Volgende week verschijnt van Remi Vermeiren een aanvulling op zijn Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen uit 2005, beter bekend als het Warandemanifest. Dat nieuwe boek toont aan dat de zakelijke vleugel van de Vlaamse Beweging haar argumentatie stelselmatig verfijnt. Knack kon het alvast lezen.

Toen Remi Vermeiren in 2005 het zogenaamde ‘Warandemanifest’ publiceerde, was dat een evenement van formaat. Die Warande verwijst naar de bekende Vlaamse club bij het gelijknamige park in Brussel, de hoofdstedelijke ontmoetingsplaats bij uitstek van veel Vlaamse captains of industry. Daar kwam onder impuls van Remi Vermeiren, ex-voorzitter van KBC, ook de denkgroep ‘In de Warande’ samen. Die denkgroep heeft formeel niets met de club te maken, al is de locatie natuurlijk geen toeval.

In de schoot van dat laatste genootschap zag negen jaar terug dat manifest het licht. Vijftig belangrijke en bekende Vlaamse ondernemers waren toen bereid hun naam aan volgende boodschap te verbinden: ‘België houdt voor Vlaanderen geen toegevoegde waarde in. Zonder verzelfstandiging kan het de uitdagingen van de globalisering en de vergrijzing niet aan.’

In 2005 was zo’n oproep nog relatief nieuw, al was een deel van de Vlaamse publieke opinie er al erg ontvankelijk voor. De tijd was er ook naar. Het kartel van CD&V en N-VA was nog jong, maar al succesvol. Als Vlaams minister-president legde Yves Leterme uitgesproken nationalistische accenten in zijn betoog. Confederalisme was een courant begrip, al dacht en werkte de politieke klasse – het VB uitgezonderd – nog in het kader van staatshervormingen.

In de Vlaamse Beweging waren de geesten al verder geëvolueerd. In 1992 zei Lionel Vandenberghe al op de IJzerbedevaart: ‘Waalse vrienden, laten we scheiden.’ En zoals bekend gold Vandenberghe als gematigd, zelfs voorzichtig. Kort en goed: als links.

Het Warandemanifest van 2005 vervulde een brugfunctie: het bracht de roep tot onafhankelijkheid van onder de IJzertoren naar het hart van politiek Brussel. Het maakte het debat over Vlaamse onafhankelijkheid openlijk acceptabel, tenminste in Vlaanderen. Een deel van Franstalig België reageerde verkrampt: McKinsey-topman Herman De Bode zag zich verplicht om in zijn eigen bedrijf een stap terug te zetten omdat hij dat manifest mee had ondertekend.

Geesten geëvolueerd

Negen jaar later zijn de geesten sterk geëvolueerd. Vandaag kijkt niemand nog op als voor- en tegenstanders kibbelen over ‘onafhankelijkheid’. Niemand wordt nog verrast door weer een manifest – het tiende al, zo blijkt – van de Gravensteengroep. Ook Remi Vermeiren is in dit nieuwe boek explicieter en gedetailleerder. Hoeveel moeite de Vlaamse en Franstalige toppolitici ook hebben geïnvesteerd in een eindeloze reeks communautaire gesprekken, onderhandelingen en een volwaardige zesde staatshervorming, al die inspanningen krijgen van Vermeiren een ruime onvoldoende. Het ‘project van het unitaire België is mislukt’, noteert de auteur, en de federale staat die in de plaats kwam van de unitaire was nauwelijks beter of efficiënter. En zij fnuikt vooral Vlaanderen in zijn ambitie en ontwikkeling.

In de beproefde stijl van de manifesten houdt Vermeiren de toon zo zakelijk mogelijk. Hij poneert dat België niet werkt, dus is hij het aan zichzelf verplicht om ook uitvoerig te bewijzen dat België niet werkt. Toch zijn de hoofdstukken waarin hij het failliet van de federale structuur uitlegt, de minst overtuigende. Wie zich verdiept in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, weet dat ze geen politieke stroming werd omdat het flamingantische hart sneller ging kloppen bij de notie ‘beter bestuur’. De Vlaamse Beweging wilde Vlaanderen eerst zo zelfstandig mogelijk en vervolgens onafhankelijk maken, louter omdat zij uit was op onafhankelijkheid. Het is een cirkelredenering, maar ze klopt wel. In de jaren tachtig maakte Gaston Geens, ‘voorzitter van de Vlaamse Executieve’ (nu: ministerpresi- dent), naam met de slogan ‘Wat we zelf doen, doen we beter’. Dat was in zijn tijd tegelijk een wensdroom en een ambitie: beter, moderner en efficiënter besturen dan de regenten en de ambtenarij van het Belgique à papa.

Maar al snel bleek ook Vlaanderen zijn manco’s en gebreken te hebben. Een opvallend aantal grafieken die Vermeiren in dit boek heeft opgenomen (en dat pleit voor hem), illustreren dat Wallonië zijn achterstand inhaalt, meestal nog aarzelend, maar soms ook overtuigend. Moeten we uit het cijfermateriaal concluderen dat de Belgische structuur niet werkt? Of dat die vandaag beter werkt voor Wallonië dan Vlaanderen? Of juist omgekeerd, zoals de auteurs poneren? Want vaak presteert Vlaanderen een stuk beter dan het Europese gemiddelde en Wallonië opvallend slechter.

Maar zou men in het kader van dit debat over onafhankelijkheid de hele omweg van de ‘verzakelijking’ niet beter achterwege laten, en zeggen wat Peter De Roover (nu kandidaat-parlementslid voor N-VA) in zijn eigen, wat uitdagende stijl al langer graag poneert: ‘Wat we zelf doen, doen we tenminste zelf.’ My country,right or wrong. En dat is voor de Vlaamse Beweging nu eenmaal Vlaanderen, niet België.

Behoud van transfers

Waar het in dit boek eigenlijk om gaat, zijn de vernieuwde inzichten over de concrete stappen naar onafhankelijkheid. Vermeiren schetst een ‘scheidingsschema’, een plan om België op te delen in twee staten. En Brussel? ‘Vlaanderen en Wallonië worden zelfstandige staten die, samen met Brussel, de rechten en plichten van België overnemen [… ] Op het gedeelde grondgebied Brussel richten zij, samen met de Brusselse instellingen, de stadstaat Brussel op.’

En daarbij komen schema’s over de nieuwe nationaliteit, hoe die te verwerven, en hoe Brussel praktisch te besturen.

Het belang van dit boek is niet gering. De stellingen over onafhankelijkheid en hoe ze te bereiken, sporen bijvoorbeeld met wat N-VA-kandidaat en hoogleraar Hendrik Vuye al langer zegt en dezer dagen graag herhaalt. Het gros van de N-VA’ers neemt artikel één van de eigen partijstatuten nog altijd als uitgangspunt: ‘De onafhankelijke republiek Vlaanderen, lidstaat van een democratische Europese Unie.’ Remi Vermeiren onderschrijft dat streven niet alleen, hij reikt ook een strategie aan om het doel te bereiken.

Ben Weyts, tegenwoordig de feitelijke voorzitter van N-VA, suggereerde vorig weekend nog in De Tijd dat confederalisme – en dus niet onafhankelijkheid – voor zijn partij eventueel ook een eindpunt kan zijn, maar dat lijkt toch vooral een strategische opstelling om in de aanloop naar de verkiezingen van 25 mei niet te radicaal te klinken.

Vermeiren is tegelijk radicaal en redelijk. Radicaal, omdat hij geen heil meer ziet in de federale Kamer van Volksvertegenwoordigers en vindt dat het Vlaams Parlement initiatieven tot Vlaamse onafhankelijkheid moet nemen. Redelijk, omdat hij Wallonië niet met een onmogelijke factuur wil opzadelen. Vermeiren dokterde daarom een erg redelijk voorstel uit in de verdeling van de schuld. En ook bepleit hij ‘het integrale behoud van de transfers in de sociale zekerheid op 3,6 miljard euro gedurende vijf jaar. Om ze vervolgens gedurende tien jaar te verminderen met 10 procent per jaar.’

Veel Vlamingen zouden ervoor durven te pleiten om Wallonië met een pak minder geld achter te laten. Maar omdat Vermeiren wil dat de onafhankelijkheid een realistische doelstelling is, is hij bereid er een faire, zelfs vrij hoge prijs voor te betalen. Zoals het past voor een kostbaar goed.

Remi Vermeiren, België. De onmogelijke opdracht. Vlaamse onafhankelijkheid: recht, behoefte en noodzaak, Pelckmans, 216 blz.

DOOR WALTER PAULI

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content