De Belgen hebben twee Tourwinnaars meer dan iedereen denkt. François Neuville en Maurice De Simpelaere wonnen in 1942 en 1944 de Ronde van Frankrijk. Of wat daarvoor moest doorgaan.

DE erelijst van de Ronde van Frankrijk springt van 1939 naar 1947. In 1939 won de Belg Sylvère Maes. Vandaar dat na de eerste Tourzege van Eddy Merckx, in 1969, de jubel weerklonk dat België dertig jaar op deze triomf had gewacht.

Eigenlijk klopt dat niet en begroette ons land tussen Maes en Merckx nog twee Belgische Tourwinnaars. Weliswaar verhinderde de Tweede Wereldoorlog de organizatie van een klassieke Ronde van Frankrijk, maar helemaal stil viel de Tour tussen 1940 en 1946 niet.

Aan Henri Desgrange, algemeen beschouwd als de man die in 1903 als leider van het sportblad “L’Auto” de Tour oprichtte, was deze periode niet meer besteed. In 1936 al moest Desgrange de Tour verlaten met nierklachten. Zijn schoonzoon Jacques Goddet nam het beheer van het wielerevenement van hem over.

Op 14 juni 1940 marsjeerden de Duitse troepen van het Achttiende Leger Parijs binnen, onder leiding van generaal George von Küchler. Na de bezetting wilden de Duiters in Frankrijk het normale leven weer aanzwengelen, of tenminste toch die illuzie wekken. De wielersport behoorde bij de dagelijkse bedrijvigheden, dus moest ook die draad weer opgenomen worden. Toch schoven diverse koersen wegens organizatieproblemen van de kalender, onder meer Bordeaux-Parijs, Parijs-Nice en Parijs-Brest-Parijs. Om die leegte op te vullen, werden andere formules uitgedokterd om wedstrijden te creëren. Een aantal koersen werd in een dubbele versie toegepast : op bezet en op onbezet terrein. De oorlog had Frankrijk namelijk gesplitst in twee delen. Op elk van die delen werd, bijvoorbeeld, een Grote Prijs der Naties gereden, en ook was er tegelijk een kampioen van bezet Frankrijk en een kampioen van vrij Frankrijk.

Voorts ontstonden nogal wat regionale races, zoals Nantes-Saint-Nazaire-Nantes, le Prix de Nantes, Bordeaux-Angoulême, Avignon-Lyon (of de De Pijl van de Rhône), Vichy-Limoges, le Grand Prix de Provence, het Criterium van Bretagne, het Criterium van de Midi, Parijs-Caen. Waar wielerwedstrijden voor de oorlog doorgaans steden met elkaar verbonden, kregen ze nu veeleer hun beslag op circuits, op één lokatie dus.

Overigens gingen tijdens de bezetting niet alle klassiekers voor de bijl. Parijs-Tours, bijvoorbeeld, pauzeerde maar één jaar. In 1941 begroette de wedstrijd 69 deelnemers en Paul Maye als winnaar. De Franse koersen bereikten zelfs een behoorlijk niveau en straalden internationale allure uit. Frankrijk kreeg veel gevluchte buitenlanders over de vloer, niet in het minst Belgen.

OVERLOPER.

“L’Auto” wilde zijn oogappel de Ronde van Frankrijk niet kompleet in de vergetelheid onderdompelen. Daarom stippelde de krant van 1941 tot en met 1945 de Course à Travers Paris uit, een eendagswedstrijd op de kasseien van de boulevards rond Parijs en met aankomst in het Prinsenpark. De wedstrijd zou, zo klopte “L’Auto” zichzelf op de borst, alle opgeschorte klassiekers kompenseren. Maar de renners liepen er niet storm voor. Voor de eerste uitgave meldden zich negentien deelnemers (Paul Rossier won). Een jaar later, en uitgerekend op quatorze juillet, kwam de Belg Achiel Buyse de Fransen kloppen. Daar konden die moeilijk mee leven, al was Buyse geen coureur van het derde knoopsgat. Hij slingerde tijdens de oorlog drie keer (1940, 1941 en 1943) zijn naam op de erelijst van de Ronde van Vlaanderen tussendoor stapte Briek Schotte op het podium, in 1944 won Rik Van Steenbergen, en in 1945 stond er geen maat op Sylvain Grysolle.

1942 was alvast een goed jaar voor het wielrennen. Op 7 november verlegde Fausto Coppi op de Vigorelli-wielerbaan van Milaan het werelduurrekord dat de Fransman Maurice Archambaud in 1937 had gevestigd naar 45,798 kilometer. Ondertussen bereikte de Fransman Alfred Letourneur in de Verenigde Staten per fiets, en in het zog van een wagen, de rekord-topsnelheid van 173 kilometer per uur.

Al in datzelfde jaar werd in Frankrijk gezocht naar een alternatieve Tour. Niet alleen door “L’Auto”, ten andere. De krant “La France Socialiste” pakte uit met “Le Circuit de France”. De inspiratie daarvoor kwam van Jean Leuilliot, die van “L’Auto” was overgelopen naar “La France Socialiste”. Leuilliot, die in 1937 de eerste Franse landenploeg had geleid, stroomde konstant over van ideeën. Hij verdiende naderhand nog zijn sporen met een hele rist wielerorganizaties : Parijs-Nice, de Ronde van Europa, de Ster van Beloften, de Klimmerstrofee, de Grote Prijs van Frankrijk en de wielerronde Ile de France. Alleen de Ronde van de wereld zijn grote droom geraakte niet uit de steigers. Leuilliot liet zich in ieder geval kennen als een vernieuwer. Hij introduceerde (in Parijs-Nice) de proloog, de kleine tijdrit als ouverture van elke grote rittenwedstrijd. Hij verloste de formule van de ploegentijdritten uit een veertigjarige slaap en pleitte voor meer “open” wedstrijden, koersen waarin profs en amateurs gezamenlijk deelnemen.

WAAGHALZERIJ.

Leuilliot organizeerde zijn Circuit de France (vertaald : Omloop van Frankrijk) van 28 september tot 4 oktober 1942. Noch over de kwantiteit (63 coureurs, onder wie 26 Belgen) noch over de kwaliteit van het deelnemersveld hoefde hij zich te schamen. Leuilliot had dan ook stevig gelobbyd in België met de bemiddeling van journalist Alfred Versnick. Vele renners voelden zich uitermate gecharmeerd door het miljoen frank aan premies dat Leuilliot in omloop bracht. Een ritzege vertegenwoordigde 2.500 frank, de eindwinnaar stak 50.000 frank op zak.

Maar voor wat hoort wat. Le Circuit de France bestond uit zes veelal lange ritten (zie kader) en Leuilliot had het aantal cols niet gerantsoeneerd. Zijn alternatieve Tour bestreek een totaalafstand van 1.538 kilometer, eerde Parijs als start- en aankomstplaats, en bleek in organizatorisch opzicht opgetrokken uit pure waaghalzerij. Frankrijk kreunde in 1942 van oorlogsellende, de renners werden behalve met een gebrek aan materiaal ook gekonfronteerd met voedselschaarste. Het regende dan ook opgaven, de meesten staakten gewoon de strijd omdat ze te veel honger hadden. Na nog geen honderd kilometer verloor de “hongerTour” al een trosje renners : Hubert Deltour, Albert Paepe, René Adriaenssens, Jef Van Kerckhoven, Prosper Depredomme, John Lambrichts, Dante Gianello en nog anderen. In de derde rit reed het peloton van Poitiers naar Limoges, met andere woorden van bezet naar onbezet Frankrijk. De formaliteiten bij de doeane namen twee uren in beslag en zorgden voor nieuwe opgaves. Door het oponthoud waren de renners niet voor donker thuis. In het vallende duister improvizeerden de organizatoren zeven kilometer buiten Clermont Ferrand een “vliegende aankomst”.

De Waal Francois Neuville sloeg zijn slag in de vijfde rit, van Limoges naar Clermont Ferrand. Hij zette in de cols een aanval op die hij afrondde met de ritzege en de leidersplaats. Met de hulp van vooral Albert Disseaux en Maurice Van Herzele verdedigde Neuville zijn koppositie met sukses. In het geel fietste hij Parijs binnen.

De Luikse metsersknecht Neuville een fors figuur, 80 kilogram voor 1 meter 78 werd “het everzwijn” genoemd, al kon niemand hem betrappen op enig spoor van agressie. Karel Van Wynendaele schreef over hem : “Neuville is de joviaalste tussen al de joviale Waalse renners die ik ooit gekend heb. Hij is werkelijk een vent van melk en honing. “

De liefde was niet wederkerig. In zijn laatste interview, in 1984, haalde Neuville zwaar uit naar Van Wynendaele en diens krant “Sportwereld”. “In de Belgische wedstrijden bestelde hij de overwinningen en de nederlagen. We mochten alleen ja knikken. Hem iets weigeren betekende het einde van je loopbaan. “

Zo beweerde Neuville dat hij in 1938, zijn topjaar, in Valkenswaard de wereldtitel vrijwillig afstond aan Marcel Kint. Van Wynendaele wilde absoluut niet dat na Eloi Meulenberg in 1937, opnieuw een Waal wereldkampioen werd. “Een frank heb ik daar niet aan verdiend, want Kint was een vrek. “

Vooral zijn nederlagen maakten Neuville beroemd. In 1948 toonde hij zich met overschot de sterkste in de maratonwedstrijd Parijs-Brest-Parijs (1.182 kilometer). Na ruim 41 en een half uur en met zeven uur voorsprong op het tijdschema arriveerde hij met zeven medevluchters in de Franse hoofdstad. Omdat het daar regende, hadden de organizatoren de eindmeet aan de poorten van het Prinsenpark gelegd. Daardoor liet Neuville zich verrassen en ook hinderde een fotograaf hem. Albert Hendrickx kwam hem in de slotmeters kloppen met een halve lengte verschil. Het café dat hij achteraf in Luik opende, noemde Neuville niettemin “Paris-Brest”. Later trouwde hij met een Vlaamse en week uit naar Vlaanderen.

PORTE-BAGAGE.

Na 1942 kreeg Leuilliot Le Circuit de France niet meer van de grond, het bleef bij een eenmalige organizatie. In 1943 verboden de Duitse bezetters rittenwedstrijden in Frankrijk. Vermoedelijk gaven ze daarmee gevolg aan de noodkreten, die opstegen in de kantoren van de bevoorradingsdiensten. De vele gaten in de bevoorrading ondermijnden de organizatie van zo’n ronde te zeer. Wel floreerde in die periode het baanwielrennen, wedstrijden op de piste vergden namelijk nauwelijks praktische huzarenstukken en lokten toch de grote massa.

De oorlogsomstandigheden verleenden aan wegwedstrijden vaak andere dan zuiver sportieve dimensies. Sommige coureurs maakten de strijd om de overwinning ondergeschikt aan de zoektocht naar proviand. Liever de boerderij dan de aankomst : de porte-bagage groeide uit tot een onmisbaar onderdeel van de fiets. Wielrenners stapelden daarin hespen, aardappelen, boter en eieren op. Dat al die vracht vrat aan de scherpte van de demarrage, deerde niet. Een aantal renners gooide hun talent te grabbel, en leidde het parcours om tot op de zwarte markt iets wat hen na de oorlog wel eens zuur durfde opbreken. Enkele Belgen uit de grensstreek kozen zorgvuldig hun oefentrajekt uit. Trainen diende niet om konditie te kweken, maar om zo vaak mogelijk met goederen de grens over te steken. Een paar coureurs bekwaamde zich in het uitvinden van smokkelroutes, al gebeurde het misschien meer dat de renners de etenswaren, die ze in Frankrijk gingen halen, betaalden met tabak.

Een andere vorm van roofbouw op de wielersport pleegde de Service du Travail Obligatoire. Die Duitse dienst deporteerde jonge renners naar Duitsland, om daar arbeid te verrichten.

Zelfs al bleek Le Circuit de France niet voor herhaling vatbaar, het initiatief van “La France Socialiste” stak de mensen van “L’Auto” en ze voelden zich geroepen om ook iets uit de mouw te laten rollen. Hun Grand Prix Tour de France verving in 1943 de door de Duitsers verboden Tour. Het ging om een regelmatigheidsklassement, te vergelijken met de wereldbeker nu. “L’Auto” voegde in dat klassement de tijden samen, die de renners reden in de belangrijkste negen Franse eendagswedstrijden (van Parijs-Roubaix op 25 april 1943, tot en met Le Grand Prix de l’Industrie in Saint-Etienne, op 12 september 1943). Zonder dat hij ook maar één van die negen koersen zegevierend besloot, kwam de Fransman Jo Gotourbe op het einde van het seizoen tevoorschijn als eerste laureaat van de Grand Prix Tour de France.

VLAAMSCHE SPIERKRACHT.

Maar de formule werkte, en dus herhaalde “L’Auto” ze het volgend jaar. Tenminste, dat lag in de bedoeling. Maar de nu snel veranderende oorlogssituatie met de landing in Normandië en de eerste aanzetten tot de bevrijding verhinderde de voltooiing van de tweede editie van de Grand Prix Tour de France. Die geraakte finaal niet verder dan Parijs-Roubaix, gewonnen door Maurice De Simpelaere, die met die ene zege virtueel de Tour op zijn naam schreef.

In die 42ste Parijs-Roubaix redde De Simpelaere de Belgische eer, nadat zo formuleert het “Het Sportblad” op 4 april 1944 “de zwarte hand rustte op al onze kanshebbers. ” In de verslaggeving valt trouwens op dat deze Parijs-Roubaix, ondanks de zege van De Simpelaere, de Belgische volgers kennelijk fel teleurstelde omdat “wij te veel op de Hel van ’t Noorden hadden gerekend, waarbij, in onze meening althans, de Franschen zouden smelten als sneeuw voor de zon. Slachtoffers waren er genoeg, maar in plaats van de Franschen, waren het omzeggens al onze favorieten die door onkans geveld werden. “

Elf van 178 deelnemers hadden zich op de kasseien van Noord-Frankrijk van de rest afgescheurd, “Het Sportblad” beschrijft de eindsprint op de piste van Roubaix als volgt : “De zege van onzen koenen Ledegemnaar hing aan een zijden draadje en wanneer Maurice erin geslaagd is zijn wiel eerst over de meet te bliksemen, dan mag hij dat voor een groot deel danken aan zijn ploegmaat en boezemvriend Lucien Vlaemynck, die alles gedaan heeft wat menschelijkerwijze mogelijk was om Maurice naar de meet te loodsen. Lucien kneep er het laatste kruimelken macht uit om, met De Simpelaere in het wiel, eerst de piste te bereiken en een paar honderd meter voor zijn vriend te trekken.

Met Feignaert in 3de stelling, Rossi in 4de, Claes in 5de en Thiétard in 6de, hadden wij op dat oogenblik toch vier der onzen onder de eerste zes, maar wat wij vreesden gebeurde ook ! De rappe Franco-Italiaan zette den sprint in. Als een renpaard dat over een trekpaard draaft, spurtte hij over onze landgenooten en liet deze letterlijk ter plaatse. Feignaert mislukte wanneer hij mede wilde springen, en Thiétard sneed, op zijn beurt, over onze renners heen, zoodat op 250 meter van de meet alle hoop voor een zege der zoo geroemde Vlaamsche spierkracht ijdel bleek.

Had de Italiaan nu zijn krachten overschat, had hij den sprint van al te ver ingezet ? Een feit is zeker, op 30 meter van de meet, verzwakte hij zienderoogen, meende een aanval van Thiétard af te slaan door van zijn lijn af te wijken en den Franschman naar omhoog te drijven. Een oogenblik was ook De Simpelaere, die nog steeds in derde positie vertoefde, even opgehouden, maar dan plots zagen wij Maurice in een puike inspanning, den aanval inzetten om met triomfantelijk gebaar zijn mededingers voorbij te steken en te winnen met een halve lengte voorsprong. “

De Franse sportgroep Alcyon, die De Simpelaere onder kontrakt had, vergoedde de zege in Parijs-Roubaix met vijftienduizend frank. Dat geld spendeerde de groep in normale tijden aan reklame, maar aangezien de grondstoffen ontbraken om fietsen te maken, overschreed de vraag ruimschoots het aanbod.

SCHRIFTVERVALSING.

De Simpelaere (1920, Ledegem) werd op 26 oktober 1939, in volle mobilizatie, soldaat-milicien. Na zijn opleiding deelde de legerleiding hem als technicien-telefonist in bij een detachement luchtafweer in Etterbeek. Met die eenheid nam hij deel aan de veldtocht van 1940.

Na de kapitulatie van België vernam De Simpelaere dat de Werbelle, de Duitse dienst voor arbeidsbemiddeling, volk vroeg om gedurende negen weken in een suikerfabriek te werken. De Simpelaere, begin januari 1976 in het sportweekblad “Sport ’70” : “’t Was wel voor de Duitsers, maar suiker is onschuldig. “

Alleen werd op de suikerfabriek geen suiker, maar wel wapens vervaardigd, en ook namen de bezetters het niet zo nauw met de termijn van negen weken. De Simpelaere zag zich verplicht bijna een jaar mee te draaien met de Duitsers. “Rond nieuwjaar 1941 kreeg ik verlof, en ik besloot me niet meer te melden. Dan kreeg ik te horen dat wielrenners een vergunning konden krijgen van het ministerie van Lichamelijke Opvoeding om in het land te blijven. Door mijn jaar bij de nazi’s sprak ik behoorlijk Duits, en na wat gepalaver met de Duitse ambtenaar, die mopperde dat ik ten onrechte in België rondliep, kreeg ik het begeerde papier. “

Het dokument strekte van 31/1/1942 tot 31/3/1942, maar De Simpelaere veranderde in de laatste datum, de drie in een acht en knoopte als junior aan met het wielrennen. Hetzelfde jaar raakte hij onderdak bij Alcyon en kon hij in Frankrijk koersen. Hoewel : “Het was geen kleinigheid om Frankrijk binnen te komen onder de bezetting. Je moest allerlei papieren kunnen tonen en meer dan eens gingen we zogezegd als arbeiders de grens over, vlassers of mannen van de ast. “

Na zijn triomf in Parijs-Roubaix bleven de resultaten van Maurice De Simpelaere aan de magere kant, al boekte hij in 1947 met Gent-Wevelgem nog een interessant sukses.

ROBIC GEBOYCOT.

Prompt na de oorlog werden de meeste eendagswedstrijden (tot en met het wereldkampioenschap) nieuw leven ingeblazen. Dat gold, bijvoorbeeld, ook voor Bordeaux-Parijs, dat de Belg Emile Masson won. Masson had tijdens de oorlog vijf jaar in een Duits krijgsgevangenkamp gezeten.

Hoewel de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk een gigantische sociale en ekonomische puinhoop achterliet, laaide een jaar na de kapitulatie van de Duitsers toch al de ambitie op om opnieuw de Ronde van Frankrijk te organizeren. Op “L’Auto” hoefden de wielerliefhebbers daarbij niet te rekenen. Die krant was verboden, omdat ze tijdens de bezetting met toestemming van de Duitsers was blijven verschijnen.

Begin juni 1946 sloegen twee Parijse kranten, “Ce Soir” en “Sports” de handen in elkaar en schreven een rittenwedstrijd uit, die ze “Ronde de France” noemden. Ze liep over vijf etappes, dwars door de Pyreneeën en de Alpen, van Bordeaux naar Grenoble. Een sterk Italiaans team gooide zich erop en leverde met Giulino Bresci ook de eindwinnaar. Bresci hield aan zijn eerste buitenlandse optreden 150.150 frank en een fabriekspremie over.

Deze eerste ersatz-Tour draaide uit op een fiasko. Ook voor de Belgische deelnemers, ten andere. In de eindstand legde de eerste Belg, Petrus Van Verre, beslag op de tiende plaats. Hij had ten opzichte van Bresci een uur en elf minuten schade opgelopen. Drie weken later lanceerde de krant “L’Equipe” onder impuls van Jacques Goddet een “Petit Tour de France”. Daartoe timmerde Goddet een samenwerking in elkaar met de krant “Le Parisien Libéré”, waarvan Emilien Amaury de direkteur was en Félix Lévitan de chef van de sportredaktie. Lévitan werd benoemd tot adjunkt-direkteur van de Tour de France, en steeg nadien op tot mede-direkteur naast Goddet.

De kleine Ronde van Frankrijk was samengesteld uit vijf etappes, en werd verreden door zowel nationale als regionale ploegen. De Franse Griek Apo Lazaridès triomfeerde. Met de hulp van de vrienden. Het merendeel van de renners van de Franse nationale ploeg kon het absoluut niet hebben dat de Bretoen Jean Robic, die uitkwam in een regionaal team, hen in de prak fietste. Vooral de Franse kampioen Lucien Teisseire pleegde in de koninginnerit verraad, Robic geraakte niet zonder kleerscheuren uit de boycot en voorspelde zijn revanche.

Robic steeg amper 1,57 meter boven de grond uit. Hij werd ook “Biquet” of “Tête de cuir” genoemd, op basis van de leren helm die hij droeg nadat hij in Parijs-Roubaix van 1944 zwaar tegen de grond stuikte en met een schedelbreuk opgeraapt werd. In 1947 kreeg Jean Robic zijn weerwraak : hij won dat jaar de eerste echte Ronde van Frankrijk sinds 1939.

Ben Herremans

Bronnen. Tentoonstelling “De geschiedenis van de Ronde van Frankrijk”, Het dagbladmuseum in Antwerpen (03/887.01.78).

Sportmuseum, KB-archief-Van Landeghem (016/22.04.45).

Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog (02/287.47.10)

De zegevierende aankomst van Maurice De Simpelaere in Parijs-Roubaix van 1944 : “De zege van onzen koenen Ledegemnaar hing aan een zijden draadje. “

De Simpelaere na zijn overwinning in Parijs-Roubaix van 1944.

1941 : een wielerwedstrijd in Parijs.

“La France Socialiste” ging de konkurrentie aan met “L’Auto”. François Neuville (rechts) won le circuit de France.

Maarschalk Pétain kijkt toe. De piste was zeer populair tijdens de oorlog.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content