgedeeld, maar verder is in de opbouw van dat werk geen systematiek te vinden om de eenvoudige reden dat Nietzsche nu eenmaal geen systeembouwer was. En ook omdat dit oeuvre niet af is. Een aanzienlijk deel ervan bestaat overigens uit aforismen, snel neergeschreven invallen en ideeën. Ze berusten veel meer op een intuïtie een ongetwijfeld geniale intuïtie , waarin voor wetenschappelijke rigueur niet veel plaats bestond. Onder meer daardoor behoort dat werk net zo goed tot de literatuur als tot de filosofie. (En voor wie een beetje belezen is, bestaat nog altijd de kans om in een Nietzsche-tekst een niet als zodanig aangemerkt, verborgen citaat te vinden en alzo een bescheiden bijdrage tot de Nietzsche-studie te leveren.)

Het werk van Nietzsche is ?circulair? van aard, terwijl de Vlaamse Nietzsche-kenner Roland Duhamel het omschrijft als een ?maalstroom?, die bij de lezer ervan voor niets dan verwarring en verlorenheid zorgt zolang hij niet tot de kern kan doordringen. Nietzsche vond zelf dat zijn in grote eenzaamheid en ook verbittering geschreven oeuvre uiteindelijk ?niet mededeelbaar? was. Geen wonder dat het niet zelden tot slaande ruzie komt wanneer de Nietzsche-interpretatie van de ene blijkt te botsen met de exegese die de andere ervan maakt. Maar dat de communisten van ’45 in Nietzsche dan toch ondubbelzinnig de filosoof van hun fascistische aartsvijanden herkenden, had natuurlijk wel zo zijn redenen, vooral omdat de nationaal-socialisten van Adolf Hitler hem zelf zo aanzagen.

En dat laatste is een verhaal dat zich precies in Weimar afspeelt. Want het was geen toeval dat ook Nietzsche in zijn laatste levensjaren daar belandde, zij het dan geheel buiten zijn wil. In de eerste dagen van 1889 was deze filosoof in Turijn op straat in elkaar gestort en er zou nooit nog wat anders dan wartaal of ongearticuleerde kreten meer uit zijn mond komen. Het is nog altijd niet duidelijk wat de oorzaak van zijn geestelijke ineenstorting was. Zijn hersenverschimming leek nog het meest op de gevolgen van syfilis, maar veel seksuele activiteit is van hem niet bekend, op twee bordeelbezoeken na dan nog per ongeluk, zeggen sommigen. Menselijk, al te menselijk.

ANTISEMIET.

In alle geval was Nietzsche van in 1889 al dood, hij had letterlijk al de geest gegeven maar dat het leven nog niet uit zijn lichaam was geweken, gaf onbewust een zekere autoriteit en geloofwaardigheid aan wie zich tot de behoeder van zijn oeuvre had uitgeroepen. En dat was zijn twee jaar jongere zus Elisabeth. Altijd al had zij een grote bewondering gehad voor haar broer, die na briljante studies op zijn vierentwintigste, nog voor hij was gepromoveerd, tot hoogleraar in de klassieke filologie werd benoemd aan de universiteit van het Zwitserse Bazel. Na een tiental jaar gaf hij dat professoraat op om zijn boeken te kunnen schrijven, ’s winters in Italië, ’s zomers in de bergen van het Zwitserse Sils-Maria.

De weg die Nietzsche insloeg, vooral zijn steeds radicalere cultuurkritiek, verwijderde hem van zijn zus, ook al omdat zij hem dwarsboomde in zijn vriendschappen, vooral met de vrijgevochten, zowel intellectueel als fysiek knappe, jonge Finse Lou von Salomé op wie hij eigenlijk zeer verliefd was. Toen Elisabeth trouwde met de beruchte antisemiet Bernhard Förster, achtte Nietzsche dat een persoonlijke belediging canaille noemde hij haar. Zus Nietzsche vertrok naar Paraguay, waar haar echtgenoot Neu-Germanien stichtte, een raszuivere Duitse, vooral ?jodenvrije? kolonie. Maar dat avontuur eindigde in een bankroet, Förster koos de uitweg van de zelfmoord en weduwe Elisabeth kwam alleen naar Duitsland terug, waar haar broer inmiddels, in totale lethargie verzonken, bij hun moeder in Naumberg wegvegeteerde. Toen besloot zij zich uitsluitend nog bezig te houden met de nalatenschap van Nietzsche, deels uit oprechte bewondering, deels om zichzelf van een inkomen te verzekeren. Want Nietzsche begon ondertussen, ook al door de anekdote van zijn waanzin, stilaan populair te worden.

Elisabeth Förster-Nietzsche maakte er een ware cultus van. Ze kocht alle rechten op Nietzsches werk van haar moeder af en begon alle manuscripten, brieven en dagboeken te verzamelen waar ze maar de hand op kon leggen. Zo bracht zij dat inmiddels bijzonder complete Nietzsche-archief bijeen. Eerst was dat in Naumberg gevestigd, maar in 1896 trok ze ermee naar Weimar, precies om ermee beschutting te zoeken in de schaduw van Goethe, in een poging om haar broer een plaats te geven in de grote Duitse klassieke traditie. Toen haar moeder in 1897 stierf, haalde ze ook het sluitstuk van de collectie binnen, de nog altijd levende, maar geestelijk weggedeemsterde Nietzsche zelf. Walter Benjamin verhaalde ooit hoe zij op een verjaardag van de filosoof een feestmaal organiseerde en na het eten, bij wijze van apotheose, plechtig een gordijn openschoof, waarachter Nietzsche zelf in een zetel zat te sluimeren, gehuld in een toga-achtig gewaad.

WIL TOT MACHT.

Elisabeth hield de vroegste Nietzsche-kenners, die hem nog bij welzijn hadden gekend, zo ver mogelijk van het archief en boog zich zelf met grote toewijding en veel zin voor hagiografie over de documenten. Ze schreef een biografie en editeerde zijn brieven en nagelaten werk. Ze schrok er niet voor terug om de teksten te vervalsen wanneer ze te ongunstig waren voor haarzelf of wanneer Nietzsche zich politiek niet in de gewenste zin had uitgelaten. De door Elisabeth verzorgde uitgaven zijn daarom zeer onbetrouwbaar, zeker de aan Nietzsche toegeschreven ?Wille zur Macht?.

Maar Nietzsche had vooral het vrije denken gepropageerd, de nieuwe Europese mens ?nihilistisch? bevrijd van een eeuwenoude culturele ballast, waartoe hij ook het christendom, het nationalisme of de navelgerichte, klassieke Duitse Bildungs-cultuur rekende , de Umwertung aller Werte en de eeuwige terugkeer der dingen. Dat alles leverde hem ook minder bestofte sympathisanten op, zoals Henri van de Velde (die het Jugendstil-interieur van Villa Silberblick ontwierp) en Harry Graf Kessler, de grote promotor van de nieuwe kunst in Duitsland. Beiden droomden van een Neu Weimar, dat de klassieke traditie van de stad op grond van Nietzsches ideeën een modernistisch verlengstuk zou bezorgen als centrum van de nieuwe Europese cultuur.

Zo dacht Elisabeth Förster-Nietzsche daar niet over, maar het enthousiasme van Kessler en Van de Velde bracht een nieuwe aanhang en dus ook vers geld aan. En vooral de Eerste Wereldoorlog bewees dat die nieuwe Europese mens toch nog niet in aantocht was. De droom van een Nieuw-Weimar bleef niettemin doorsudderen. In 1919 werd in Weimars Deutsches Nationaltheater de grondwet geschreven van de nieuwe Duitse republiek, de opvolger van het door de oorlog gediscrediteerde Wilhelminische keizerrijk. Dat gebeurde niet in Berlijn omdat de door revolutie en contrarevolutie beheerste hoofdstad te woelig bleef. En ook omdat Weimar tenslotte, met ?de geest van Goethe?, niet alleen geografisch maar ook cultureel nog altijd het hart van Duitsland vormde. En nog in 1919 werd in Weimar het Bauhaus van Walter Gropius gesticht, de school die de architectuur, de vormgeving en de plastische kunst in Duitsland hun definitieve modernistische impuls gaf.

Maar het ?reëel bestaande? Weimar was vooral een bekrompen, kleinburgerlijk stadje, zelfgenoegzaam terend op de oude traditie, met heimwee naar de aristocratische glans van vroeger. Het was nooit een vriend van de republiek waarvan de grondwet in zijn schoot was ontstaan. Ook het Bauhaus was de goede burgers van Weimar al spoedig een doorn in het oog. Door de progressiviteit van de instelling meenden zij dat ze hier met een zeer on-Duits bolsjevistisch bolwerk te doen hadden en bovendien was het toch maar een zootje ongeregeld dat er studeerde.

Die nozems presteerden het zelfs eens om het standbeeld van Goethe en Schiller voor het Nationaltheater in de rode verf te zetten. Natuurlijk rood ! (In 1989, toen een stoet van Oost naar West trekkende Trabantjes definitief de Muur platreed, gaven anonieme grapjassen Goethe en Schiller een bord in de handen met daarop de tekst : Wir bleiben hier, wij blijven hier.) Het Bauhaus werd uit Weimar weggepest en trok in 1925 naar de industriestad Dessau, waar het al wat vrijer ademen was. Maar het revanchistische en reactionaire nationalisme dat zich in Weimar ontwikkelde, zorgde ervoor dat Hitlers nazi-partij, ter plekke geleid door Fritz Schaukel, de latere Gauleiter van Thüringen, er al vroeg wortel schoot.

BAKVIS.

Dat was allemaal zeer naar de zin van Elisabeth Förster-Nietzsche, die zich al in 1919 ?nationaliste? noemde. Sjongejonge, noteerde Harry Graf Kessler toen in zijn dagboek, en zeggen dat Nietzsche zelf het liefst een Pool wou zijn. Nietzsche schreef in 1888 inderdaad een Vita, waarin hij, geheel bezijden de waarheid, beweerde : ?Mijn voorouders waren Poolse edellieden (Niezky) ; en het schijnt dat de Poolse inslag, ondanks drie generatie Duitse moeders, goed behouden bleef?. Kessler meende dat al dat Geschwärm van Elisabeth met ?de zuiverheid van de Duits-nationale ziel? slechts bakvisachtig enthousiasme was of aan de invloed van ?oude gravinnen en excellenties? te wijten was. Later schreef hij het op rekening van de seniliteit ; ?ze wordt bijna tachtig en men begint het te merken.?

Maar Elisabeth meende het. Ze ontwikkelde een grote bewondering voor de Italiaanse dictator Benito Mussolini, in wie zij de nieuwe Zarathustra zag, de antidemocratische held over wie Nietzsche het had gehad, en uiteindelijk stouwde zij het Nietzsche-archief, naar eigen zeggen, vol met nazi’s. Ze promoveerde een visie op Nietzsche, waarin zij een geheel eigen interpretatie gaf aan noties als wil-tot-macht, de Übermensch of de grootheid van de oorlog, aan de noodzaak van de hiërarchische samenleving, of de afkeer voor de massademocratie en het socialisme. De complexe en soms paradoxale ideeën die daarachter schuilden, versimpelde zij tot eenduidige slagzinnen die de aanvankelijk tegenover de filosoof wantrouwige nazi’s geheel voor Nietzsche deden winnen. De bekroning : vier keer ontving Elisabeth het bezoek van Hitler en toen ze in 1935 stierf, 95 jaar oud, kwam de Führer zelf voor haar begrafenis naar Weimar afgezakt.

Zoals er elf jaar lang een sluier over Nietzsches bewustzijn had gehangen, zo deemsterde zijn werk decennia lang weg achter politiek misbruik en al te vereenvoudigde lectuur, die ook al niet werd geholpen door de dubieuze uitgaven die van zijn werk beschikbaar waren. In zijn autobiografie ?Ecce Homo? staan arrogant klinkende titels : ?Waarom ik zo wijs ben?, ?Waarom ik zulke goede boeken schrijf?. Toch wou hij daarmee vooral aangeven dat hij slechts een instrument was van een hogere kracht, dat van de levende, vrije geest, niet die van de verknechting. En is er in dat oeuvre zeker ook sprake van verblinding, dan is Nietzsche ook degene die schreef : ?Voor mij bestaat het leven nu uit de wens dat alles anders zou zijn dan hoe ik het zie en dat iemand mij zou aantonen dat mijn waarheden niet meer geloofwaardig zouden zijn.? Alleen in het Park an der Ilm en in de woorden van Goethe heet het : ?Über alle Gipfeln gibt ruhe?. Maar rust en tevredenheid zijn slechts illusies die brave mensen gegeven zijn.

Marc Reynebeau

Rousseau : terug naar de natuur ?

Villa Silberblick : DDR-taboe.

Nietzsche, geschilderd door Hans Olde (1899) : opgesloten in zijn hoofd.

Goethe en Schiller : wij blijven hier.

Het Van de Velde-interieur : dromen van een nieuw, Europees Weimar.

Het Bauhaus : weggepest.

Nietzsche-buste, gebeeldhouwd door Max Klinger (1903) : heraut van het nazisme ?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content